4.3.3FEIT 1
4.3.3.1 Juridisch kader feit 1
CITES-verdrag
Ter bescherming van in het wild levende diersoorten tegen – onder meer – overmatige exploitatie ten gevolge van de internationale handel is op 18 juli 1984 in Nederland het internationaalrechtelijke CITES-verdrag in werking getreden. CITES staat voor de ‘Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora’.
Basisverordening 338/97
In de EU is het CITES-verdrag geïmplementeerd in de EU basisverordening 338/97 (hierna: de Basisverordening) en bijbehorende Uitvoeringsverordening. Doel van de Basisverordening is in het wild levende diersoorten te beschermen en in stand te houden door controle op het desbetreffende handelsverkeer. De Basisverordening is op 1 juni 1997 in werking getreden en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
De Basisverordening bevat vier bijlagen (A, B, C en D), waarin per type diersoort is omschreven aan welke voorschriften de handel in die soorten moet voldoen.
Flora- en faunawet
Daarnaast zijn in de Nederlandse Flora- en faunawet (verder: Ffw) en de daarop gebaseerde regelgeving verscheidene regels opgenomen ter bescherming van in het wild levende diersoorten.
Het eerste lid van artikel 13 Ffw bevat een algemeen verbod op het te koop vragen, kopen of verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad hebben, verkopen of ten verkoop aanbieden, vervoeren, ten vervoer aanbieden, afleveren, gebruiken voor commercieel gewin, huren of verhuren, ruilen of in ruil aanbieden, uitwisselen of tentoonstellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of onder zich hebben van dieren behorende tot een beschermde inheemse of uitheemse diersoort.
Via de artikelen 4 en 5 Ffw en de onderliggende Regelingen en Besluiten is bepaald wanneer een bepaalde diersoort valt onder de categorie ‘beschermde inheemse diersoort’ respectievelijk ‘beschermde uitheemse diersoort’.
Strafbaarstelling artikel 13 Ffw
Overtreding van artikel 13 FFW is strafbaar gesteld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten (verder: Wed). Volgens artikel 2 Wed betreft dit een misdrijf indien dit opzettelijk is gedaan en een overtreding wanneer van dat opzet geen sprake is.
Uitzonderingen/vrijstellingen/ontheffingen Ffw
De al dan niet van toepassing zijnde uitzonderingen, vrijstellingen en ontheffingen op/van het eerste lid van artikel 13 Ffw zullen hieronder per diersoort worden besproken.
4.3.3.2 Vrijspraken feit 1
Zaaksdossier 04 – Wildvang Bulgarije
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie verwijt verdachte onder het ten laste gelegde deel zaakdossier wildvang Bulgarije dat hij samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in diverse beschermde vogels die uit het wild afkomstig zijn en dat hij samen met anderen die beschermde vogels heeft bezeten, vervoerd en binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Deze handelingen zijn strafbaar gesteld in artikel 13 Ffw.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte voldoet aan alle vereisten om onder een vrijstelling van de verboden handelingen uit artikel 13 Ffw te vallen.
Oordeel rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte niet heeft voldaan aan de vereisten om onder een vrijstelling op het verbod uit artikel 13 lid 1 Ffw te vallen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte een beroep op een vrijstelling toekomt. Het gevolg daarvan is dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de verboden handelingen uit artikel 13 lid 1 Ffw.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het deel van de tenlastelegging onder 1 dat ziet op het zaaksdossier wildvang Bulgarije.
Zaaksdossier 03 – Dierentuinroute
De verdediging en de officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde met betrekking tot de Brahmaanse wouwen uit het zaaksdossier dierentuinroute.
De rechtbank spreekt verdachte - wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs - vrij van dit deel van de tenlastelegging, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte enige handeling met betrekking tot deze Brahmaanse wouwen heeft verricht.
4.3.3.3 Bewijs en bewijsoverwegingen feit 1
Zaaksdossier 05 – Oneigenlijk bezit
Bewijs amoerpantersDe amoerpanter, wetenschappelijke naam: panthera pardus orientalis, is in Bijlage A van de Basisverordening opgenomen en behoort volgens de Basisverordening tot de familie van de katachtigen, wetenschappelijke naam: felidae.
Verdachte heeft verklaard dat [E] hem op 1 september 2011 voor
€ 6.000,- drie amoerpanters heeft aangeboden, welke amoerpanters afkomstig zijn van het [park] in Duitsland. Zijn chauffeur, [F], heeft deze drie amoerpanters op 20 april 2012 bij het [park] opgehaald en betaald. Verdachte had [F] een geldbedrag van € 5.000,- voor deze amoerpanters meegegeven. [F] heeft de amoerpanters afgeleverd bij [bedrijf 11] in [vestigingsplaats] en ze zijn vervolgens per vliegtuig naar Dubai verzonden. Verdachte heeft het transport van de amoerpanters geregeld.
Onder verdachte is een factuur aangetroffen, die afkomstig is van ‘[E] B.V.’ en is gericht aan ‘[bedrijf 2] [adres], [postcode] te [woonplaats]’. De factuur is gedateerd 9 mei 2012 en betreft de levering van ‘3 amur leoparden’ voor het bedrag van
€ 6000,- exclusief € 1.140,- BTW. Derhalve € 7.140,- in totaal.
[F] heeft verklaard dat hij op 20 april 2012 in opdracht van [verdachte] drie amoerpanters heeft opgehaald in het [park] te [vestigingsplaats] in Duitsland.Hij heeft ongeveer € 5.000,- betaald voor deze drie amoerpanters aan het park. Hij had dit geld van [verdachte] gekregen.
[E] heeft verklaard dat [verdachte] hem nog € 2.140,- contant heeft betaald voor de amoerpanters.
Gelet op een factuur van [bedrijf 11] gedateerd 22 april 2012 zijn de luchtvrachtkosten van € 2.016,- en de kosten voor een export document van € 75,- voor ‘live animals’, derhalve € 2.091,- in totaal, voor rekening gekomen van ‘[bedrijf 2] B.V., [adres], [postcode] te [woonplaats].’
Op 27 april 2012 is vanaf een rekening van ‘[bedrijf 1], [adres], [postcode] [woonplaats]’ een bedrag van € 2.091,- overgemaakt op een rekening van ‘[bedrijf 11]’.
In de periode van 1 september 2011 tot en met 17 mei 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [E], zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer];
- [medeverdachte 1], zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
In een gesprek op 01 september 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [E] ([E]):
“[E]: Ik heb nog die mensen van die
Amoerleopardsaan de telefoon gehad, die
3gecastreerde mannen.
Heb jij daar nog klanten voor?
[verdachte]:
Ja, in principe wel, Fris me eens op, hoe zat het ook al weer?
[E]:
Drie mannen samen 6000 euro,gecastreerde mannen.
[verdachte]:
Ik spreek zo de man in Arabie, ze willen wel papier opmaken eventueel, he?
[E]: Ja, ze willen wel de papieren opmaken (…).”
In een gesprek op 02 september 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]).
“[medeverdachte 1]: Dag .. [verdachte] kenne gij nie gaan vragen of ie nie toevallig een fotoke van die drie kan krijgen,
ik heb wel een klant die serieus geïnteresseerd is voor een goeie ..
[verdachte]:
Amoers?
[medeverdachte 1]:
Ja voor die Amoers,
ik heb 32.000 euro gevraagd... hij wil een fotoke zien
[verdachte]: Okay, ik zal even vragen of dat gaat eventueel .. Jaaa?”
In een gesprek op 06 september 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [E] ([E]).
“[verdachte]: Jaaa?
[E]: jaaa ... die eh .. gegevens van die Amoerleoparden ... (…)[E]: Kun je dat overfaxen, dat ik dat klaar kan maken, die exportcites?
[verdachte]: Jaha dat kan maar dan moet je ze even overfaxen naar me.
[E]: He?
[verdachte]: Wat hebben ze, chipnummers en datum van geboorte.
[E]: Ja .. moet je dat hebben?
[verdachte]: Jahaa anders ... dan kan ik mijn invoervergunning aanvragen.
[E]: Okay, dan ga ik dat morgenvroeg regelen ehhm (…)
: (…)
Ehh die Amoerleoparden ehh .. gaan naar een dierentuin?
[verdachte]: Ja, maar wel in Arabië.
[E]: Ja, nee maar dat maakt niet uit.
[verdachte]: Mm
[E]: Zet anders dat adres er maar even op dan vraag ik hem aan op een van die kopieën en dan krijg je die ook wel, dan is het ook klaar. (…)
[verdachte]: Ja, ik moet alleen eh als ik eh de, de ... leeftijd van de geboorte heb en de chipnummers dan zal ik vast een eh een eh cites aanvragen, dan hebben hun al een cites aanvraag of een originele importcites voordat ze aanvragen dat, zo hoort het ook eigenlijk.
[E]: Okay, super.”
In een gesprek op 14 april 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]).
“[medeverdachte 1]: Ehh, ja voor de rest zou ik het eigenlijk ook allemaal niet weten,
die Lemur, Amoeren, Lemuren, Amoeren ............. amour amour.
[verdachte]: Ehh .. vrijdag .. bij jou.
[medeverdachte 1]: Vrijdag bij mijn okay.
[verdachte]: Donderdagmiddag laden en dan ehh ........... donderdagnacht op Schiphol en dan eh in de nacht gaan ze weg dan eh .. vrijdag bij jou.”
In een gesprek op 19 april 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [E] ([E]).
“[verdachte]:
Ehm, wat ik zeggen wou was maar ehh ... als je, als ehh we geld mee moeten nemen dan moet ik dat voor morgenochtend voor eh half 8 wel weten want anders eh.
[E]:
Ah neem maar eh 5000 euro mee eh doe dat maar, ik heb voor 5000 Euro heb ik ze ervoor gekocht.
[verdachte]
: Oh okay, nou dan za'k dat wel meegeven(…).”
In een gesprek op 17 mei 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [E] ([E]):
“[verdachte]: [verdachte].
[E]: Ja [E] nog eventjes, uh
mijn vrouw had uh had die rekening klaar gemaakt van die amoers.
[verdachte]: Hmm.
[E]:
Had ze erop geschreven uh 6000 (zesduizend) euro, 5000 (vijfzuidend) uh betaald aan Seregeti uh ex BTW blablabla, ja?
[verdachte]: Ja is goed.
[E]: Okee. Yo.
[verdachte]: Yo.”
Op de CITES-uitvoervergunningen gedateerd 2 oktober 2012 en 10 oktober 2012 is opgenomen dat in totaal drie amur leopards/panthera pardus door exporteur [park] in Duitsland aan importeur [bedrijf 7] in Dubai worden verzonden.
Bewijsoverwegingen amoerpanters
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte de amoerpanters aangeboden heeft gekregen door [E]. Daarna heeft hij ze door zijn chauffeur [F] laten ophalen, betalen en afleveren bij [bedrijf 11] om ze vervolgens naar Dubai te verzenden. Zowel de kosten voor de amoerpanters zelf als de luchtvrachtkosten en de kosten voor de exportdocumenten zijn door verdachte betaald. Verdachte heeft daarnaast in verschillende tapgesprekken met [medeverdachte 1] gesproken over het vinden van klanten voor de amoerpanters in Dubai en het bijbehorende verkoopbedrag. Zodra [medeverdachte 1] een koper had gevonden zijn de exportpapieren opgemaakt, en wel op een zodanige manier dat wordt gesuggereerd dat de dieren rechtstreeks door het [park] in Duitsland naar het [bedrijf 6] in Dubai zijn verzonden.
Overtreding 13 Ffw
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de amoerpanters heeft vervoerd, gekocht en verworven, ten verkoop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, heeft gebruikt voor commercieel gewin, binnen en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en onder zich heeft gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake geweest van een duidelijke taakverdeling en nauwe en bewuste samenwerking met [E] en [medeverdachte 1].
De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van voornoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Amoerpanters zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage A Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte slechts het transport van de drie amoerpanters heeft verzorgd. Hij is nooit houder of eigenaar van de amoerpanters geweest. Tijdens het transport kan verdachte een succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 8 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (verder: Regeling vrijstelling). Verdachte heeft voldaan aan alle voorwaarden om onder die vrijstellingsbepaling te vallen, waardoor hij moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 13 Ffw, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 8, derde lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat ten behoeve van uitvoer een vrijstelling geldt voor het verbod van vervoer, bedoeld in lid 1 van artikel 13 Ffw voor specimens van soorten, genoemd in bijlage A bij de Basisverordening.
In artikel 16, eerste lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat indien kan worden aangetoond dat specimens van soorten, genoemd in Bijlage A bij de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en de Uitvoeringsverordening rechtmatig binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht of verkregen, een vrijstelling geldt voor het verbod op vervoer uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
Nu niet uitsluitend sprake is geweest van het vervoeren van de drie amoerpanters door/namens verdachte, maar ook van andere, in een nauwe en bewuste samenwerking verrichte, verboden handelingen uit artikel 13 Ffw, kan geen beroep worden gedaan op de vrijstellingsbepalingen uit de artikelen 8 en 16 van de Regeling vrijstelling.
Omdat amoerpanters behoren tot de familie van katachtigen kunnen ze bovendien niet vallen onder de vrijstelling van het verbod ze onder zich te houden, aldus artikel 14 lid 4 van de Regeling vrijstelling in samenhang met het eerste lid van artikel 13 Ffw.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de drie amoerpanters samen en in vereniging opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Bewijs ringstaartmaki’s
De ringstaartmaki, wetenschappelijke naam: lemur catta, is in Bijlage A van de Basisverordening opgenomen en valt volgens die Basisverordening onder de primaten, wetenschappelijke naam: primates.
Verdachte heeft verklaard dat [E] op 17 januari 2012 om 18.41 uur vijf ringstaartmaki’s bij hem heeft gebracht. Deze ringstaartmaki’s kwamen uit het dierenpark [dierentuin 2] in Duitsland.
Om 19.42 uur heeft verdachte deze ringstaartmaki’s naar het bedrijf [bedrijf 9] in [vestigingsplaats] gebracht. Verdachte heeft daarover contact gehad met [G] van [bedrijf 9].
De ringstaartmaki’s zijn vervolgens per vliegtuig naar Dubai verzonden. Verdachte heeft het transport van de ringstaartmaki’s naar Dubai geregeld.
[E] heeft verklaard dat hij vijf lemur catta’s afkomstig uit dierenpark [dierentuin 2] voor € 500,- heeft doorverkocht aan [verdachte].
In de administratie van [bedrijf 9] is een e-mailbericht van 10 januari 2012 aangetroffen van ‘[verdachte] [[e-mail]@gmail.com]’ gericht aan [G] van [bedrijf 9]. In de e-mail biedt [verdachte] 5 lemur catta’s aan voor [bedrijf 6] in Dubai, welke lemur catta’s afkomstig zijn van [dierentuin 2] in Duitsland. In de e-mail vraagt verdachte aan [G] een boeking te maken en informatie door te sturen die verdachte nodig heeft om een gezondheids cert (de rechtbank begrijpt: gezondheidscertificaat) te maken in Germany.
Volgens een factuur van [bedrijf 9] gedateerd 18 januari 2012 zijn de airfreightcharges (de rechtbank begrijpt: luchtvrachtkosten) en de kosten voor exporthandling (de rechtbank begrijpt: exportdocumenten), voor ‘5 Pcs live animals’, voor rekening gekomen van ‘[bedrijf 2] B.V., [adres], [postcode] te [woonplaats].’
In de periode van 8 november 2011 tot en met 17 januari 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [E], zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer];
- [medeverdachte 1], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer].
In een gesprek op 8 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [E] ([E]):
“[E]:(…)
bij mij in de auto ligt al die lijst van die Lemur catta's, hij heeft er 5 zitten en ik meen dat het er 3 waren maar er zitten er 5.En een andere dierentuin heeft er twee maar hij wil één nieuwe dekman beer hebben. (…)
[E]: En dan heb ik nog op een plaats 5 Lemur catta's zitten, dat is 2,3 maar dat hoor ik vandaag ook wat voor citessen er achter liggen. (…)
[verdachte]:
Als ik die chipnummers en de datums heb wanneer die geboren is dan vraag ik een invoervergunning in Dubhai aan en dan krijgt hij, dat hebben we met die tijgers ook gedaan, dan krijgt hij gelijk uhh..dan krijgt hij rapper die dingest.(…)”
In een gesprek op 10 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“[verdachte]: Dan heb ik een ander geval. Die 5 Lemur catta, dat is 2,3. (…) Kost 35 meier met z'n vijven.
[medeverdachte 1]: Ja, dat moet wel kenne.
[verdachte]: Als jij zegt: ja, dan ga ik jou de chipnummers en de hele rattaplan doorgeven en dan vraag jij een invoervergunning aan?
[medeverdachte 1]: Ja. Heb je niet toevallig een EEG-certificaatje?
[verdachte]: Ja, die heb ik wel, maar ik denk, als ik die in ga scannen, dat het nog moeilijker wordt.
Maar ze staan op een nederlands certificaat en een duitse dierentuin gaat ze exporteren.
[medeverdachte 1]: Oke, is goed. Geef me maar de dingen door.
[verdachte]: Ze staan op de kasteeltuin in Arcen en
ze zitten in [dierentuin 2].
[medeverdachte 1]: Oké. (…)”
In een gesprek op 17 januari 2012, omstreeks 19.54 uur, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“[medeverdachte 1]: Jaa, meneer [verdachte].
[verdachte]: Ehhh .... de Lemur is 1.2 wat bij elkaar kan.
[medeverdachte 1]: Jaa.
[verdachte]: En die zijn gemerkt met een B op de kist.
[medeverdachte 1]: Okay.
[verdachte]: En dan heb je 1 paar dat bij elkaar ken, dat is gemerkt met een A.
[medeverdachte 1]: Ja.
(…)
[verdachte]: Zeker niet ... ehhmm... tsjaaa wat moet ik er dan verder nog van vertellen? .... nee dat is eh, ze staan op Schiphol dus ehhh .... hij brengt ze morgenochtend effe ... aan de .. aan de man enne en is het goed.(…)”
Bewijsoverwegingen ringstaartmaki’s
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat [E] vijf ringstaartmaki’s bij verdachte heeft gebracht. Deze ringstaartmaki’s hebben op het bedrijf van verdachte gestaan, waarna hij ze bij [bedrijf 9] heeft afgeleverd om ze naar Dubai te verzenden. Zowel de kosten voor de ringstaartmaki’s zelf als de luchtvrachtkosten en de kosten voor de exportdocumenten zijn door verdachte betaald. Verdachte heeft daarnaast in verschillende tapgesprekken met [E] en [medeverdachte 1] gesproken over het opmaken van invoervergunningen voor de ringstaartmaki’s in Dubai. Met [medeverdachte 1] heeft verdachte gesproken over het verkoopbedrag van de ringstaartmaki’s.
Overtreding 13 Ffw
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de vijf ringstaartmaki’s heeft vervoerd, gekocht en verworven, ten verkoop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, gebruikt voor commercieel gewin, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en onder zich heeft gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake geweest van een duidelijke taakverdeling en nauwe en bewuste samenwerking met [E] en [medeverdachte 1].
De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van voornoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Ringstaartmaki’s zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage A Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?De verdediging bepleit dat verdachte slechts het transport van de vijf ringstaartmaki’s heeft verzorgd. Hij is nooit houder of eigenaar van de ringstaartmaki’s geweest. Tijdens het transport kan verdachte een succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 8 van de Regeling vrijstelling. Verdachte heeft voldaan aan alle voorwaarden om onder die vrijstellingsbepaling te vallen, waardoor hij moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 13 Ffw.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 8, derde lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat ten behoeve van uitvoer een vrijstelling geldt voor het verbod van vervoer, bedoeld in lid 1 van artikel 13 Ffw voor specimens van soorten, genoemd in bijlage A bij de Basisverordening.
In artikel 16, eerste lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat indien kan worden aangetoond dat specimens van soorten, genoemd in Bijlage A bij de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en de Uitvoeringsverordening rechtmatig binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht of verkregen, een vrijstelling geldt voor het verbod op vervoer uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
Nu niet uitsluitend sprake is geweest van het vervoeren van de vijf ringstaartmaki’s door/namens verdachte, maar ook van de andere, in nauwe en bewuste samenwerking verrichte, verboden handelingen uit artikel 13 Ffw, kan geen beroep worden gedaan op de vrijstellingsbepalingen uit de artikelen 8 en 16 van de Regeling vrijstelling.
Omdat ringstaartmaki’s primaten zijn, kunnen ze ook niet vallen onder de vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 14 van de Regeling vrijstelling, aldus het vierde lid van artikel 14 Regeling vrijstelling.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de vijf ringstaartmaki’s samen en in vereniging opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Bewijs woestijnlinxen/caracalsDe Aziatische populatie van de caracal/woestijnlynx, wetenschappelijke naam: caracal caracal, is opgenomen in Bijlage A van de Basisverordening. De andere populaties zijn opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Verder blijkt uit artikel 5 Ffw in samenhang met Bijlage 3 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (verder: Regeling aanwijzing) dat de caracal caracal in Nederland een beschermde uitheemse diersoort is en behoort tot de familie van de katachtigen, wetenschappelijke naam: felidae.
Verdachte heeft verklaard dat [H] hem op 17 oktober 2011 een caracalwijfje heeft aangeboden. Hij heeft dit caracalwijfje van [H] gekocht en op 13 januari 2012 bij [H] in België opgehaald.
Verdachte heeft ook een andere caracal gekocht. Deze was van [I] en is tijdelijk bij [J] ondergebracht.
Verdachte heeft de beide caracals verkocht aan [K]. [K] heet eigenlijk [K] en komt uit Madrid. [K] heeft voor de caracals een aanbetaling van
€ 2.000,- naar verdachte overgemaakt. [K] heeft de twee caracals op 14 januari 2012 rond 14.00 uur bij verdachte opgehaald.
Onder verdachte is een factuur gedateerd 15 januari 2012 aangetroffen betreffende de levering van onder andere twee caracals voor € 4.250,-. De factuur is van ‘[bedrijf 2], [adres] te [woonplaats]’ en gericht aan ‘[K] te Madrid’.
In de periode van 17 oktober 2011 tot en met 14 januari 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [H], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [K], die ook wel [K] wordt genoemd, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [I], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [J], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer].
In een gesprek op 17 oktober 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [H] ([H]):
“[H]: ik kan uhh
ik had net ook nog contact met die dierentuin van die caracal.
Die caracal kan ook meekomen, die jonge caracal als je der klaar voor bent.(…)
[verdachte]: oke en..het was een wijfie he?
[H]: jajaja, een schitterend dier! zo ga jij nog nooit een hebben gezien, een schitterend dier hoor! schitterend!
[verdachte]: ik zal er zo even in duiken zo als ik thuis ben
[H]: hoe zeg je?
[verdachte]: ik gaat er zo effe mee kijken wat ik doen ken, dan zal ik die man effe contacteren.(…)
[H]: is goed.”
In een gesprek op 22 december 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [K] ([K]):
“(…)
[K]:
He, [verdachte], denk je dat het mogelijk is, een koppel caracal lynx (don)?
[verdachte]: Caracal?
[K]: Ja.
[verdachte]: Ja, is mogelijk, ja.
[K]: Normale prijs voor het koppel?
[verdachte]: Voor het koppel?
[K]: Ja..
[verdachte]: Mmmm..ik geloof voor het koppel zal de prijs rond 4.000 zijn op het moment.
[K]: Per koppel, 4.000 per koppel?
[verdachte]: Ja.
[K]: Oke, oke, ik ga naar mijn klant, ik geloof morgen zet de betaling in mijn rekening en ik ga jou sturen, oke?
[verdachte]: Oke, geen probleem.(…)
[verdachte]: ..laat het me weten, stuur me de copie en ik zal verzenden.
[K]: Oke, heel goed, [verdachte], heel hartelijk bedankt.”
In een gesprek op 29 december 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [I] ([I]):
“[verdachte]:
Ik zou de Caracal ook nog kunnen gebruiken,maar ik weet niet hoe je dat wil doen, als je zegt dat je 495 wil hebben dan wordt dat te duur voor mij..
de Caracal zou ik ook nog willen.
[I]:
Die kan ik in ieder geval meebrengen...die kan ik desnoods bij..
[verdachte]:
Wat?
[I]:
Ja, o.k... ik wilde zeggen dat ik die desnoods bij [J] (fon) afgeven,maar ik heb niets voor [J], hij wil nog een paar Lama’s hebben maar dat is nog niet zo ver.
[verdachte]: Heb je die 15 januari?
[I]:
Ja, 4 januari kom ik daar naartoe.
[verdachte]:
Ja, moet ik even kijken hoe het met de Caracal loopt.
[I]: Dan praten we erover.
[verdachte]:
Ja die wilde ik hebben, ik heb iemand die deze wil hebben.
[I]: Ja. (…)
[verdachte]:
En de Caracal die wil ik ook hebben en ja, 770 euro provisie kan ik betalen, dat is geen probleem.
[I]: Ja, ok.”
In een gesprek op 30 december 2011, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [I] ([I]):
“[I]:
Donderdagochtend komt de Caracal mee.
[verdachte]: Donderdagmorgen?
[I]: Ja.
[verdachte]: Geen probleem, moeten we kijken waar ik dat vinden kan.
[I]: Hoe we dat doen, dat moeten we nog bespreken.
[verdachte]: Ja, ja.
[I]: Zodra ik weet wat er tot dan nog aankomt, op het moment heb ik niets aan
het rijden. (…)
[verdachte]: Je hebt nog niets om te vervoeren?..
heb je alleen de Caracal dan?
[I]:
Nee...ik heb..[J] wil de Erdmannchen (fon) hebben en dan kan ik die tegelijk brengen.
[verdachte]:
Ah, ja o.k. kan ik dat bij [J] ophalen.
[I]: Misschien gaan we dat zo doen.
[verdachte]: Geen probleem.”
In een gesprek op 5 januari 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [I] ([I]):
“[I]: Je weet niet...ahh..dat is niet veel...
ik rij zometeen naar [J] en neem de kat mee.
[verdachte]:
O.k., ja dan haal ik die daar op.
[I]: Ja, maar wanneer kom je daar naartoe?
[verdachte]: Weet ik nog niet precies, hoe laat ben jij daar?
[I]:
Ja vandaag..in de ochtend, in elk geval ben ik om 11 uur alweer klaar.
[verdachte]:
A..o.k.,moet kijken wat ik kan regelen.
[I]: Ja, ok het is ook onbelangrijk.
[verdachte]: Komt goed.
[I]:
Hoe doen we dat financieel?
[verdachte]: Ja, hoe doen we dat..
[I]: Ik heb nog een paar mark tegoed.
[verdachte]:
De kat is 770?
[I]:
Ja.
[verdachte]: En je moet de Aramdilo (fon) nog betalen..
[I]: Ja.
[verdachte]: Hoe regelen we dat met de Armadilo?
[I]: Ja, dat betaal ik, ik reken het af..hoe doen we dat? ieder de helft?..ik
bedoel, helft van die 100 euro.
[verdachte]: Ja, het is goed.
[I]: Jij neemt 50, ik neem 50.
[verdachte]: Ja goed.
[I]: Dat betekent 600 op 770.
[verdachte]: Ja dan krijgt je nog 170.
[I]: En 50.
[verdachte]: Ja, dat is dan 220....als ik nog niet daar ben, betaalt [J] wel, dat is geen probleem. (…)”
In een gesprek op 5 januari 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [J] ([J]):
“[verdachte]: Ja [verdachte], uhm wat ik zegge wou,
ik ben er morgenochtend om acht uur om dat ding op te halen[J]: ja is goed.”
In een gesprek op 6 januari 2012, 08.48 uur, gespreknummer [telefoonnummer], zegt verdachte tegen een derde persoon, NNman0924, dat hij net bij [J] wegrijdt.Uit de gespreksgegevens blijkt dat hij daarbij de zendmastlocatie op de Kuipersdijk te Apeldoorn aanstraalt. Deze locatie is in de onmiddellijke omgeving van het woonadres van [J], de [adres] te [woonplaats].Verder is uit onderzoek naar de bakengegevens van het voertuig van verdachte gebleken dat dit voertuig op 6 januari 2012 naar de [adres] in [woonplaats] is gereden.
In een gesprek op 9 januari 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [K] ([K]):
“[verdachte]: Ja?
[K]: Hi [verdachte].
[verdachte]: Hi..
[K]: [verdachte] is oke voor je als ik vandaag 2.000 euro doe..
[verdachte]: Ja, oke ik kan..
[K]: ..om het dier te reserveren?
[verdachte]: ..ik kan de caracal blokken, dus het is oke..
[K]: Oke, oke, oke.. (…)
[verdachte]: .. maar eh wanneer ben je.. wanneer ben je van plan om te komen?
[K]: Ik weet het niet, ik denk eh.. ik denk eh..eh.. vrijdag in Holland..
[verdachte]: Vrijdag, oh, oke..
[K]: Ik denk vrij..vrijdag in Holland..
[verdachte]: Mm…(…)
[K]: Oke, [verdachte], eh.. over 1 uur stuur het geld aan je en de rest betaal aan je in contanten , oke?
: Oke, ja, oke..”
Uit analyse van de mutatieoverzichten van een bankrekening ten name van [bedrijf 1], eenmanszaak van [verdachte], is gebleken dat op 10 januari 2012 een bedrag van € 2.000,- is overgemaakt door [K].
In een gesprek op 13 januari 2012, 14.59 uur, gespreknummer [telefoonnummer], belt verdachte met [H]. Verdachte is rond half 6 bij [H] met zijn kleine rode autootje.
heeft die caracal in een kist van 60 hoog en 60 lang. Dat past volgens [verdachte] wel.
In een gesprek op 14 januari 2012, 14.07 uur, gespreknummer [telefoonnummer], belt verdachte met [K].
zegt dat hij bij [verdachte] zijn bedrijf is. [verdachte] zegt dat hij er over tien minuten is.
Bewijsoverweging woestijnlinxen/caracals
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte op 29 december 2011 telefonisch een caracal aangeboden heeft gekregen van [I]. Op 5 januari 2012 zegt [I] tegen verdachte dat hij zo met de kat (de rechtbank begrijpt: de caracal) naar [J] rijdt. Verdachte antwoordt dat hij de kat bij [J] zal ophalen. Verdachte belt op 5 januari 2012 met [J] en zegt dat hij de volgende ochtend om acht uur dat ding (de rechtbank begrijpt: de caracal) op komt halen.
Op 6 januari 2012 geeft verdachte in een telefoongesprek om 8.48 uur aan dat hij net bij [J] (de rechtbank begrijpt: [J]) wegrijdt. Uit de mastgegevens behorende bij dit gesprek, de bakengegevens van de auto van verdachte en de overige bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 6 januari 2012 omstreeks acht uur ’s ochtends bij [J] is geweest om de caracal op te halen die hem door [I] was aangeboden.
Daarnaast heeft verdachte erkent dat hij op 13 januari 2012 een caracalwijfje bij [H] in België heeft gekocht en naar zijn bedrijf in Nederland heeft gebracht.
Op 14 januari 2012 haalt [K] omstreeks 14.00 uur de twee caracals op bij het bedrijf van verdachte. [K] heeft daarvoor een aanbetaling naar verdachte overgemaakt en er is bij verdachte een factuur van 15 januari 2012 voor [K] aangetroffen, waar de beide caracals op staan.
Het verweer van de verdediging dat verdachte beide caracals pas op 13 januari 2012 bij [H] heeft opgehaald acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op genoemde bewijsmiddelen en gegeven het feit dat [H] in het afgetapte telefoongesprek van 13 januari 2012 slechts spreekt over één caracal in een kist.
Overtreding 13 Ffw
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de beide caracals heeft vervoerd, gekocht en verworven, ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad, heeft verkocht en ten verkoop heeft aangeboden, heeft gebruikt voor commercieel gewin, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en onder zich heeft gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake geweest van een duidelijke taakverdeling en nauwe en bewuste samenwerking met [H] en [I]. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van voornoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Caracals zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage A respectievelijk B van de Basisverordening) en artikel 5 Ffw in samenhang met Bijlage 3 van de Regeling aanwijzing, waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?De verdediging bepleit dat verdachte de ten laste gelegde caracals slechts in het kader van doorvoer onder zich heeft gehad. De beide caracals hebben een ochtend op het terrein van verdachte moeten staan, omdat [K] vertraging had. Verdachte kan een succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 13 Ffw, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
Doorvoer volgens Basisverordening
Indien en voorzover de verdediging heeft betoogd dat sprake is geweest van ‘doorvoer’ in de zin van de Basisverordening, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens artikel 1 sub v van de Basisverordening wordt onder ‘doorvoer’ verstaan: “het vervoeren van specimens tussen twee punten buiten de Gemeenschap via het grondgebied van de Gemeenschap (...) zonder andere onderbrekingen van de reis dan die welke bij deze vorm van vervoer onvermijdelijk zijn.”
In casu is geen sprake geweest van ‘doorvoer’ in de zin van de Basisverordening, aangezien het vervoer betrof tussen twee punten binnen het grondgebied van de Gemeenschap en niet buiten de Gemeenschap. Ook heeft verdachte de reis van de caracals onderbroken door ze op zijn terrein te laten staan. Dit kan niet worden opgevat als een ‘onvermijdelijke’ onderbreking van de reis. Het feit dat [K] vertraging zou hebben gehad waardoor de caracals langer op het terrein van verdachte hebben gestaan dan gepland, komt geheel voor rekening en risico van verdachte.
Regeling vrijstelling
Uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling volgt dat aantoonbaar moet zijn dat Bijlage A soorten overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod die soorten ten behoeve van intracommunautair verkeer binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
In casu is niet uitsluitend sprake geweest van het (intracommunautair) vervoeren van de twee caracals door/namens verdachte, maar ook van de andere verboden handelingen uit artikel 13 Ffw, waardoor geen beroep kan worden gedaan op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling.
Omdat caracals katachtigen zijn, kunnen ze ook niet vallen onder de vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 14 van de Regeling vrijstelling, aldus het vierde lid van artikel 14 Regeling vrijstelling.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de twee caracals opzettelijk samen en in vereniging heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 Ffw.
Eerste tigon/lijger
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat waar in het procesdossier gesproken wordt over het transport van een lijger van 9 tot 14 maart 2012, dit in feite een tigon betreft.
De tigon, wetenschappelijke naam: panthera tigris, is in Bijlage A van de Basisverordening opgenomen en behoort volgens de Basisverordening tot de familie van de katachtigen, wetenschappelijke naam: felidae.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 25 november 2011 telefonisch een tigon/lijger van [H] kreeg aangeboden. Deze tigon/lijger heeft hij op 14 maart 2012 bij [H] in België opgehaald en naar [G] van [bedrijf 11] in [vestigingsplaats] gebracht. De tigon/lijger is vervolgens naar Dubai verzonden. Hij heeft veel contact met [medeverdachte 1] in Dubai gehad over de tigon/lijger. Wanneer het transport naar Dubai zou zijn gerealiseerd, zou verdachte nog een provisie krijgen van het bedrag dat de tigon/lijger in Dubai zou opbrengen. Verdachte heeft verschillende mensen moeten betalen voor de tigon/lijger, waaronder [H]. Hij heeft ook de transportkosten van [bedrijf 11] voor de tigon/lijger betaald.
[H] heeft verklaard dat [verdachte] hem € 10.000,- contant heeft betaald voor de lijger, die in feite een tigon was. [verdachte] heeft deze tigon/lijger bij [H] opgehaald.
Volgens een factuur van [bedrijf 11] gedateerd 15 maart 2012 komen de luchtvrachtkosten en de kosten voor een export document voor ‘live animals’ voor rekening van ‘[bedrijf 2] B.V., [adres], [postcode] te [woonplaats].’
Onder verdachte is een rekenstaat aangetroffen, met daarop geschreven: ‘Liger winst + inkoop 27.666,-.’Tevens is een kladberekening aangetroffen, met daarop geschreven: ‘Liger inkoop 14.000 + 13.666,- = 27.666,-.’Verdachte heeft verklaard dat dit een verrekening is tussen hem en [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft verdachte € 27.666,- voor de tigon/lijger betaald.
In de periode van 25 november 2011 tot en met 12 maart 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [H], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [medeverdachte 1], zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
In een gesprek op 25 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [H] ([H]):
“[verdachte]: En dan stond er nog een ding op van 9500, maar ik wist niet wat dat was.
[H]:
Ja, een lijger, een kruising tussen tijger en leeuw
[verdachte]:
OOhh.(…)
[verdachte]:
Dan heb ik daar waarschijnlijk wel een klant voor, maar willen ze daar ook export papieren voor maken?
[H]: Uh, weet ik niet. Ik weet dat [Aw] het ook weer van iemand anders heeft en dan weten we beiden dat je ooit in een vreemde wereld treedt, waar ik niet altijd even gelukkig mee ben. Uuhhh, ik ga het eventueel wel proberen, dussuh.. Met die dingen kom jij toch ook niet zo dadelijk weg zeker, hé?
[verdachte]: Nee, nee.
Vraag eens of ze er een exportpermit bij willen maken.
[H]:
Uh, is goed. Dan kun jij daar er mee leven... (…)
[verdachte]:
Ja, in principe denk ik wel dat ik er een klant voor heb.(…)
[verdachte]: (…)
ik ga straks eens een balletje opgooien bij de jongens en ik denk dat er wel wat is. Maar hier in Europa kan ik hem niet verkopen, laat ik het zo zeggen.
[H]: Nee, nee, dat is goed.”
In een gesprek op 25 november 2011, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [H] ([H]):
“[verdachte]:
Ja, hy. Ik had hier en daar zo even gehengeld, maar zo als die lijger... Jij bent er wel mee in de slag?
[H]:
Ja.
[verdachte]:
Oké, want de klant heb ik in principe.
[H]: Ja, ik heb gisteravond nog iets teruggezonden, dat het verkocht is, dus dat ik het gezegd heb, dussuh... Enne met de papiertjes en zo kom je er wel mee weg?
[verdachte]: Met de papiertjes?
[H]: Ja, offuh.. dus die kan gewoon geleverd worden of hoe kan dat gaan, met afgiftebewijs of wat moet er nog meer gewerkt worden?
[verdachte]:
Ja, nee, op het moment dat die te verkopen is, dan moet ik effe een kopietje hebben van iemand die eigenaar is.
[H]:
Ja, ja, dat gaat wel.
[verdachte]:
Dan kennen we hem aanvragen voor export.
[H]: Ah, dat is goed. Maar jij kunt met de export weg ja?
[verdachte]:
Uuhh, ja met de export zal die in principe weg kunnen ja.
[H]: Nee, dat is goed. (…)”
In een gesprek op 30 november 2011, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“ [medeverdachte 1]: (…)
die jongens zeiden wel dat het een ton zal opbrengen, maar ik heb hem voor 40 rooitjes, aangeboden.
[verdachte]:
40?
[medeverdachte 1]:
40 duizend, euro, dat kunnen we gewoon met zijn tweeën delen.
[verdachte]: Oke, 8 of 9,5 en dan komt er ook nog een beetje bij, en ik denk dat ik nog een rooitjes of 1500 uit moet delen om mensen tevreden te houden.
[medeverdachte 1]: Ja dat ken toch of nie?
[verdachte]: Ja, ja ik heb nog wel wat smerig.
[medeverdachte 1]: Ja ik wil zeggen als je nou een rooitje de man er aan over zou houden, dan... maar euh, maar ik heb 200 duizend dirham heb ik gebruikt.”
In een gesprek op 12 maart 2012, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“[medeverdachte 1]:
Hij gaat toch wel komen die liger, want ik ga nu 62.000 euro aannemen.
[verdachte]:
Ja, aannemen, maar dat is natuurlijk een aanbetaling, he. Ik heb je ook al een paar foto's gestuurd, he.
[medeverdachte 1]:
Ja, je hebt me al een paar foto's gestuurd, ja. (…)
[medeverdachte 1]:
Het zit wel allemaal mooi verpakt, zeg.
[verdachte]:
Wat?
[medeverdachte 1]:
Dat geld.
[verdachte]:
Oh, vers van de pers.
[medeverdachte 1]:
Vers van de pers, ingesealed en wel. Het zit gewoon nog netjes in plastic verpakt, zo in bundeltjes. Het is vers.”
In een gesprek op 12 maart 2012, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
[verdachte]:
(…) Maar ehh beter nieuws hij staat ehh in de douanehal op ehh Schiphol en hij gaat over
2 uur naar de KLM aangeboden worden dus..
[medeverdachte 1]: Ja.. oke (…)”
Tweede tigons/lijgers
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat waar in het procesdossier gesproken wordt over het transport van twee lijgers van 30 september 2012 tot en met 1 oktober 2012, dit in feite tigons betreft.
De tigon, wetenschappelijke naam: panthera tigris, is in Bijlage A van de Basisverordening opgenomen en behoort volgens de Basisverordening tot de familie van de katachtigen, wetenschappelijke naam: felidae.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 april 2012 telefonisch twee lijgers van [H] kreeg aangeboden. Deze lijgers heeft [H] in Tsjechië opgehaald met een voertuig van verdachte. [H] heeft de lijgers in de nacht van 1 oktober 2012 bij verdachte afgeleverd. Een medewerker van verdachte, [L], heeft de twee lijgers vervolgens in de ochtend naar [G] van [bedrijf 11] in [vestigingsplaats] gebracht.
[H] heeft verklaard dat hij met de bus van [verdachte] twee lijgers heeft opgehaald in Tsjechië. Hij heeft deze lijgers naar het bedrijf van [verdachte] gebracht en ze daar samen met [verdachte] uitgeladen en in zijn schuur neergezet. [H] had € 16.000,- van [verdachte] gekregen om de lijgers te betalen.
[L] heeft verklaard dat hij de lijgers in de ochtend van het bedrijf van [verdachte] naar [G] in [vestigingsplaats] heeft gebracht.
Uit onderzoek naar de bakengegevens van het voertuig van verdachte is gebleken dat dit voertuig op 1 oktober 2012 omstreeks 01.25 uur is aangekomen op de [adres] in [woonplaats] en diezelfde dag om 08.50 uur weer verder is gereden naar [vestigingsplaats].
Volgens een factuur van [bedrijf 11] gedateerd 2 oktober 2012 komen de luchtvrachtkosten en de kosten voor een export document voor ‘2 pcs liger’ voor rekening van ‘[bedrijf 2] B.V., [adres], [postcode] te [woonplaats].’
In de periode van 19 april 2012 tot en met 27 september 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [H], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [medeverdachte 1], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer].
In een gesprek op 19 april 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“[medeverdachte 1]:ik had [M] nog effe gesproken, ik had hem alvast ene beetje warm gemaakt.
Ja eh, die twee dingen moeten gewoon te verkopen zijn, geen probleem.
[verdachte]:
hmm, hmm
[medeverdachte 1]:
ja eh, hij garandeert een ton. Voor de eerste een ton en als het een beetje meezit voor die tweede ook wel.
[verdachte]: ja, maakt niet uit of het een man of een vrouw is?
[medeverdachte 1]:
nee.(…)
ze moeten gewoon deze week een liger hebben.
[verdachte]: hmm hmm
[medeverdachte 1]:
Dus ja die vent die wil er gewoon eentje hebben...,. of twee.
[verdachte]:
nou oke. Ja dan zullen we even kijken hoe die reageert. In principe is het zo: het lijkt goed.”
In een gesprek op 10 september 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]):
“[medeverdachte 1]
: Ja, het Cites is klaar.
[verdachte]: Hè?
[medeverdachte 1]: het Cites is klaar.
[verdachte]: Oh, van die Lijger?
[medeverdachte 1]: Van die Lijgers, ja!
[verdachte]: Oké, eh....., ken je mij die cites nog opsturen?
[medeverdachte 1]: ja, hij gooit hem, vanavond gooit hij hem af.
[verdachte]: Oh, oké. (…)
: Dan moeten we effe gaan kijken, want eh we leggen hevig in strijd,
en die Tsjechen hebben ons weer rechtstreeks benaderd om hem te verkopenwant eh...ze zitten allemaar bij elk maar met een schuld nog, ze zijn mekaar de mantel aan het uitvegen
[medeverdachte 1]: Wat?, ze hebben bij mekaar nog allemaal schuld?
[verdachte]: Ja, ze hebben bij mekaar allemaal schuld.........
[medeverdachte 1]: ...en die Tsjech die wil hem gewoon rechtstreeks aan jou verkopen?
[verdachte]: Die eh Tsjech die wil nu aan ons verkopen.
[medeverdachte 1]: Ja, da's ook het beste...
[verdachte]: ...maar goed....stuur hem vanavond maar effe op, dan gaan we wel effe kijken wanneer
we wat kennen doen..
[medeverdachte 1]: Oké, is goed.”
In een gesprek op 12 september 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [H] ([H]):
“
: Zal ik dan nog effe wat proberen te organiseren voor volgend weekend, zaterdag, zondag, dat we dan die tigons en die ...
[verdachte]: Ja, ja, en dan zal ik die boeking maken dat we op maandag... maandag... dinsdagmorgen vroeg kennen versturen.
[H]: Ja, en dan stuur ik die lui daar in Tsjechie gewoon domweg een mail: luister, zaterdag komen we ze halen en cashgeld erbij, afgelopen uit. Ik ga eerst proberen wat aan die prijs te peuteren.
Hoe zuinig mag ik zijn? Want ja, zij staan ook onder druk, dat is klaar, he?
[verdachte]: Ja, ja, kijk maar effetjes wat er aan te trekken valt. Als er wat aan te trekken valt, we moeten zelf ook komen om ze te halen.
[H]: Ja, dat klopt. Ik denk dat [N] ginds 7000 moet betalen. Dat was me gevoel.
[verdachte]: Maar kijk maar wat je aan die prijs kunt trekken, dat delen we wel op, dat maakt niet uit.
E: Oké, ik doe mijn best.”
In een gesprek op 27 september 2012, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte [verdachte]) met [H] ([H]):
“[H]: (…)
hoe doen we dat geldelijke met die Lijger, wat moet ik daar van mijne kant nog organiseren?
[verdachte]: Nou, goed ik geef je dat geld wel mee, om die dingen op te halen,dus...
[H]: Ja?, want....hoe......, dus ik heb hier nu liggen, dan moet ik morgen naar de bank
gaan, dus eh....
[verdachte]: Nee, ....maar ik heb dat wel, da's geen probleem(…)”.
Bewijsoverwegingen tigons/lijgers
Eerste tigon/lijger
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte een tigon/lijger aangeboden heeft gekregen door [H]. Daarna heeft hij deze lijger bij [H] in België opgehaald en hem bij [bedrijf 11] in Nederland afgeleverd om hem naar Dubai te verzenden. Zowel de kosten voor de tigon/lijger zelf als de luchtvrachtkosten en de kosten voor het exportdocument zijn door verdachte betaald.
Verdachte heeft in verschillende tapgesprekken met [medeverdachte 1] gesproken over het verkopen van de tigon/lijger in Dubai en de bijbehorende opbrengst die ze met zijn tweeën zullen verdelen. [medeverdachte 1] heeft een aanbetaling voor de tigon/lijger aangenomen. Hij heeft vervolgens een geldbedrag aan verdachtevoor de tigon/lijger betaald. Dat geldbedrag bestond uit een verdeling van de winst tussen [medeverdachte 1] en verdachte voor de verkoop van de tigon/lijger. Daarnaast kreeg verdachte nog een provisie van het bedrag dat de tigon/lijger uiteindelijk in Dubai op zou brengen.
Tweede tigons/lijgers
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte nog een keer twee tigons/lijgers aangeboden heeft gekregen door [H]. Daarna heeft verdachte deze tigons/lijgers door [H] in Tsjechië laten ophalen. [H] heeft de tigons/lijgers bij verdachte afgeleverd, waarna ze de volgende dag door een medewerker van verdachte naar [bedrijf 11] zijn gebracht om ze naar Dubai te verzenden. Zowel de kosten voor de tigons/lijgers zelf als de luchtvrachtkosten en de kosten voor de exportdocumenten zijn door verdachte betaald. Verdachte heeft in verschillende tapgesprekken met [H] en [medeverdachte 1] gesproken over het kopen van de tigons/lijgers in Tsjechië door verdachte. Met [medeverdachte 1] heeft verdachte telefonisch gesproken over het verkopen van de tigons/lijgers in Dubai en de bijbehorende opbrengst.
Overtreding 13 Ffw
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie lijgers/tigons zowel heeft vervoerd als heeft gekocht, verworven, ten verkoop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, gebruikt voor commercieel gewin, binnen en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en onder zich heeft gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake geweest van een duidelijke taakverdeling, winstverdeling en nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] en/of [H]. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van voornoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Lijgers/tigons zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage A Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?De verdediging bepleit dat verdachte slechts tussenpersoon en transporteur van de tigons/lijgers is geweest. Tijdens het transport kan verdachte een succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 8 van de Regeling vrijstelling. Verdachte heeft voldaan aan alle voorwaarden om onder die vrijstellingsbepaling te vallen, waardoor hij moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 13 Ffw, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 8, derde lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat ten behoeve van uitvoer een vrijstelling geldt voor het verbod van vervoer, bedoeld in lid 1 van artikel 13 Ffw voor specimens van soorten, genoemd in bijlage A bij de Basisverordening.
In artikel 16, eerste lid, van de Regeling vrijstelling is bepaald dat indien kan worden aangetoond dat specimens van soorten, genoemd in Bijlage A bij de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en de Uitvoeringsverordening rechtmatig binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht of verkregen, een vrijstelling geldt voor het verbod op vervoer uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
Nu niet uitsluitend sprake is geweest van het vervoeren van de lijgers/tigons door/namens verdachte, maar ook van de andere, samen en in vereniging verrichtte, verboden handelingen uit artikel 13 FFW, kan geen beroep worden gedaan op de vrijstellingsbepalingen uit de artikelen 8 en 16 van de Regeling vrijstelling.
Omdat lijgers/tigons katachtigen zijn, kunnen ze bovendien niet vallen onder de vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 14 van de Regeling vrijstelling, aldus het vierde lid van artikel 14 Regeling vrijstelling.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de drie lijgers/tigons opzettelijk samen en in vereniging heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 FFW.
Bewijs aalscholvers
De aalscholver, wetenschappelijke naam: phalacrocorax carbo, staat in Bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten. De daarin genoemde soorten zijn beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw.
Verdachte heeft verklaard dat [O] hem naar aalscholvers heeft gevraagd. Verdachte kreeg vervolgens van zijn medewerker [C] vier aalscholvers aangeboden. Hij heeft [C] € 35,- per aalscholver betaald en in zijn auto meegenomen.
Hij heeft de aalscholvers aan [O] doorverkocht voor € 70,- per stuk en uiteindelijk € 140,- aan de verkoop van de vier aalscholvers overgehouden.
[C] heeft verklaard dat [verdachte] hem vroeg of hij aan aalscholvers kon komen, omdat [verdachte] daar vraag naar had. [C] heeft daarop vier aalscholvers ontvangen die net in de veren zaten en daarom wel uit het nest gehaald moeten zijn. [C] heeft [verdachte] gebeld en gezegd dat [verdachte] vier jonge aalscholvers bij hem op kon halen. [C] heeft de aalscholvers zelf ringen omgeschoven. Dit mocht volgens [C] niet omdat het om wildvang aalscholvers ging. [verdachte] heeft de aalscholvers bij [C] opgehaald en hem er in totaal € 140,- voor betaald.
In de periode van 1 mei 2012 tot en met 12 mei 2012 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [C], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [P], die zichzelf [O] noemt, zijnde de gebruiker van telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer].
In een gesprek op 1 mei 2012, gespreknummer [telefoonnummer], vraagt [P] aan verdachte uit te kijken naar jonge aalscholvers.
In een gesprek op 4 mei 2012, gespreknummer [telefoonnummer], zegt [P] dat hij nog steeds om de aalscholvers verzoekt.
In een gesprek op 8 mei 2012, gespreknummer [telefoonnummer], vraagt [P] aan verdachte of hij al iets weet over de aalscholvers, omdat het anders te laat wordt.
In een gesprek op 12 mei 2012, gespreknummer [telefoonnummer], geeft [C] aan verdachte door dat er net vier jonge aalscholvers zijn gebracht. Ze zijn jong en zitten in de veren. Verdachte vraagt of ze al om eten roepen en [C] zegt dat dat nog niet zo is. Verdachte zegt dat hij in de buurt is en komt kijken.
Bewijsoverwegingen aalscholvers
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte zijn medewerker [C] heeft verzocht naar aalscholvers uit te kijken, nadat was gebleken dat verdachte daar klanten voor had. [C] heeft vervolgens vier aalscholvers aan verdachte aangeboden. Verdachte heeft deze aalscholvers bij [C] opgehaald en meegenomen in zijn auto, [C] ervoor betaald en ze doorverkocht aan [P]. Verdachte heeft geld aan deze verkoop overgehouden.
Overtreding 13 Ffw
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
de vier aalscholvers heeft vervoerd, ze heeft gekocht, verworven, ten verkoop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, gebruikt voor commercieel gewin en onder zich heeft gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake geweest van een duidelijke taakverdeling en nauwe en bewuste samenwerking met [C]. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van voornoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
Aalscholvers zijn beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw in samenhang met Bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte geen reden had aan de legale herkomst van de aalscholvers te twijfelen, omdat ze een vaste voetring van het juiste formaat hadden. Verdachte kan daarom een succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (verder: Besluit vrijstelling). Verdachte heeft voldaan aan alle voorwaarden om onder die vrijstellingsbepaling te vallen, waardoor hij moet worden vrijgesproken van overtreding van artikel 13 Ffw, aldus de verdediging.
In artikel 5 van het Besluit vrijstelling staat dat de verboden van artikel 13 lid 1 Ffw niet gelden ten aanzien van gefokte vogels, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt, en is voldaan aan de overige in dat artikel genoemde vereisten.
Uit voormelde bewijsmiddelen volgt dat de aalscholvers geen gefokte vogels waren en [C] ze ringen heeft omgeschoven. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte wel degelijk redenen had te twijfelen aan de gefokte herkomst van de aalscholvers. De rechtbank acht daarvoor met name redengevend dat het jonge vogels waren, die nog in de veren zaten en nog niet om eten riepen. Omdat verdachte, als houder van de aalscholvers, niet kan aantonen dat de aalscholvers zijn gefokt kan hij geen beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 5 van het Besluit vrijstelling.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de vier aalscholvers opzettelijk samen en in vereniging heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Bewijs rode eekhoorns
De rode eekhoorn, wetenschappelijke naam: sciuris vulgaris, staat in Bijlage 1 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten. De daarin genoemde soorten zijn beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw.
Op 12 november 2012 zijn bij een doorzoeking in een loods van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] drie rode eekhoorns aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de drie rode eekhoorns in november 2012 enige dagen in zijn loods aan de [adres] te [woonplaats] onder zich heeft gehad. Verdachte wist dat hij deze rode eekhoorns niet onder zich mocht hebben.
Bewijsoverwegingen rode eekhoornsDe verdediging bepleit dat de eekhoorns in zo’n slechte conditie waren, dat verdachte ze niet verder kon verhandelen en doet daarbij een beroep op overmacht.
Overtreding 13 Ffw
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte de drie rode eekhoorns omstreeks 12 november 2012 onder zich heeft gehouden.
Rode eekhoorns zijn beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw in samenhang met Bijlage 1 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handeling.
Dat de eekhoorns al dan niet te ziek waren om verder te verhandelen, doet daar niet aan af. Verdachte heeft nooit over de rode eekhoorns mogen beschikken.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de rode eekhoorns. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de drie rode eekhoorns opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Bewijs dubbele geelkopamazone en tucuman amazone
De dubbele geelkopamazone, wetenschappelijke naam: amazona oratrix, en de tucuman amazone, wetenschappelijke naam: amazona tucumana, zijn in Bijlage A van de Basisverordening opgenomen.
Op 12 november 2012 zijn bij een doorzoeking in een loods van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] een amazona oratrix en een amazone tucumana aangetroffen. De amazona oratrix was wel voorzien van een open pootring, maar niet van een chip. De amazona tucumana was niet voorzien van een naadloos gesloten pootring en niet van een chip.
Verdachte heeft verklaard dat hij de dubbele geelkopamazone en de tucuman amazone in november 2012 een of twee weken in zijn loods aan de [adres] te [woonplaats] onder zich heeft gehad.
Bewijsoverwegingen dubbele geelkopamazone en tucuman amazone
Overtreding 13 Ffw
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte de dubbele geelkopamazone en de tucuman amazone omstreeks 12 november 2012 onder zich heeft gehouden.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot deze amazones. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De dubbele geelkopamazone en de tucuman amzone zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage A Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handeling.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat de dubbele geelkopamazone wel een microchip met nummer heeft, maar dat deze wellicht te oud is of kapot is gegaan. Omdat dit verdachte nog niet was opgevallen, moet hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de tucuman amazone bepleit de verdediging dat verdachte nooit dergelijke vogels zonder CITES-documenten koopt. Mogelijk zijn deze documenten kwijtgeraakt bij de doorzoeking. Omdat dit van de zijde van verdachte niet is te controleren, verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen met betrekking tot de ten laste gelegde amazones het volgende.
Uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling volgt dat aantoonbaar moet zijn dat in gevangenschap geboren en gefokte vogels behorende tot Bijlage A soorten, zijn gefokt en voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder, alsmede dat ze zijn opgenomen in de administratie, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod die soorten onder zich te hebben.
Aangezien verdachte niet heeft aangetoond dat de dubbele geelkopamazone en de tucuman amazone in gevangenschap geboren en gefokte vogels zijn, die over een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder beschikken, kan hij geen succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling. Het komt voor rekening en risico van verdachte indien een Bijlage A vogel die hij onder zich heeft beschikt over een oude of kapotte microchip.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de dubbele geelkopamazone en de tucuman amzone opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Bewijs groene specht
De groene specht, wetenschappelijke naam: picus viridis, staat in Bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten. De daarin genoemde soorten zijn beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw.
Op 12 november 2012 is bij een doorzoeking in een loods van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] een groene specht aangetroffen.
Naturalis heeft de specht onderzocht en vastgesteld dat het een groene specht, picus viridis, betrof.
Bewijsoverwegingen groene spechtDe verdediging bepleit dat er geen groene specht bij verdachte is aangetroffen, maar een Japanse specht. De Japanse specht is niet beschermd, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aldus de verdediging.
Overtreding 13 Ffw
Uit voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt dat verdachte op 12 november 2012 een groene specht en geen Japanse specht onder zich heeft gehouden.
De rechtbank acht daarvoor met name de onderzoeksresultaten van Naturalis redengevend.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de groene specht. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Een groene specht is een beschermde inheemse diersoorten, aldus artikel 4 lid 1 Ffw in samenhang met Bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichte handeling.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de groene specht opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Zaaksdossier 03 – Dierentuinroute – Filippijnen-zending
Algemene bewijsmiddelen Filippijnen-zending
CITES-uitvoervergunning
Op 16 september 2010 is een CITES-uitvoervergunning met nummer 14387 afgegeven voor het uitvoeren van vogels. Volgens deze CITES-uitvoervergunning is de exporteur [exporteur], Filippijnen. De importeur is [dierentuin 1] in [vestigingsplaats], Bulgarije.
Op de CITES-uitvoervergunning staan de volgende vogels vermeld:
- 2 philippine falconet (microhierax erytrogenys) met ringnummers 7712 en 6810;
- 4 stuks palawan goshawk (accipiter trivirgatus palawanus) met de ringnummers HJ1821, HJ1860, HJ1871, HJ1830;
- 2 stuks pied harrier (circus melanoleucus), met ringnummers 306 en 301;
- 2 stuks luzon rufous hornbill (buceros hydrocorax) met de ringnummers: 0047 en 0086;
- 10 stuks luzon tarictic hornbill (penelopides manillea) met de ringnummers: ABC 0246, ABC 0833, ABC 0815, HJ 1905, HJ 1956, HJ 1914, HJ 1949, HJ 1974, HJ 1982 en HJ 1983.
Op de CITES-uitvoervergunning staat in vak 6 onder ‘special conditions’: ‘*For Breeding Purposes Only* (alleen voor kweek doeleinden).’
CITES-invoervergunningen
Op 17 september 2010 zijn CITES-invoervergunningen afgegeven met de nummers 10BG0105I, 10BG0106I en 10BG0107I. De soorten, aantallen en ringnummers van de vogels die zijn genoemd op deze drie invoervergunningen komen precies overeen met de soorten, aantallen en ringnummers van de vogels die op de uitvoervergunning 14387 staan. Op de invoervergunningen wordt ook verwezen naar het nummer van de uitvoervergunning, te weten 14387.
Alle CITES-invoervergunningen hebben als doelcode ‘Z’.CITES-invoervergunningen met code ‘Z’ geven aan dat de dieren bestemd zijn voor een dierentuin en dat deze bestemming niet kan veranderen.
Verdachte heeft geen dierentuin.
Verdachte heeft met betrekking tot de ten laste gelegde vogels uit de Filippijnenzending telkens verklaard dat hij niet kan weten waar deze vogels vandaan komen. Hij hoeft dit ook niet te weten, zo lang de papieren bij de aankoop maar in orde zijn. Als de dieren eenmaal in EU-gebied zijn, worden er per aankoop telkens nieuwe papieren opgemaakt.
TRACES-documentenIn het TRAde Control and Expert Systemis (verder: TRACES) is een certificaat, gedateerd 11 oktober 2010, aangetroffen met het nummer CVEDA.NL.2010.0005892. Op dit certificaat staat als verzender [exporteur] Filippinen en als geadresseerde [dierentuin 1], [vestigingsplaats] Bulgarije. Bij de buitengrensinspectiepost staat een A (Amsterdam) ingevuld. Verder staat erop vermeld dat het vervoermiddel na de grensinspectiepost een voertuig is met het kenteken [kenteken], de vervoerder het KLM dierenhotel en dat de lidstaten van doorvoer DE, AT HU en RO zijn. Het gaat om 67 dieren.
Uit het bijbehorende gezondheidscertificaat (gevorderd bij de douane op Schiphol), gedateerd 11 oktober 2010, staan tien Luzon Tarictic Hornbill (neushoornvogels met de ringnummers ABC 0246, ABC 0833, ABC 0815, HJ 1905, HJ1956, HJ 1914, HJ 1949, HJ 1974, HJ 1982 en HJ1983), zes Filipijnse dwergvalken (met onder andere de ringnummers 6810 en 7712), twee Buceros hydrocorax (rosse neushoornvogels met ringnummers 0047 en 0086), 4 bonte kiekendieven, twee circus melanoleucos (bonte kiekendieven, met ringnummers 301 en 306) en vier Accipiter trivigatus (kuifhaviken, met ringnummers HJ1921, HJ1860m HJ1871 en HJ1830) vermeld.
Specifiek bewijs Filipijnse dwergvalken
De Filipijnse dwergvalk, wetenschappelijke naam: microhierax erythrogenys, is opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Op 12 november 2012 zijn op het adres van verdachte, de [adres] te [woonplaats], twee Filipijnse dwergvalken aangetroffen. De Filipijnse dwergvalken waren voorzien van pootringen met de nummers 7712 en 6810.
Verdachte heeft verklaard dat hij deze twee Filipijnse dwergvalken begin 2011 heeft gekocht. Ze kwamen uit Tsjechië. Hij heeft ze tot 12 november 2012 onder zich gehad in zijn pand aan de [adres] in [woonplaats]. Op 12 november 2012 stonden ze in de zolderkamer van dat pand.
De Filipijnse dwergvalken met de nummers 7712 en 6810 zijn niet in de administratie van verdachte aangetroffen.
Tijdens de doorzoeking bij [dierentuin 1] in Bulgarije is een TRACES-certificaat aangetroffen, waaruit blijkt dat op 20 oktober 2010 door [bedrijf 5] s.r.o in Tsjechië vijf Filipijnse dwergvalken zijn vervoerd naar Tsjechië via Roemenië, Hongarije en Slowakije.
Bewijsoverweging Filipijnse dwergvalken
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte begin 2011 twee Filipijnse dwergvalken, die op 17 september 2010 vanuit de Filipijnen binnen de EU zijn gebracht, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ze heeft gekocht, verworven en onder zich gehad.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de Filipijnse dwergvalken. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Filipijnse dwergvalken zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage B Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte de Filipijnse dwergvalken mocht kopen en onder zich houden, omdat ten tijde van de aankoop door verdachte alle benodigde documenten aanwezig waren. Verdachte kan daarom een beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 Ffw, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling volgt dat
aantoonbaarmoet zijn dat in gevangenschap geboren en gefokte vogels behorende tot Bijlage B soorten, zijn gefokt en voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder, alsmede dat ze zijn opgenomen in de administratie, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod uit artikel 13 lid 1 Ffw die soorten onder zich te hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de Filipijnse dwergvalken in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) in Nederland zijn gebracht of verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt reeds uit het feit dat op de CITES-invoervergunningen is vermeld dat de Filipijnse dwergvalken met de ringnummers 7712 en 6810 alleen bestemd zijn voor een dierentuin, terwijl verdachte geen dierentuin heeft. Hiermee staat vast verdachte niet aan de Basisverordening voldoet. Dat verdachte niet zou weten dat de vogels alleen voor een dierentuin waren bestemd, is voor zijn rekening en risico. Immers verdachte moet aantonen dat de vogels in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen. Verdachte voldoet daarmee niet aan de vereisten voor een vrijstelling op basis van de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling.
Verder is niet gebleken dat de onder verdachte aangetroffen Filipijnse dwergvalken in zijn administratie waren opgenomen. De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de door verdachte ter zitting overgelegde administratie naar hetgeen zij hierover onder punt 4.3.4.3 heeft opgenomen. Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte evenmin voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling.
Gelet op het voorgaande kan verdachte geen succesvol beroep doen op de genoemde vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de twee Filipijnse dwergvalken opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Specifiek bewijs panay/luzon neushoornvogels
De panay neushoornvogel, wetenschappelijke naam: penelopides panini, en de luzon neushoornvogel, wetenschappelijke naam: penelopides manillae, zijn opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Verdachte heeft verklaard dat hij vijf neushoornvogels uit Tsjechië heeft gekocht, onder zich heeft gehouden en heeft doorverkocht. Deze neushoornvogels komen volgens verdachte oorspronkelijk uit de Filipijnen-zending.
De luzon neushoornvogels, penelopides manillae, zijn niet in de administratie van verdachte over de jaren 2010, 2011 en 2012 aangetroffen.
Verkoop aan [Q]
Verdachte heeft verklaard dat hij vier van de vijf neushoornvogels uit Tsjechië heeft doorverkocht aan [Q].
Onder [Q] zijn twee overdrachtsverklaringen aangetroffen, die zijn gedateerd
15 januari 2011. ‘Donator: [verdachte], [adres] [woonplaats]’ en ‘Recipient: [bedrijf 3], [adres] [woonplaats]-NL’ verklaren daarin over de eigendomsoverdracht van ‘tarantic neushoornvogels, penelopides panini met de ringnummers HJ1914, HJ 19Z9, ABO0246 en HJ1971’.
Onder verdachte is een factuur van € 14.280,- aangetroffen, die afkomstig is van ‘[bedrijf 2] B.V. te [woonplaats]’ en is gericht aan ‘[bedrijf 3] B.V. te [woonplaats]’. De factuur is gedateerd 27 januari 2011 en betreft onder meer de levering van ‘2-2 penelopides manillae CB.Dezelfde factuur is ook onder [Q] aangetroffen.
Uit onderzoek naar de bankrekening op naam van ‘[bedrijf 1]’, eenmanszaak van verdachte, is gebleken dat op 11 februari 2011 een bedrag van € 14.280,- is overgemaakt door ‘[bedrijf 3] B.V.’
Verkoop aan [R]
Verdachte heeft verklaard dat hij één van de vijf neushoornvogels uit Tsjechië heeft doorverkocht aan [R].
Onder [R] zijn twee ‘luzon tarictic hornbills, penelopides manillae’ aangetroffen. Eén van deze vogels was voorzien van een open ring met nummer HJ1983. De andere vogel was voorzien van een gesloten ring met nummer ZA39. De ring met nummer ZA39 was erg ruim vergeleken met de poot van de vogel.
[R] heeft verklaard dat hij twee luzon neushoornvogels, met ringnummers HJ 1983 en ZA39, van [verdachte] heeft gekocht op 30 november 2011. Hij heeft [verdachte] daarvoor contant betaald en een verkoopformulier ontvangen.
Onder [R] is een verkoopformulier aangetroffen. Gelet op het verkoopformulier heeft ‘[bedrijf 2] te [woonplaats]’ ‘2 luzon hoornvogel / penelopides manillae’ verkocht op 30 november 2011 aan [S].[S] is de vader van [R] en zij doen samen met de vogels.
Verkoop aan [T]In de periode van 17 november 2011 tot en met 26 november 2011 zijn de navolgende telefoongesprekken afgetapt, welke gesprekken zijn gevoerd door:
- verdachte, zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer];
- [T], zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer].
In een gesprek op 17 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [T] ([T]):
“(…) [T]:
[verdachte] ten eerste uhhh had jij nog wat Hoornvogeltjes anbieding?
[verdachte]
: uhh..wat dingen
[T]:Je heb een paar dingen he?
[verdachte]:
ja ik heb nog die die Manillae (fon) die Tarantics
[T]:welke?
[verdachte]:
die Tarantics die Filippijnse die kleintjes
(…)
[T]:en wat uhh hoe zien ze er uit mooi?
[verdachte]:
ja ze zien er mooi uit ik heb nog 2 paren mooi
[T]:
en wat kosten die?
[verdachte]:
Tja wat kosten die nou? ik moet er eigenlijk nog een 6 paar beuren
[T]:wat moet je beuren?
[verdachte]:6
[T]:Zo!
(…)
[T]:En die Tarantics had je twee paartjes van.. ik zal wel even kijken hoor..
[verdachte]:Twee paren Tarantics.. ja maar dat is toch wel apart hoor..
[T]:En zien d'r mooi uit in de veren?
[verdachte]:Puntgaaf.
[T]:Oke, oke. bedankt. (…)”
In een gesprek op 17 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [T] ([T]):
“[verdachte]: Ja
[T]: Ja, [verdachte] die hoornvogels, jij had het over Tarantic maar is het Tarictic
[verdachte]: Ja Tarictic ja
[T]: Ja Tarictic maar welk is het want er zijn er verschillende van
[verdachte]:
de Penipelopes Mannilae
(…)
[T]: moment jij zegt het is niet Tarictic maar dan is het
[verdachte]: Penipelopes
[T]: Penipelopes
[verdachte]: Mannilae
[T]: wacht effe Penipelopes
(…)
[T]:
de Penilopides Mannilae
[verdachte]:
Ja
[T]: Ja oke, oke dan heb ik um, dan heb ik um, nee oke dan weet ik het
[verdachte]: moet ik um morgen opsturen
[T]: he
[verdachte]: moet ik ze morgen opsturen
[T]:
nee ik zal effe kijken wat ik met die man kan doen maar maar die prijs ken je der niet wat aan doen
[verdachte]:
ah hou toch op kerel je weet dat die prijs goed is
(…)
[T]: maar als ik allebei paartjes zou nemen ken het ook voor 10 natuurlijk
[verdachte]: hou is op kerel je leeft in een andere wereld
(…)
[T]: welnee man maar als ik wat verkopen wil ken ik niks vangen omdat ik wat kopen wil laten ze me iedere keer goud betalen, ik zak allemaal in het moeras
[verdachte]: jaja
[T]: nee ik zal wel effe kijken wat ik er mee kan doen
P: kijk maar die prijs goed
[T]: oke ik zal effe kijken wat ik ermee kan versieren, bedankt alvast
[verdachte]: hoi”
In een gesprek op 17 november 2011, gespreknummer [telefoonnummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [T] ([T]):
“(…)J:
Ik heb pene.. Penelopides Manilae Luzon Taritik Hornbill (fon).
[verdachte]:
Juist en dat is m.
(…)
[verdachte]: Maar het is..het is..het is...ik weet niet eens wat voor klant je ervoor hebt maar je je ken er best mee voor de dag kommen hoor. Je je hoeft je niet te schamen daarvoor.
[T]: Nee, maar dat dat dat moet ook.
W:
Nee maar het is knappe handel echt is uh..
[T]: Ja.
[verdachte]: Het is niet zo dat ze zeggen oooh...is dat het.
[T]: Nee maar weet je wat het punt is. Als ik het als ik het veel veel te zwaar aanbied dan is het weer een doodgeboren kindje snap ie?
[verdachte]: Je hoef um niet zwaar aan te bieden maar probeer maar...
[T]: Ja maar wat zou jij wat zou jij ervoor vragen dan uh particulier?
[verdachte]: Ja weet ik veel..ik weet niet wat je ben(fon)
[T]: Hetzelfde?
[verdachte]: Als je...Ik vraag particulier iets minder dan van jou nee maar([verdachte] lacht) Ja weet ik veel al vraag je er zeven voor uh.. als je zegt ik ken twee paren drukken voor veertien heb je ook twee rooitjes.
[T]: Ja.
[verdachte]: Toch?
[T]: Ja weet je ja..
[verdachte]:
Weet je ik kan ze wel zorgen dat ze dat ze bij jou kommen inclusief de vracht dat daar hoef je niet bang voor te wezen.
[T]:
Ah ok ok dat vind ik dan weer lief van je.(…)
[verdachte]: Ik ben harstikke lief. (…)”
In een gesprek op 26 november 2011, gespreknummer [nummer], spreekt verdachte ([verdachte]) met [T] ([T]):
“[verdachte]: Ja?
[T]: Ja.
Hey [verdachte] ken ik ze alle vier bij mekaar gooien.
[verdachte]:
Uh die twee vrouwen zaten bij elkaar en die twee mannen zaten apart maar dan moet je effe kijken of dat g..hoe dat gaat als je die bij elkaar zet.
[T]:
Je had je had ze apart zitten dan ken ik ze misschien beter paar, paar aan paar gaan gooien nu.
[verdachte]:
Ja.
[T]: Zijn het jonge dingen?
[verdachte]: He?
[T]: Zijn het jonkies?
[verdachte]: Wat heet jong uh. Ik denk toch wel een jaar of 3 zomaar.
[T]: Ja ok ok dus dus het zou bijterig kunnen wezen al.
[verdachte]: Ja ja je moet wel altijd oppassen natuurlijk dat ze mekaar goed verstaan.
[T]: Wat uh wat zou jij doen bij mekaar gooien per paar?
[verdachte]: Als je Als je zegt ik zal ik heb effe de tijd erbij om te kijken hoe ze (nvs) reageert maar ik zou ze niet bij elkaar flikkeren en weggaan.
[T]:
Nee nee nee ok ok. Maar ze zaten 2 mannen bij elkaar en 2 poppen bij mekaar.
[verdachte]:
Nee nee nee die 2 mannen zaten apart.
[T]:
2 mannen zaten apart en 2 vrouwen zaten apart.
[verdachte]: D
ie twee poppen zaten bij mekaar.
[T]: Ok ok dan weet ik wat uh..
[verdachte]:
Zijn ze levend aangekommen?
[T]:
Na ja [U] is naar mij onderweg maar hij belde net op en zei vraag eens aan [verdachte] of we ze bij mekaar kennen gooien of niet.
[verdachte]:
O ja ik had uh ik had die 2 mannen apart allebei en die 2 poppen had ik apart dus ik had 3 hokkies.
[T]: Ok Ok komt goed.
[verdachte]: Ok. (…)”
Bewijsoverwegingen panay/luzon neushoornvogels
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vijf (vier plus één) panay neushoornvogels dan wel luzon neushoornvogels, die op 17 september 2010 vanuit de Filipijnen binnen de EU zijn gebracht, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft gekocht, verworven, ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad, aan [Q] (vier) en [R] (één) heeft verkocht en ten verkoop heeft aangeboden, gebruikt voor commercieel gewin en onder zich gehad.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vijf luzon neushoornvogels heeft verkocht, vier aan [T] en één aan [R]. Verdachte heeft deze vijf luzon neushoornvogels ook ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad, ten verkoop aangeboden, gebruikt voor commercieel gewin en onder zich gehad.
Van deze vijf neushoornvogels kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat ze afkomstig zijn uit de Filipijnenzending van 17 september 2010, en dus niet dat ze door verdachte binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
De rechtbank ziet met betrekking tot alle neushoornvogels onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Panay neushoornvogels en luzon neushoornvogels zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage B Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte de luzon neushoornvogels mocht kopen, onder zich houden en doorverkopen, omdat ten tijde van de aankoop door verdachte alle benodigde documenten aanwezig waren. Verdachte kan daarom een beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 Ffw, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling volgt dat voor vrijstelling van het bezitsverbod
aantoonbaarmoet zijn dat in gevangenschap geboren en gefokte vogels behorende tot Bijlage B soorten, zijn gefokt en voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder, alsmede dat ze zijn opgenomen in de administratie, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod uit artikel 13 lid 1 Ffw die soorten onder zich te hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de neushoornvogels in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) in Nederland zijn gebracht of verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt voor de aan de Filipijnenzending gekoppelde panay/luzon neushoornvogels reeds uit het feit dat op de CITES-invoervergunningen is vermeld dat die neushoornvogels alleen bestemd zijn voor een dierentuin, terwijl verdachte geen dierentuin heeft. Verdachte heeft deze neushoornvogels dan ook niet in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland gebracht of verkregen. Dat verdachte niet zou weten dat de vogels alleen voor een dierentuin waren bestemd, is voor zijn rekening en risico. Immers verdachte moet aantonen dat de vogels in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen. Hiermee voldoet verdachte niet aan de vereisten zoals die in de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling zijn gesteld.
Daarnaast waren de onder [Q] en [R] aangetroffen neushoornvogels niet voorzien van naadloos gesloten pootringen.
Verdachte had geen van de tien bewezenverklaarde neushoornvogels in zijn inkoopadministratie opgenomen. De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de door verdachte ter zitting overgelegde administratie naar hetgeen zij hierover onder punt 4.3.4.3 heeft opgenomen. Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte evenmin voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling.
Gelet op het voorgaande kan verdachte geen succesvol beroep doen op de genoemde vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de tien panay neushoornvogels dan wel luzon neushoornvogels opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Specifiek bewijs rosse neushoornvogels
De rosse neushoornvogel, wetenschappelijke naam: buceros hydrocorax, is opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Op 12 november 2012 zijn onder [Q] twee rosse neushoornvogels aangetroffen. Deze rosse neushoornvogels waren voorzien van open pootringen met de nummers 0047 en 0086.
Verdachte heeft verklaard dat hij de rosse neushoornvogels met ringnummers 0047 en 0086 uit Tsjechië heeft gekocht. Hij heeft ze daarna overgedragen aan [Q].
Onder [Q] is een overdrachtsverklaring aangetroffen die is gedateerd 15 januari 2011. ‘Donator: [verdachte], [adres] [woonplaats]’ en ‘Recipient: [bedrijf 3], [adres] [woonplaats]-NL’ verklaren daarin over de eigendomsoverdracht van twee ‘roodbruine neushoornvogels, buceros hydrocorax, met de ringnummers 0047 en 0086’.
Onder verdachte is een factuur van € 14.280,- aangetroffen, die afkomstig is van ‘[bedrijf 2] B.V. te [woonplaats]’ en is gericht aan ‘[bedrijf 3] B.V. te [woonplaats]’. De factuur is gedateerd 27 januari 2011 en betreft onder meer de levering van ‘2-0 Buceros hydrocorax CB’.Dezelfde factuur is ook onder [Q] aangetroffen.
Uit onderzoek naar de bankrekening op naam van ‘[bedrijf 1]’, eenmanszaak van verdachte, is gebleken dat op 11 februari 2011 een bedrag van € 14.280,- is overgemaakt door ‘[bedrijf 3] B.V.’
De rosse neushoornvogels, buceros hydrocorax, zijn niet in de administratie van verdachte over de jaren 2010, 2011 en 2012 aangetroffen.
Bewijsoverweging rosse neushoornvogels
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee rosse neushoornvogels, die op 17 september 2010 vanuit de Filipijnen binnen de EU zijn gebracht, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft gekocht, verworven, ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad, verkocht, ten verkoop aangeboden, gebruikt voor commercieel gewin en onder zich gehad.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de rosse neushoornvogels. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Rosse neushoornvogels zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage B Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte de rosse neushoornvogels mocht kopen, onder zich houden en doorverkopen, omdat ten tijde van de aankoop door verdachte alle benodigde documenten aanwezig waren. Verdachte kan daarom een beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 Ffw, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling volgt dat voor een vrijstelling van het bezitsverbod
aantoonbaarmoet zijn dat in gevangenschap geboren en gefokte vogels behorende tot Bijlage B soorten, zijn gefokt en voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder, alsmede dat ze zijn opgenomen in de administratie, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod uit artikel 13 lid 1 Ffw die soorten onder zich te hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de rosse neushoornvogels in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) zijn verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt reeds uit het feit dat op de CITES-invoervergunningen is vermeld dat de rosse neushoornvogels met ringnummers 0047 en 0086 alleen bestemd zijn voor een dierentuin, terwijl verdachte geen dierentuin heeft. Verdachte heeft deze rosse neushoornvogels dan ook niet in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland gebracht of verkregen. Dat verdachte niet zou weten dat de rosse neushoornvogels alleen voor een dierentuin waren bestemd, is voor zijn rekening en risico. Immers verdachte moet aantonen dat de vogels in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen.
Verdachte voldoet daarmee niet aan de vereisten voor een vrijstelling op basis van de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling.
Daarnaast waren de rosse neushoornvogels niet voorzien van naadloos gesloten pootringen en had verdachte geen van de neushoornvogels in zijn administratie opgenomen. De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de door verdachte ter zitting overgelegde administratie naar hetgeen zij hierover onder punt 4.3.4.3 heeft opgenomen. Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte evenmin voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling.
Gelet op het voorgaande kan verdachte geen succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de twee rosse neushoornvogels opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Specifiek bewijs bonte kiekendieven
De bonte kiekendief, wetenschappelijke naam: circus melanoleucos, is opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Verdachte heeft verklaard dat hij één bonte kiekendief met ringnummer 306 heeft gekocht uit Tsjechië. Deze bonte kiekendief heeft hij onder zich gehad.
Op 12 november 2012 is onder verdachte een ring voorzien van het nummer 306 aangetroffen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij twee bonte kiekendieven met ringnummers AS 10 020 en AS 10 021 heeft geruild met [V] van [bedrijf 10] in [vestigingsplaats] tegen twee witte kerkuilen.
[V] heeft verklaard dat hij een koppel witte kerkuilen heeft geruild tegen twee bonte kiekendieven met [verdachte]. Hij heeft de bonte kiekendieven na een aantal maanden overgedragen aan [W].
In de administratie van [V] zijn op 3 mei 2012 twee kiekendieven afkomstig van ‘[verdachte] NL’ ingeboekt.
Op 21 februari 2013 zijn onder [W] twee bonte kiekendieven aangetroffen. Deze bonte kiekendieven waren voorzien van open pootringen met de nummers AS 10 020 en AS 10 021.
Onder [W] is een overdrachtsverklaring aangetroffen, die is gedateerd 5 september 2012.
‘Oude eigenaar: [bedrijf 10] te [vestigingsplaats]’ en ‘Nieuwe eigenaar: [W]’ verklaren daarin over de eigendomsoverdracht van ‘2x bruine kiekendief, circus melanoleucos, met de ringnummers AS 10 020 en AS 10 021.’
De bonte kiekendieven, circus melanoleucos, zijn niet in de administratie van verdachte over de jaren 2010, 2011 en 2012 aangetroffen.
Bewijsoverweging bonte kiekendieven
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bonte kiekendief, met ringnummer 306, die op 17 september 2010 vanuit de Filipijnen binnen de EU is gebracht, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft gekocht, verworven en onder zich gehad.
Daarnaast acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee bonte kiekendieven, met ringnummers AS 10 020 en AS 10 021, onder zich heeft gehad en ten ruil heeft aangeboden en heeft geruild met [V] tegen een koppel witte kerkuilen. Van deze twee bonte kiekendieven kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat ze afkomstig zijn uit de Filipijnenzending van 17 september 2010, en dus niet dat ze door verdachte binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de bonte kiekendieven. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Bonte kiekendieven zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage B Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte van de vogels uit de Filippijnen-zending slechts één bonte kiekendief heeft gekocht. Deze bonte kiekendief mocht verdachte kopen, onder zich houden en doorverkopen, omdat ten tijde van de aankoop door verdachte alle benodigde documenten aanwezig waren. Verdachte kan daarom een beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht – zoals hiervoor besproken – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van drie bonte kiekendieven handelingen heeft verricht die op grond van artikel 13 lid 1 FFW verboden zijn.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 Ffw, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling volgt dat voor een vrijstelling van het bezitsverbod
aantoonbaarmoet zijn dat in gevangenschap geboren en gefokte vogels behorende tot Bijlage B soorten, zijn gefokt en voorzien zijn van een naadloos gesloten pootring of een microchiptransponder, alsmede dat ze zijn opgenomen in de administratie, om in aanmerking te kunnen komen voor een vrijstelling van het verbod uit artikel 13 lid 1 FFW die soorten onder zich te hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de bonte kiekendieven in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) zijn verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt reeds uit het feit dat op de CITES-invoervergunning is vermeld dat de bonte kiekendief met ringnummer 306 alleen bestemd is voor een dierentuin, terwijl verdachte geen dierentuin heeft. Verdachte heeft deze bonte kiekendief dan ook niet in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland gebracht of verkregen. Dat verdachte niet zou weten dat de bonte kiekendief alleen voor een dierentuin was bestemd, is voor zijn rekening en risico. Immers verdachte moet aantonen dat de vogel in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland is gebracht of verkregen.
Verdachte voldoet daarmee niet aan de vereisten voor een vrijstelling op basis van de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling.
Daarnaast is niet gebleken dat de bonte kiekendief met ringnummer 306 en de bonte kiekendieven, met ringnummers AS 10 020 en AS 10 021, waren voorzien van naadloos gesloten pootringen en verdachte heeft over de jaren 2010 tot en met 2012 in het geheel geen bonte kiekendieven in zijn administratie opgenomen. De rechtbank verwijst voor haar oordeel over de door verdachte ter zitting overgelegde administratie naar hetgeen zij hierover onder punt 4.3.4.3 heeft opgenomen. Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte evenmin voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het bezitsverbod uit artikel 12 van de Regeling vrijstelling.
Gelet op het voorgaande kan verdachte geen succesvol beroep doen op de vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot meerdere bonte kiekendieven opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Specifiek bewijs kuifhaviken
De kuifhavik, wetenschappelijke naam: accipiter trivirgatus, is opgenomen in Bijlage B van de Basisverordening.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 28 maart 2011 twee kuifhaviken afkomstig uit Tsjechië heeft gekocht. Hij heeft ze doorverkocht aan Aghia Birds.
In de inkoopadministratie van verdachte over 2011 staat het volgende vermeld:
Datum: 28/3;
Naam, adres en land afnemer/leverancier: [Y], [woonplaats], Czech Rep;
Diersoort: accipiter trivirgatus;
Aantal: 2;
Nr. CITES-document: C00679.
In de verkoopadministratie van verdachte over 2011 staat het volgende vermeld:
Datum: 31/3;
Naam, adres en land afnemer/leverancier: Aghia Birds, [adres] [woonplaats];
Diersoort: accipiter trivirgatus;
Aantal: 2;
Nr. CITES-document: C00679.
Onder verdachte is een factuur van € 3.570,- aangetroffen, welke factuur afkomstig is van ‘[bedrijf 2] B.V. te [woonplaats]’ en is gericht aan ‘Aghia Birds’. De factuur is gedateerd 31 maart 2011 en betreft de levering van ‘1 paar palawan kuifhavik, accipiter trivirgatus, CITES: C00679’.
Uit onderzoek naar de bankrekening op naam van ‘[bedrijf 1]’, eenmanszaak van verdachte, is gebleken dat op 24 mei 2011 een bedrag van € 3.570,- is overgemaakt door ‘Aghia Birds Company.’
Op de CITES-invoervergunning 10BG0105I staan ‘4 stuks palawan goshawk (accipiter trivirgatus palawanus)’ met de ringnummers ‘HJ1821, HJ1860, HJ1871, HJ1830’. Daarnaast staat op de CITES-invoervergunning 10BG0105I het CITES-documentnummer C00679.
Tijdens de doorzoeking bij [dierentuin 1] in Bulgarije is een TRACES-certificaat aangetroffen waaruit blijkt dat op 20 oktober 2010 door [bedrijf 5] s.r.o in Tsjechië twee kuifhaviken zijn vervoerd naar Tsjechië via Roemenië, Hongarije en Slowakije.
Bewijsoverwegingen kuifhavikenGelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee kuifhaviken, die op 17 september 2010 vanuit de Filipijnen binnen de EU zijn gebracht, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft gekocht, verworven, ten verkoop voorhanden en in voorraad gehad, verkocht, ten verkoop aangeboden, gebruikt voor commercieel gewin en onder zich gehad.
De rechtbank ziet onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor het ten laste gelegde medeplegen met betrekking tot de kuifhaviken. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
Kuifhaviken zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage B Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging bepleit dat verdachte van de vogels uit de Filippijnen-zending slechts twee kuifhaviken heeft gekocht. Deze kuifhaviken mocht verdachte kopen, onder zich houden en doorverkopen, omdat ten tijde van de aankoop door verdachte alle benodigde documenten aanwezig waren. Verdachte kan daarom een beroep doen op de vrijstellingsbepaling uit artikel 7 van de Regeling vrijstelling, waardoor hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage B van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 FFW, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de kuifhaviken in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) in Nederland zijn gebracht of verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt reeds uit het feit dat op de CITES-invoervergunning met nummer 10BG0105I is vermeld dat de kuifhaviken alleen bestemd waren voor een dierentuin, terwijl verdachte geen dierentuin heeft. Verdachte heeft deze kuifhaviken dan ook niet in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland gebracht of verkregen. Dat verdachte niet zou weten dat de kuifhaviken alleen voor een dierentuin waren bestemd, is voor zijn rekening en risico. Immers verdachte moet aantonen dat de vogels in overeenstemming met de Basisverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen. Verdachte voldoet daarmee niet aan de vereisten voor een vrijstelling op basis van de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling. Verdachte kan dan ook geen succesvol beroep doen op die vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot meerdere kuifhaviken opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.
Zaaksdossier 06 – Vijfvogelregeling
Bewijs Papoea beo’s
De papoea beo, wetenschappelijke naam: mino dumonti, is opgenomen in Bijlage D van de Basisverordening.Gelet op de artikelen 5 lid 2 Ffw en 4 lid 2 onder a Regeling aanwijzing betreft het een beschermde uitheemse diersoort.
[Q] heeft verklaard dat hij in totaal 10 papoea beo’s van verdachte aangeboden heeft gekregen en dat hij ze vervolgens van verdachte heeft gekocht. Deze papoea beo’s waren oorspronkelijk afkomstig van [medeverdachte 1] uit Dubai.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij 10 papoea beo’s via verdachte aan [Q] heeft verkocht.
Verdachte heeft verklaard dat hij een bemiddelende rol heeft gespeeld tussen [Q] en [medeverdachte 1] bij de verkoop van de 10 papoea beo’s.
Op 14 januari 2011 zijn vanuit Dubai door [medeverdachte 1] per vliegtuig vijf papoea beo’s naar Frankfurt gezonden. De geadresseerde van deze zending is [Q], wonende te [woonplaats] in Nederland.Op de Airwaybill behorende bij deze zending is onder de naam van geadresseerde [Q] het telefoonnummer van verdachte vermeld.Op het ten behoeve van deze zending opgemaakte certificaat is door [medeverdachte 1] ingevuld dat de vogels niet worden verzonden voor commerciële doeleinden.
[Z] (verder: [Z]), een kennis van [medeverdachte 1], is als begeleider van de vogels van Dubai naar Frankfurt meegereisd. Vervolgens heeft [Z] de vogels bij verdachte in Nederland afgeleverd.
In de administratie van verdachte en [Q] is een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] B.V. aangetroffen, die is gedateerd 27 januari 2011.In die factuur worden onder meer vijf papoea beo’s in rekening gebracht. [bedrijf 3] B.V. is een onderneming van [Q].
Verder zijn in de administratie van [Q] een tweetal “Declarations of Transfer” gevonden van 15 januari 2011. In deze overdrachtsverklaringen worden vijf Papoea beo’s vermeld en wordt als eigenaar/overdrager genoemd “[verdachte] c/o [medeverdachte 1]respectievelijk “[medeverdachte 1] c/o [verdachte]”.
Op 2 februari 2011 is door [medeverdachte 1] vanuit Dubai wederom een zending van 5 papoea beo’s naar [Q] verzonden. Op het ten behoeve van deze zending opgemaakte certificaat is onder de naam van de geadresseerde [Q] het telefoonnummer van verdachte vermeld, alsmede een vijftal ringnummers. [medeverdachte 1] heeft op dit certificaat aangegeven dat de papoea beo’s niet worden verzonden voor commerciële doeleinden.
Uit een factuur van [bedrijf 4] B.V. van 14 februari 2011 blijkt dat deze onderneming in opdracht van [bedrijf 3] B.V. het geslacht van een negental papoea beo’s heeft bepaald. Daarbij worden onder meer dezelfde ringnummers vermeld als op het hiervoor bedoelde certificaat van de zending van 2 februari 2011.
In de administratie van verdachte zijn handgeschreven notities aangetroffen. Op een van deze notities is vermeld “5 Beo 6.000,-“ en de naam [bedrijf 3] B.V. met de adresgegevens van deze onderneming.Op een andere notitie is vermeld “€ 6.000,- 5 x 1.200,- Beo” en daarbij de naam [Q] (met diens adresgegevens).
Bewijsoverweging papoea beo’sDe verdediging bepleit dat de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde papoea beo’s slechts ziet op het bemiddelen in de wisseling van houderschap tussen [medeverdachte 1] en [Q]. [Q] was al maanden voor de zendingen in Dubai eigenaar van de papoea beo’s geworden, waardoor geen sprake is geweest van een commerciële overdracht ten tijde van de zendingen naar [woonplaats] via Frankfurt, aldus de verdediging.
Uit de hiervoor omschreven bewijsmiddelen trekt de rechtbank de volgende conclusies. Verdachte heeft 10 papoea beo’s aan [Q] ten verkoop aangeboden, verkocht en geleverd. Deze papoea beo’s waren door [medeverdachte 1] vanuit Dubai naar Frankfurt verzonden. Nadat de vogels in Nederland waren aangekomen heeft verdachte deze vogels bij [Q], althans bij zijn onderneming, in rekening gebracht. Ook de overdracht van de vogels heeft - gezien de aangetroffen ‘Declarations of Transfer’ -pas toen plaatsgevonden. Dit betekent dat de papoea beo’s, toen zij vanuit Dubai werden verzonden, bestemd waren voor verkoop en eigendomsoverdracht.
De stelling van verdachte dat [Q] al maanden voor de zending eigenaar van de papoea beo’s was geworden wordt weersproken door de bewijsmiddelen (zie facturen en Declarations of Transfer). Verder is door verdachte ter onderbouwing van zijn stelling dat [Q] in Dubai al eigenaar van de vogels was geworden - als dat al naar het civiele recht van Dubai zou kunnen - geen enkel stuk of ander aanknopingspunt geboden waaruit de juistheid van die stelling zou kunnen blijken.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, verwerpt de rechtbank de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – samen en in vereniging met anderen – begin 2011 10 papoea beo’s binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ze ten verkoop heeft aangeboden aan [Q] en aan [Q] heeft verkocht, alsmede dat hij ze heeft gebruikt voor commercieel gewin.
Papoea beo’s zijn dieren behorende tot een beschermde uitheemse diersoort (Bijlage D Basisverordening), waarvoor op grond van artikel 13 lid 1 Ffw een verbod geldt voor de bovengenoemde door verdachte verrichtte handelingen.
Vrijstelling?
De verdediging heeft zich, naast het bepleitte ontbreken van betrokkenheid aan de zijde van verdachte bij de niet-commerciële overdracht van de papoea beo’s, op het standpunt gesteld dat de papoea beo’s legaal in Nederland zijn geïmporteerd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een mogelijk beroep op vrijstellingsbepalingen het volgende.
In artikel 7 van de Regeling vrijstelling is ten behoeve van het intracommunautaire verkeer bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage D van de Basisverordening, overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening zijn verkregen - een vrijstelling geldt voor het verbod op het binnen het grondgebied van Nederland brengen uit lid 1 van artikel 13 Ffw.
In artikel 10 van de Regeling vrijstelling is bepaald dat - indien kan worden
aangetoonddat specimens van soorten, genoemd in Bijlage D van de Basisverordening, overeenkomstig het bij of krachtens de Flora- en faunawet bepaalde en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen - een vrijstelling geldt voor de verboden handelingen uit lid 1 van artikel 13 Ffw, met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen of het onder zich hebben.
Uit voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige stukken uit het dossier blijkt dat verdachte
niet aan kan tonendat de papoea beo’s in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) in Nederland zijn gebracht of verkregen, terwijl dit gelet op de formulering van de vrijstellingsbepalingen een verplichting is die rust op degene die gebruik wil maken van die vrijstellingen.
Dit volgt reeds uit het feit dat op het certificaat ten behoeve van de invoer in de EU door [medeverdachte 1] is ingevuld dat de papoea beo’s niet bestemd waren voor commerciële doeleinden, terwijl uit de bewijsmiddelen en voormelde bewijsoverwegingen blijkt dat de papoea beo’s wel degelijk met een commercieel oogmerk door [medeverdachte 1] vanuit Dubai – via verdachte – naar [Q] in [woonplaats] zijn verzonden.
In artikel 16 lid 1 onder c van de Basisverordening is opgenomen dat door lidstaten sancties dienen te worden opgelegd indien een valse verklaring wordt afgelegd of bewust verkeerde informatie is verstrekt om zodoende een vergunning of een certificaat te verkrijgen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat in strijd met de waarheid door [medeverdachte 1] op de EU-invoerdocumenten is ingevuld dat de papoea beo’s niet voor commerciële doeleinden werden ingevoerd.
De rechtbank leidt uit hetgeen in artikel 16 lid 1 onder c van de Basisverordening is opgenomen af, dat verdachte niet voldoet aan de voorwaarden om onder de vrijstellingen van de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling te vallen. Er is immers een valse verklaring afgelegd dan wel bewust verkeerde informatie verstrekt om de vergunning dan wel het certificaat te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande kan verdachte niet aantonen dat de papoea beo’s in overeenstemming met alle geldende regelgeving (Basisverordening en Uitvoeringsverordening) in Nederland zijn gebracht of verkregen, waardoor niet is voldaan aan de vereisten die in de artikelen 7 en 10 van de Regeling vrijstelling zijn gesteld. Verdachte kan dan ook geen succesvol beroep doen op die vrijstellingsbepalingen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de tien papoea beo’s opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de verbodsbepaling uit artikel 13 lid 1 Ffw.