ECLI:NL:RBMNE:2015:4170

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
16-026642-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van € 120.000,- in het kader van investeringsovereenkomst met aangever en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van een bedrag van € 120.000,-. De verdachte, geboren in 1974, had in de periode van 28 januari 2008 tot en met 28 januari 2010 opzettelijk dit bedrag verduisterd in het kader van een investeringsovereenkomst met de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 20 mei 2015 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was. De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren, terwijl de verdachte geen bewijsverweer heeft gevoerd.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen overwogen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de benadeelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de gelden van de aangever op zijn privérekening ontving, wat leidde tot vermenging van gelden. De verdachte heeft deze gelden vervolgens aangewend voor privé-uitgaven, waaronder gokken in casino's. De rechtbank achtte de verduistering wettig en overtuigend bewezen.

Wat betreft de strafoplegging heeft de officier van justitie een voorwaardelijke werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden geëist. De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de reeds getroffen terugbetalingsovereenkomst. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/026642-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 juni 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. De verdachte is in persoon verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 28 januari 2008 tot en met 28 januari 2010 opzettelijk € 120.000,- heeft verduisterd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Door verdachte is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij dit feit bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte; [2]
- de aangifte van [benadeelde 1], mede namens benadeelden [benadeelde 2] en [benadeelde 3]. [3]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van verdachte vast dat hij de gelden van aangever ontving op zijn privérekening waardoor vermenging plaatsvond. Verdachte heeft deze gelden -waaronder de gelden van aangever- vervolgens aangewend voor privé uitgaven onder meer in casino’s. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op het moment dat hij de gelden aanwendt voor privé uitgaven, hij zich deze gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht de ten laste gelegde verduistering wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 28 januari 2010 te [woonplaats] opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal 120.000,- euro) toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door investeringsovereenkomsten afgesloten met voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als: verduistering.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, beide met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop en de tussen verdachte en aangever reeds overeengekomen terugbetalingsovereenkomst.
8.2.
Het standpunt van de verdachte
Door verdachte is geen strafmaatverweer gevoerd. Verdachte geeft aan dat hij overweegt om naar de Verenigde Staten te gaan en dat het hebben van een strafblad hiervoor mogelijk consequenties heeft.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van verduistering. Als beheerder van de beleggingsportefeuille van aangever heeft verdachte een groot geldbedrag dat aan hem was toevertrouwd verduisterd. Verdachte heeft zijn positie misbruikt en het vertrouwen van aangever ernstig geschaad. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 maart 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 22 december 2014. De reclassering stelt vast dat de oorzaak van het delictgedrag ligt in de gok- en alcoholverslaving van verdachte. Hij heeft in januari 2010 hulp gezocht en is intensief behandeld in een verslavingskliniek. De behandeling is ambulant voortgezet en loopt nog steeds. Verdachte is sindsdien clean en hij heeft zijn leven zelf weer op poten gezet. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een flinke overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen bij het verhoor van verdachte door de politie op 1 maart 2010 en (de behandeling van) de zaak is niet binnen twee jaar afgerond met een eindvonnis. Blijkens het verloop van het onderzoek is sprake van onnodig en onverklaarbaar tijdsverloop. Met name gelet hierop ziet de rechtbank reden om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ook zal de rechtbank er bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening mee houden dat reeds een regeling tot terugbetaling is getroffen, hetgeen door aangever ter zitting is bevestigd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd voor de duur van één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 321 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: verduistering.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van
1 (een) jaarschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P. van Tricht, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 augustus
2008 tot en met 28 januari 2010 te [woonplaats], gemeente
[woonplaats], althans in Nederland, opzettelijk een (grote) hoeveelheid geld
(in totaal 120.000,- euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door
misdrijf, te weten door één of meer investeringsovereenkomst(en) (afgesloten
met voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3]), onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0971 2010035619(A), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 42 en A: pagina 1 tot en met 5). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 20 mei 2015.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 8 februari 2010, pagina 5.