ECLI:NL:RBMNE:2015:4167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
16-659138-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking en opzettelijk bezit van cocaïne

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 mei 2015, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, geboren in 1986 en thans preventief gedetineerd, werd op 20 februari 2015 in Utrecht staande gehouden. Tijdens de doorzoeking van zijn auto werden in de stoelhoes achter de bijrijdersstoel twee portemonnees aangetroffen met daarin 26 ponypacks, die samen 9,85 gram cocaïne bevatten. De officier van justitie stelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat er een redelijk vermoeden van schuld bestond. De verdediging betwistte dit en stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking inderdaad onrechtmatig was, omdat het redelijk vermoeden van schuld pas na de doorzoeking was ontstaan. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het onherstelbare verzuim niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat er geen belangrijke strafvorderlijke voorschriften in aanzienlijke mate waren geschonden. De rechtbank achtte het opzettelijk bezit van cocaïne wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten zoals verkopen en afleveren van cocaïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, rekening houdend met het onherstelbare verzuim door de onrechtmatige doorzoeking. Tevens werd het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte teruggegeven. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659138-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres], [postcode] te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd te [verblijfplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. N.F. Hoogervorst, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de doorzoeking van de auto van verdachte rechtmatig is geweest, nu op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Subsidiair acht de officier van justitie sprake van een niet zo ernstig verzuim, zodat het niet dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde, te weten -kort gezegd- opzettelijk bezit van cocaïne, wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de auto van verdachte onrechtmatig is geweest, nu op dat moment (nog) geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat primair dient te leiden tot bewijsuitsluiting en vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsvrouwe partiële vrijspraak van het verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer tot bewijsuitsluiting
Gelet op de processen-verbaal van bevindingen opgenomen in het dossier en in het bijzonder pagina 35, leest de rechtbank de volgorde van het kijken in de auto als volgt. De doorzoeking is aangevangen op het moment dat verbalisanten in de stoelhoes hebben gekeken. Pas daarna is met toestemming van verdachte in de sporttas gekeken, waarin zich een waterpijp bevond. Vervolgens is nog een keer in de stoelhoes gezocht. Zoals gerelateerd zijn het nachtelijke tijdstip van de controle, de informatie dat de kentekenhouder van de auto antecedenten op het gebied van de Opiumwet had en de bolling in de stoelhoes grond voor de verdenking geweest. De rechtbank acht deze omstandigheden onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te constateren dat de doorzoeking reeds was aangevangen voor het moment van het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De rechtbank concludeert dan ook dat de doorzoeking van de auto van verdachte onrechtmatig is geweest.
Geconstateerd is dat het bewijsmateriaal is verkregen door een onherstelbaar verzuim. De rechtbank is echter niet van oordeel dat door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden en acht hierin geen aanleiding aanwezig om tot bewijsuitsluiting over te gaan. De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte wordt op 20 februari 2015 omstreeks 00:55 uur te Utrecht staande gehouden als bestuurder van het op zijn naam gesteld voertuig. [2] In de stoelhoes achter de bijrijdersstoel werden twee portemonnees aangetroffen met daarin witte zogenaamde ‘ponypacks’. [3]
Van de inhoud van de in beslag genomen ponypacks, 26 stuks, zijnde 9,85 gram wit poeder, is een monster verstuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut [4] en uit onderzoek is geconcludeerd dat dit monster cocaïne bevat. [5]
Bewijsoverweging
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte eigenaar en gebruiker is van de auto waarin hij is aangehouden en waarin de cocaïne is aangetroffen. Deze verdovende middelen bevonden zich dan ook in de machtssfeer van verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 9,85 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht met betrekking tot het ten laste gelegde verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren, onvoldoende bewijs aanwezig en zal verdachte van dit gedeelte vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 februari 2015 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,85 gram cocaïne (verpakt in 26 ponypacks), zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring, volstaan kan worden met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een hoeveelheid cocaïne. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Cocaïne is een harddrug die schadelijk is voor de gezondheid en is bovendien sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2015, waaruit blijkt dat hij meermalen eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, recent in 2010 tot een gevangenisstraf van 21 maanden en in 2013 tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
Gelet op de ernst van het feit, het strafblad van verdachte, de strafmaat in soortgelijke zaken en in deze zaak de handelsindicatie, bestaande uit de hoeveelheid aangetroffen cocaïne verpakt in meerdere ponypacks en het aangetroffen geldbedrag in combinatie met het volledige zwijgen van verdachte, acht de rechtbank passend en geboden oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen.
De rechtbank acht echter strafvermindering gerechtvaardigd op grond van het onherstelbare verzuim, veroorzaakt door de onrechtmatige doorzoeking, in aanmerking genomen het belang dat het geschonden voorschrift dient en de ernst van het verzuim. Gelet op het minimale nadeel dat is veroorzaakt acht de rechtbank strafvermindering met 10% passend en komt tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft -met betrekking tot de zich in het dossier bevindende beslaglijst- ter terechtzitting gevorderd tot teruggave van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag te retourneren aan verdachte. Ook indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, is dit geldbedrag niet door middel van het bewezenverklaarde verkregen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen geldbedrag, hierna nader te noemen in de beslissing, vatbaar voor teruggave aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag, zoals weergegeven op de beslaglijst, te weten:
- Euro geld, goednummer 1377688 (waarde € 1.110,45)
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R. Creutzberg, voorzitter,
mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 2015.
Mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2015 te Utrecht opzettelijk heeft verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 9,85 gram cocaïne (verpakt in 26 ponypacks), in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0900-2015055611, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 46). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
4.Het proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen, pagina 12 en 13.
5.Een geschrift, zijnde een Rapport Identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 20 maart 2015, pagina 38.