ECLI:NL:RBMNE:2015:41

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 januari 2015
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
16/659966-13 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak te Amersfoort

Op 6 januari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 18 mei 2013 in Amersfoort. De verdachte had een smeulend vuurtje achtergelaten in een vuurkorf, wat leidde tot een brand in een nabijgelegen restaurant. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 december 2014, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte zowel opzettelijke brandstichting als schuld aan de brand door onvoorzichtigheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was voor de subsidiaire tenlastelegging, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen causaal verband was tussen de verdachte en de ontstane brand. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, die aangaf dat hij brandbare voorwerpen had verwijderd en het vuur had achtergelaten in een gecontroleerde situatie, in overweging genomen.

Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte niet als grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig kon worden aangemerkt. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de schuld van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659966-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1964] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. L.M.F. Aarts, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 december 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 18 mei 2013 2014 opzettelijk brand heeft gesticht bij een gebouw waardoor in dat gebouw brand is ontstaan, terwijl daardoor gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan; dan wel dat voornoemde brand door zijn schuld is ontstaan doordat verdachte een door hem aangestoken vuur, brandend dan wel smeulend, zonder toezicht heeft achtergelaten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder primair ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Primair stelt de verdediging dat er geen causaal verband bestaat tussen de ontstane brand en het handelen van verdachte, nu niet uit te sluiten is dat anderen dan verdachte - die juist brandbare spullen aan de kant had geschoven -, na het vertrek van verdachte nog bij de vuurkorf zijn geweest.
Subsidiair stelt de verdediging dat ten aanzien van het primair tenlastegelegde op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet op het stichten van brand aan het pand heeft gehad.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde kan, mede gelet op de uitspraken in soortgelijke zaken, niet gesteld worden dat het handelen van verdachte dermate verwijtbaar en onvoorzichtig was dat daarmee het niveau van culpa wordt bereikt.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
4.3.2
subsidiair
Subsidiair wordt verdachte verweten dat er door zijn schuld brand is ontstaan doordat hij, verdachte, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest omdat hij een brandend en/of smeulend vuur zich bevindende in een vuurschaal onbewaakt/zonder enig toezicht heeft achtergelaten.
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt volgens vaste jurisprudentie verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van schuld in strafrechtelijke zin, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 18 mei 2013 in Amersfoort ’s nachts in een vuurkorf een vuurtje heeft gestookt. De vuurkorf bevond zich op een terras van een restaurant langs de openbare weg tegenover het station. Nadat verdachte in de vroege morgen was weggegaan, is er brand ontstaan doordat een kunststof voorwerp in, op of in de nabijheid van de vuurschaal terecht is gekomen. Als gevolg hiervan is brand ontstaan, die over is geslagen naar het restaurant. Verbalisanten hebben om 4.54 uur opdracht gekregen van de meldkamer naar de brand te gaan.
Verdachte is kort daarna aangehouden en heeft verklaard dat hij een vuurtje in de vuurkorf had gestookt om zich te warmen. Hij had diverse (brandbare) voorwerpen op het terras aan de kant geschoven, teneinde te voorkomen dat deze eventueel vlam zouden vatten. Op het moment dat hij wegging was de wind gaan liggen en smeulde/gloeide het vuurtje. Ondanks de duidelijke geestelijke verwardheid van verdachte op het moment van zijn aanhouding, heeft hij over de gang van zaken rondom het vuurtje telkens op dezelfde manier en coherent verklaard. Ook ter terechtzitting heeft verdachte zo verklaard. Toen hij wegging heeft hij nog kort met een aantal personen rond het station gesproken en is hij met de eerste trein van kwart voor vijf in de richting Amsterdam vertrokken, waarin hij is aangehouden.
Door de rechtbank zijn in het dossier geen aanknopingspunten gevonden die de door verdachte geschetste gang van zaken ongeloofwaardig dan wel onaannemelijk maken.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld op welke wijze een kunststof voorwerp in, op of zeer nabij de vuurschaal terecht is gekomen. Eveneens kan niet worden vastgesteld dat het vuur in de vuurkorf nog brandde, in die zin dat er nog vlammen waren, op het moment dat verdachte zich naar het station begaf.
De tijd tussen het vertrek van verdachte en het waarnemen van de brand door verbalisanten is niet zodanig kort dat daaruit de conclusie kan worden getrokken, dat niemand anders dan verdachte, een kunststof voorwerp direct naast of in de vuurkorf heeft geplaatst. Het terras waar de vuurkorf stond was vanaf de openbare weg vrij toegankelijk. Voorts bevond het restaurant zich in de buurt van het station, waar rond het tijdstip van de brand die ochtend de eerste treinen inmiddels reden.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande van oordeel dat het handelen van verdachte, het achterlaten van een smeulend vuurtje in een daartoe bestemde vuurkorf, terwijl verdachte eventuele brandbare voorwerpen aan de kant had geschoven, niet als grovelijk dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, oplettend of onachtzaam kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, voorzitter, en
mrs. E.A.A. van Kalveen en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 januari 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 18 mei 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een gebouw (te weten restaurant
[naam]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met houtblokken en/of krantenpapier en/of kunststof, althans met (een) brandbare stof(fen), (zich bevindende in een vuurschaal (direct) nabij/naast voornoemd gebouw)
en/of (direct) nabij/naast dit gebouw staande (kunststof) meubels/voorwerpen,
ten gevolge waarvan
die (kunststof) meubels/voorwerpen vlam hebben gevat/zijn verbrand en vervolgens,dat gebouw (met inventaris) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer nabij gelegen panden en/of zich in die panden bevindende personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer
personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 mei 2013 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam
- een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking heeft gebracht met houtblokken en/of krantenpapier en/of kunststof, althans met (een) brandbare stof(fen), (zich bevindende in een vuurschaal (direct) nabij/naast restaurant [naam])
en/of (direct) nabij/naast dit gebouw staande (kunststof) meubels/voorwerpen,en/of
- ( vervolgens) die brandende en/of smeulende houtblokken en/of dat brandend en/of smeulend krantenpapier en/of die brandende en/of smeulende kunststof, althans (een) brandbare stof(fen) (zich bevindende in een vuurschaal (direct) nabij/naast restaurant [naam])
en/of (direct) nabij/naast dit gebouw staande (kunststof) meubels/voorwerpen,(onbewaakt/zonder enig toezicht) heeft achtergelaten,
ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat
die (kunststof) meubels/voorwerpen vlam hebben gevat/zijn verbrand en vervolgens datrestaurant [naam] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor één of meer nabij gelegen panden en/of zich in die panden bevindende personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht