ECLI:NL:RBMNE:2015:4063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/16/379978 / HA RK 14-250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. P. Krepel in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 26 mei 2015, werd het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. P. Krepel afgewezen. Verzoeker had op 29 oktober 2014 een wrakingsverzoek ingediend, waarin hij verschillende gronden aanvoerde, waaronder het niet rekening houden met zijn verhinderdata en het niet ontvangen van stukken van de advocaat van de Stichting Studenten Huisvesting (SSH). De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden voornamelijk betrekking hadden op procedurele beslissingen, die binnen de discretionaire bevoegdheid van de rechter vallen. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van onbegrijpelijke beslissingen die zouden wijzen op partijdigheid van de kantonrechter.

De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker had meerdere keren de gelegenheid gekregen om het procesdossier in te zien, en zijn stelling dat hij geen volledige inzage had gekregen, werd als niet relevant beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de gewraakte rechter niet partijdig was en dat de schijn van partijdigheid niet was gewekt. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker door het indienen van herhaalde wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert.

De rechtbank besloot dat een nieuw wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Krepel in de procedure tussen hem en de SSH niet in behandeling zou worden genomen. De beschikking werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/379978 / HA RK 14-250
beslissing van 26 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op verzoek tot wraking door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 29 oktober 2014 tegen mr. P. Krepel;
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 3 november 2014;
  • de schriftelijke reactie van mr. P. Krepel van 11 november 2014;
  • de brieven van verzoeker van 26 november 2014;
  • het conditionele wrakingsverzoek van verzoeker tegen onbekende kantonrechter van 1 december 2014;
  • de beschikking van 3 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer
384567 / HA RK 15-11
- de beschikking van 23 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer
382084 / HA RK 14-272
- de brief van verzoeker van 12 mei 2015.
1.2.
Het wrakingsverzoek tegen mr. P. Krepel is op 12 mei 2015 ter terechtzitting behandeld. Verzoeker is hierbij niet verschenen. Mr. P. Krepel is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij beschikking van 23 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer 382084 / HA RK 14-272 is bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de leden van de rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met zaaknummer 379978 / HA RK 14-250 niet in behandeling wordt genomen. Voor zover verzoeker heeft bedoeld met zijn brief van 12 mei 2015 een wrakingsverzoek te doen gericht tegen de rechtbank aan wie onderhavige zaak voorligt, geldt daarom dat dit verzoek niet in behandeling wordt genomen.
2.2.
Op 29 oktober 2014 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen mr. P. Krepel (hierna: de kantonrechter) als kantonrechter is de procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting, handelend onder de naam SSH en [verzoeker].
2.3.
Verzoeker voert in zijn wrakingsverzoek van 29 oktober 2014 de volgende gronden aan:
  • de kantonrechter heeft geen rekening gehouden met de verhinderdata van verzoeker;
  • de kantonrechter heeft toegelaten dat verzoeker nimmer een stuk heeft ontvangen van de advocaat van de SSH;
  • de kantonrechter heeft geaccepteerd dat de brieven van de advocaat van de SSH in diverse procesdossiers zijn gekomen waarmee hij heeft meegewerkt een het schenden van de privacy van verzoeker;
  • verzoeker heeft geen volledige inzage gekregen in het procesdossier;
  • de kantonrechter wijkt af van het tussenvonnis van 10 september 2014.
2.4.
De kantonrechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de wrakingsgronden alle betrekking hebben op procedurele beslissingen. Zij kunnen dus alleen tot een gegronde wraking leiden als zij onbegrijpelijk zijn. Ten aanzien van de verhinderdata stelt de kantonrechter dat kennelijk sprake is geweest van een misverstand. Verzoeker was namelijk gevraagd om verhinderdata op te geven, maar in plaats daarvan zijn de dagdelen op gegeven waarop hij niet verhinderd was. Ten aanzien van het gezamenlijk behandelen van twee zaken voert de kantonrechter nog aan dat deze beslissing om praktische redenen is genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker voert een aantal gronden aan die betrekking hebben op procedurele beslissingen, zoals de beslissing om twee zaken gelijktijdig te behandelen en het negeren van zijn verhinderdata. Volgens vaste jurisprudentie vallen beslissingen van procedurele aard binnen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van een rechter en leveren deze geen grond op voor twijfel aan diens onpartijdigheid, tenzij een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat die een ernstige aanwijzing oplevert voor partijdigheid van die rechter. De rechtbank is voor wat betreft de verhinderdata gebleken dat er waarschijnlijk een misverstand is geweest, namelijk dat in plaats van verhinderdata, de data waarop verzoeker wel beschikbaar was zijn doorgegeven. Ten aanzien van het gelijktijdig behandelen van de twee zaken overweegt de rechtbank nog dat verzoeker deze beslissing en zijn bezwaren daartegen aan de orde zou kunnen stellen op de betreffende zitting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat de kantonrechter in het onderhavige geval zodanige (onbegrijpelijke) beslissingen heeft genomen dat die een ernstige aanwijzing opleveren voor partijdigheid van de kantonrechter.
3.4.
Verzoeker stelt voorts dat hij geen volledige inzage heeft gekregen in het procesdossier. Voor deze grond geldt allereerst dat dit eveneens een procedureel aspect is waarvoor de criteria gelden zoals hiervoor overwogen. Daarbij komt dat verzoeker inmiddels meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om het volledige dossier in te zien, zoals op 28 november 2014 en 30 april 2015. Dat betekent dat verzoeker geen belang meer heeft bij deze aangevoerde grond.
3.5.
Verzoeker voert ook aan dat de kantonrechter heeft geaccepteerd dat de brieven van de advocaat van de SSH in diverse procesdossiers zijn gekomen waarmee hij heeft meegewerkt een het schenden van de privacy van verzoeker. Hij verwijst hiervoor naar de brieven van 15 september 2014 en 23 september 2014 van de advocaat van de SSH. In die brieven wordt er vanuit gegaan dat verzoeker wordt bijgestaan door de heer [naam]. Een afschrift van die brieven is dan ook door de advocaat van de SSH aan de heer [naam] verzonden, en niet aan verzoeker zelf. Verzoeker stelt dat hij de rechtbank op geen enkel moment heeft laten weten dat hij zich bij laat staan door een gemachtigde. Het is daarom onbegrijpelijk dat de kantonrechter niet heeft ingegrepen, aldus verzoeker. De rechtbank overweegt allereerst dat de brieven niet door de kantonrechter zijn verzonden maar door de advocaat van de SSH. Vervolgens zijn deze brieven door de griffie, althans de kantonrechter ontvangen. Door hen is niet opgemerkt dat deze brieven aan verzoeker hadden moeten verzonden omdat hij niet wordt bijgestaan door een gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter geen zodanige omissie dat hieruit kan worden afgeleid dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn.
3.6.
Voor wat betreft de overige aangevoerde gronden, zoals dat de kantonrechter afwijkt van het tussenvonnis van 10 september 2014 geldt het volgende. Deze stelling zijn naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de toepasselijke norm en de uitgangspunten zoals verwoord in rechtsoverwegingen 3.1. en 3.2. onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is evenmin uit de stukken gebleken dat van voormelde gronden sprake is.
3.7.
Voor zover verzoeker met zijn brief van 12 mei 2015 nieuwe gronden heeft willen aanvoeren ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende. In artikel 37 lid 3 Rv. is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek tegelijkertijd moeten worden voorgedragen. Om die reden laat de rechtbank deze nieuw aangevoerde gronden buiten beschouwing.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat de gewraakte rechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
3.9.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. Verzoeker heeft namelijk behalve het wrakingsverzoek tegen mr. Krepel tevens herhaaldelijk wrakingsverzoeken ingediend tegen de wrakingskamer die over het wrakingsverzoek dat thans voorligt moest oordelen. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om te bepalen dat een nieuw wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. P. Krepel in de procedure tussen hem en de SSH met zaaknummer 3195833 UC EXPL 14-10421 niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Krepel af;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Krepel in de procedure tussen hem en de SSH met zaaknummer 3195833 UC EXPL 14-10421 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Krepel, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure tussen verzoeker en SSH dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.