ECLI:NL:RBMNE:2015:4062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
C/16/379976 / HA RK 14-249
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. P. Krepel in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 26 mei 2015, wordt het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. P. Krepel behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A.C.M. Hopmans, heeft eerder wrakingsverzoeken ingediend, die alle zijn afgewezen. De rechtbank stelt vast dat het wrakingsverzoek van 12 mei 2015 niet in behandeling wordt genomen, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank verwijst naar eerdere beschikkingen en concludeert dat de gronden voor wraking voornamelijk procedureel van aard zijn en niet voldoende onderbouwd zijn om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid van de kantonrechter. De rechtbank benadrukt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tegen mr. Krepel niet in behandeling zal worden genomen. De procedure tussen verzoeker en de Stichting Studenten Huisvesting (SSH) dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/379976 / HA RK 14-249
beslissing van 26 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op verzoek tot wraking door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: de heer A.C.M. Hopmans,
verder te noemen verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 5 september 2014 van de rechtbank in de zaak met nummer
374449 / HA RK 14-179;
  • het wrakingsverzoek van 29 oktober 2014 tegen mr. P. Krepel;
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek van 3 november 2014;
  • de schriftelijke reactie van mr. P. Krepel van 11 november 2014;
  • de brieven van verzoeker van 26 november 2014;
  • het conditionele wrakingsverzoek van verzoeker tegen een onbekende kantonrechter van 1 december 2014;
  • de beschikking van 3 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer
384566 / HA RK 15-10;
- de beschikking van 23 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer
382083 / HA RK 14-271
  • de aankondiging wrakingsverzoek van 11 mei 2015;
  • het wrakingsverzoek van 12 mei 2015;
  • de brief van verzoeker van 12 mei 2015.
1.2.
Het wrakingsverzoek tegen mr. P. Krepel is op 12 mei 2015 ter terechtzitting behandeld. Hierbij is verzoeker met gemachtigde verschenen. Mr. P. Krepel is met bericht van verhindering niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij beschikking van 23 maart 2015 van de rechtbank in de zaak met nummer 382083 / HA RK 14-271 is bepaald dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van de leden van de rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met zaaknummer 379976 / HA RK 14-249 niet in behandeling wordt genomen. Van een nietige uitspraak, zoals verzoeker ter terechtzitting heeft gesteld, is geen sprake. Dit betekent dat de wrakingsverzoeken van verzoeker gericht tegen de rechtbank aan wie onderhavige zaak voorligt, niet in behandeling worden genomen. Het ter terechtzitting van 12 mei 2015 ingediende wrakingsverzoek is op die grond dan ook niet in behandeling genomen. Dit is mondeling ter terechtzitting aan verzoeker bericht.
2.2.
Voorligt het verzoek tot wraking gericht tegen mr. P. Krepel (hierna: de kantonrechter) als kantonrechter in de procedure tussen de Stichting Studenten Huisvesting, handelend onder de naam SSH, en [verzoeker].
2.3.
Verzoeker voert in zijn wrakingsverzoek van 29 oktober 2014 de volgende gronden aan:
  • de kantonrechter is niet geïnteresseerd in de waarheid omdat er nooit een moment zal komen dat gedaagde zijn conclusie van antwoord mag indienen;
  • de kantonrechter liegt;
  • er is een aversie aanwezig dat gedaagde niet door een advocaat wordt bijgestaan;
  • wederom wordt er gesproken over een comparitie, terwijl bij voortduring comparitie na antwoord wordt bedoeld;
  • de wrakingskamer is door de reactie van de kantonrechter van 5 augustus 2014 misleid;
  • wat besloten zou gaan worden stond al vast;
  • er hebben onderonsjes plaatsgevonden;
  • er wordt afgeweken van het vonnis van de wrakingskamer van 5 september 2014;
  • er is geen volledige inzage in het procesdossier geweest;
  • de kantonrechter heeft geaccepteerd dat brieven van de advocaat van de SSH in diverse procedures van verschillende gedaagden terecht zijn gekomen en daarmee heeft hij meegewerkt aan het schenden van de privacy van gedaagden.
2.4.
De kantonrechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt de kantonrechter zich op het standpunt dat de wrakingsgronden alle betrekking hebben op procedurele beslissingen. Zij kunnen dus alleen tot een gegronde wraking leiden als zij onbegrijpelijk zijn. Voorts stelt de kantonrechter dat het hem vrijstaat na een wrakingsbeslissing nadere instructies te geven voor een goede voortgang van de procedure. Ten aanzien van het gezamenlijk behandelen van twee zaken voert de kantonrechter nog aan dat deze beslissing om praktische redenen is genomen. Tot slot is een aantal wrakingsgronden reeds aangevoerd in het vorige wrakingsverzoek zodat deze niet opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Op 31 juli 2014 is door verzoeker in dezelfde procedure tegen mr. Krepel een wrakingsverzoek ingediend. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft hij onder meer aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een conclusie van antwoord te nemen, waardoor hij het gevoel heeft dat er niet gesproken kan worden van een eerlijk proces en een eerlijke beslissing. Dit wrakingsverzoek is door de rechtbank bij beschikking van 5 september 2014 met nummer 374449 / HA RK 14-179 afgewezen. Verzoeker kan dezelfde gronden niet nog een keer aanvoeren zonder dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Van nieuwe feiten en/of omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de gronden die ter onderbouwing van onderhavig wrakingsverzoek worden aangevoerd en die ook al zijn aangevoerd in het eerdere wrakingsverzoek tegen de kantonrechter niet tot toewijzing van dit wrakingsverzoek kunnen leiden.
3.4.
Voor wat betreft de nieuw aangevoerde gronden wordt als volgt overwogen.
3.5.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter na de beslissing van de wrakingskamer van 5 september 2014 geen nieuwe rolzitting had mogen bepalen en geen beslissing had mogen nemen over de gelijktijdige behandeling van de zaak met andere zaken, omdat in de beslissing van de wrakingskamer van 5 september 2014 met nummer 374449 / HA RK 14-179 onder meer is bepaald dat de procedure tussen verzoeker en SSH dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Verzoeker verbindt daaraan ten onrechte de conclusie dat uitsluitend de geplande comparitie kon plaatsvinden en het de kantonrechter niet langer vrij stond om nieuwe procesbeslissingen te nemen. De verwijzing van de zaak in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing betekent immers slechts dat de behandeling van de zaak vanaf dat moment weer wordt hervat. De kantonrechter dient dan ook overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te beslissen op ingediende verzoeken of opgeworpen incidenten. Blijkens de stukken heeft de kantonrechter vastgesteld dat verzoeker voorafgaand aan de indiening van zijn wrakingsverzoek een incidentele vordering had ingesteld en beslist dat op de rolzitting van 29 oktober 2014 op die vordering kon worden geantwoord. Die beslissing berust op de Wet. Datzelfde geldt voor de beslissing op een verzoek van een procespartij tot gezamenlijke behandeling van de zaak. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het wrakingsverzoek op deze grond niet kan toewijzen.
3.6.
Verzoeker voert voorts aan dat de beslissing tot gelijktijdige behandeling van twee zaken de goede procesorde verstoort, dat die beslissing niet is gemotiveerd in het licht van de beslissing van de wrakingskamer, dat verzoeker het met die beslissing niet eens is en die niet in zijn belang acht en dat het verzoek tot gelijktijdige behandeling van de eisende partij kwam waarbij verzoeker niets is gevraagd. Volgens vaste jurisprudentie vallen beslissingen van procedurele aard binnen de discretionaire beslissingsbevoegdheid van een rechter en leveren deze geen grond op voor twijfel aan diens onpartijdigheid, tenzij een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is dat die een ernstige aanwijzing oplevert voor partijdigheid van die rechter. Dat de kantonrechter in het onderhavige geval dergelijke (onbegrijpelijke) beslissingen heeft genomen, is de rechtbank niet gebleken. Het ontbreken van een motivering door de kantonrechter waarom hij is afgeweken van de beslissing van de wrakingskamer is in het licht van de vaststelling hiervoor, dat van een dergelijke afwijking geen sprake is geweest, geen grond voor wraking. Dat de goede procesorde is verstoord heeft verzoeker verder niet toegelicht. Hoewel het voor de hand gelegen had dat verzoeker eerst was gehoord op het verzoek tot gelijktijdige behandeling, zou verzoeker de beslissing om de zaken gelijktijdig te behandelen - en zijn bezwaren daartegen - alsnog aan de orde kunnen stellen op de betreffende zitting. Nu dit gegeven verder op zichzelf staat – vormt dit eveneens onvoldoende grond voor twijfel aan de onpartijdigheid van de kantonrechter.
3.7.
Verzoeker stelt voorts dat hij geen volledige inzage heeft gekregen in het procesdossier. Voor deze grond geldt allereerst dat dit eveneens een procedureel aspect is waarvoor de criteria gelden zoals hiervoor overwogen. Daarbij komt dat verzoeker inmiddels meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om het volledige dossier in te zien, zoals op 28 november 2014 en 30 april 2015. Dat betekent dat verzoeker geen belang meer heeft bij deze aangevoerde grond.
3.8.
Voor wat betreft de overige aangevoerde gronden, zoals dat de kantonrechter niet geïnteresseerd is in de waarheid en dat er een aversie bij de kantonrechter bestaat dat gedaagde niet door een advocaat wordt bijgestaan, geldt het volgende. Deze stellingen zijn naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de toepasselijke norm en de uitgangspunten zoals verwoord in rechtsoverwegingen 3.1. en 3.2. onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is evenmin uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat van voormelde gronden sprake is. Met betrekking tot de gestelde schending van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker overweegt de rechtbank dat de kantonrechter – daargelaten de vraag of er wel sprake is van de gestelde schending van beroepsgeheim van de advocaat dat immers ziet op de eigen cliënt – niet verantwoordelijk is voor hetgeen advocaten verzenden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat de gewraakte rechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
3.10.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Verzoeker heeft tweemaal in dezelfde procedure mr. Krepel gewraakt. Deze verzoeken zijn beide afgewezen. Voorts heeft verzoeker herhaaldelijk wrakingsverzoeken ingediend tegen de wrakingskamer die daarover moest oordelen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om te bepalen dat een nieuw wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. P. Krepel in de procedure tussen hem en de SSH met zaaknummer 3195753 UC EXPL 14-10418 niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Krepel af;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Krepel in de procedure tussen hem en de SSH met zaaknummer 3195753 UC EXPL 14-10418 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Krepel, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure tussen verzoeker en SSH dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. M.J. Slootweg en mr. A.C. van den Boogaard als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.