ECLI:NL:RBMNE:2015:4037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
16-700774-13 (tul bijz vw)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na schending van bijzondere voorwaarden

Op 4 juni 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een veroordeelde, die eerder op 4 maart 2014 was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Deze straf was niet ten uitvoer gelegd, mits de veroordeelde zich gedurende een proeftijd van twee jaar aan bepaalde voorwaarden zou houden. De officier van justitie diende op 2 april 2015 een vordering in om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde bijzondere voorwaarden had gehouden. Tijdens de zitting op 21 mei 2015 werd de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De reclassering meldde dat de veroordeelde meerdere keren niet was verschenen op zijn meldplicht en dat er geen mogelijkheden meer waren voor begeleiding.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich wederom niet had gehouden aan de voorwaarden en dat er termen aanwezig waren om de resterende voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en zestien dagen ten uitvoer te leggen. De rechtbank weigerde de omzetting naar een werkstraf, omdat de reclassering negatief had gerapporteerd over de voortgang van de veroordeelde. De beslissing werd genomen op basis van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de noodzaak van het handhaven van de opgelegde straf benadrukte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700774-13
Datum uitspraak: 4 juni 2015
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 2 april 2015, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis van 4 maart 2014, in de strafzaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] te [woonplaats],
raadsman: mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- een afschrift van voormeld vonnis van 4 maart 2014, waarbij [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarden:
* dat veroordeelde zich binnen twee dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland en zich gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland zal blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen zal gedragen;
* zal deelnemen aan de gedragsinterventie GI-RN Cognitieve Vaardigheden;
* zich ambulant moet laten behandelen bij de polikliniek De Waag te Utrecht of een vergelijkbare instelling;
* wordt verplicht om een geschikte en zinvolle dagbesteding te hebben in de vorm van werk (of stage) en/of een opleiding
- een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2014, waarbij de rechtbank de gedeeltelijke tenuitvoerlegging heeft bevolen van voormelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten tot een gedeelte van 2 weken;
- een brief van Reclassering Nederland, unit Midden-Noord aan de officier van justitie van 1 april 2015, waaruit blijkt dat de veroordeelde voormelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

2.De procesgang

De rechtbank heeft op 21 mei 2015 ter openbare terechtzitting gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, alsmede mevrouw [reclasseringsmedewerker], reclasseringsmedewerker van Reclassering Midden-Noord.

3.De behandeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde straf van drieënhalve maand ten uitvoer te leggen en om te zetten in een werkstraf.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorwaardelijk opgelegde straf van drieënhalve maand gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, zodat de begeleiding daarnaast blijft doorlopen, en het ten uitvoer te leggen gedeelte om te zetten in een werkstraf. De verdediging heeft aangevoerd dat dit het kader was dat de rechtbank voor ogen had bij de oplegging van de straf en dat het van belang is dat veroordeelde begeleid blijft worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het advies van de reclassering volgt dat het toezicht, na de beslissing van de rechtbank van 22 mei 2014 tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging, weer is gestart vanaf 3 december 2014. De reclassering heeft sinds die tijd driemaal gesproken met veroordeelde. Veroordeelde is echter ook vijf keer niet verschenen op de meldplicht en heeft tussentijds twee waarschuwingen gekregen. Na de tweede waarschuwing is veroordeelde wederom twee keer niet verschenen op zijn meldplicht.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [reclasseringsmedewerker] een nadere toelichting op het rapport gegeven. Zij heeft aangegeven dat na het insturen van het rapport nog een aantal contacten met veroordeelde hebben plaatsgevonden. Hij verscheen op 13 april 2015, waarbij hij heeft aangegeven de dingen anders te willen doen en hoopte op een nieuwe kans. Hij vertelde dat hij werk had en gestopt was met de opleiding techniek en nu de koksopleiding wilde gaan doen. Op 4 mei 2015 was de vervolgafspraak. Veroordeelde meldde zich een half uur voor deze afspraak per e-mail af, omdat hij ziek was. De reclassering heeft hem daarop teruggemaild met twee data voor een nieuwe afspraak. Op deze e-mail heeft de veroordeelde niet meer gereageerd en hij is niet meer verschenen. Mevrouw [reclasseringsmedewerker] heeft aangegeven geen mogelijkheden meer te zien voor begeleiding van veroordeelde.
De reclassering adviseert het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer te leggen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het onderzoek ter zitting, alsmede gezien de inhoud van voormelde brief van Reclassering Midden-Nederland van 1 april 2015 en de toelichting daarop door mevrouw [reclasseringsmedewerker], stelt de rechtbank vast dat veroordeelde zich – wederom - niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd door de rechtbank bij vonnis van 4 maart 2014. Er zijn daarom termen aanwezig het resterende deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
Bij vonnis van 4 maart 2014 is een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. Nu daarvan bij beslissing van de rechtbank van 22 mei 2014 reeds veertien dagen ten uitvoer zijn gelegd, resteert nog een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en zestien dagen.
Omzetting naar een werkstraf vindt de rechtbank niet aan de orde, aangezien de bij vonnis van 4 maart 2014 opgelegde werkstraf negatief terug gemeld is door de reclassering en de vervangende hechtenis is gelast. Daarnaast wordt van belang geacht dat de veroordeelde, nadat de reclassering het toezicht opnieuw negatief heeft geretourneerd op 1 april 2015, nogmaals de kans heeft gehad om te laten zien dat hij zich kan houden aan de voorwaarden, maar zich weer niet aan de afspraken met de reclassering heeft gehouden en niets meer van zich heeft laten horen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf, die bij voormeld vonnis van 4 maart 2014 aan veroordeelde is opgelegd, ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden en 16 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, en mrs. C.A.M. van Straalen en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Elk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juni 2015.