ECLI:NL:RBMNE:2015:4035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
16-659208-15 en 16-659592-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bedreiging met brandstichting en vernieling door zoon jegens moeder

Op 4 juni 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder op 9 maart 2015 heeft bedreigd met brandstichting en een ruit en bloempotten heeft vernield. De verdachte, geboren in 1994 en thans verblijvende te Zegveld, is op de zitting van 21 mei 2015 verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.W.W. Plaat. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte twee feiten: bedreiging van de moeder met brandstichting en vernieling van haar eigendommen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de moeder, die zich bedreigd voelde door de uitlatingen van de verdachte, en de bekennende verklaring van de verdachte in haar overwegingen meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn moeder had bedreigd, wat leidde tot een bewezenverklaring van feit 1. Voor feit 2, de vernieling, was de verdachte bekend, en de rechtbank achtte dit ook wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een locatieverbod opgelegd, zodat de verdachte zich niet in de buurt van de woning van zijn moeder mag bevinden. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 18 dagen bevolen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/659208-15 en 16/659592-13 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 juni 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1994],
thans verblijvende te [verblijfplaats] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.W.W. Plaat, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 9 maart 2015 zijn moeder [slachtoffer] heeft bedreigd;
Feit 2:
op 9 maart 2015 een ruit en/of meerdere bloempotten heeft vernield.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden zoals ten laste gelegd. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet had om zijn moeder te bedreigen. Bovendien is er onvoldoende wettig bewijs, nu in het dossier alleen de aangifte van de moeder van verdachte zit. De verklaring van de broer van verdachte moet als de-auditu worden aangemerkt, omdat die verklaring te herleiden is tot één en dezelfde bron, namelijk de moeder.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht de zinsneden “
oh maar er gaat nog veel meer kapot, dat is je eigen schuld, ik kom terug, dit is nog niks, je bent echt nog aan de beurt” en “
dit is nog niet het enige. Er komen er nog veel meer. . Je moet maar voelen” geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Feit 1:
Aangeefster [slachtoffer] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 9 maart 2015 hoorde ik dat de bel ging. Ik zag dat mijn zoon [verdachte] voor de voordeur stond. Ik zei tegen [verdachte] dat ik hem niet binnen ging laten. [2] De bedreigingen die mijn zoon [verdachte] heeft geuit waren: “Het huis gaat in de fik. Ik doe het wel als je weg bent”. [3] Ik voelde mij hierdoor heel erg bedreigd. In het verleden heeft [verdachte] mij al diverse keren bedreigd. Hij dreigde er telkens mee dat hij een jerrycan benzine door de ruit zou gooien en mijn huis in brand zou steken. Ik ben dagelijks bang voor het moment dat [verdachte] daadwerkelijk mijn woning in brand steekt. [4]
De verdachte heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben naar mijn moeder gegaan. De woorden “het huis gaat in de fik” heb ik gezegd. [5]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had om zijn moeder te bedreigen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. Uit de verklaring van de moeder van verdachte volgt dat zij zich bedreigd voelde door de uitlatingen van verdachte en bang is voor het moment dat verdachte haar huis daadwerkelijk in brand steekt, aangezien verdachte hier al vaker mee gedreigd heeft. Ook de context waarin de bedreiging door verdachte is geuit wordt hierbij van belang geacht. De bedreiging ging immers gepaard met het gooien van bloempotten en het vernielen van een ruit. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk zijn moeder heeft bedreigd met brandstichting.
Feit 2:
Aangezien verdachte feit 2 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] [6] ;
- Het proces-verbaal van ontvangst klacht door de hulpofficier van justitie [7] ;
- De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 mei 2015 [8] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 9 maart 2015 te Zegveld, zijn moeder [slachtoffer] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Het huis gaat in de fik. Ik doe het wel als je weg bent";
2.
op 9 maart 2015 te Zegveld, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een schuurdeur
en meerdere bloempotten, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1:
bedreiging met brandstichting;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De verdediging heeft daarbij verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte bij vonnis op te heffen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn moeder met brandstichting. Daarnaast heeft hij verschillende bloempotten in haar tuin en de ruit van de schuurdeur vernield. Verdachte heeft zijn moeder daarmee angst aangejaagd. Uit de slachtofferverklaring van zijn moeder, die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat zij bang is voor haar zoon en zich niet meer veilig voelt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 30 maart 2015 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten, ook gericht tegen zijn moeder. Zo is verdachte op 7 mei 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 112 dagen voor onder andere bedreiging met brandstichting en vernieling.
Uit het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 18 mei 2015 blijkt dat verdachte vanaf 7 augustus 2014 in de Piet Roordakliniek is geplaatst voor een klinische behandeling. Nadat verdachte op 23 december 2014 een tweede keer voortijdig en tegen het advies van zijn behandelaar uit de kliniek is vertrokken, is hij er niet meer teruggekeerd. Gezien het niet afronden van deze klinische behandeling, de (ernstige) problemen op meerdere leefgebieden en het recidiveren, wordt een klinisch traject door de reclassering nog altijd geïndiceerd. Verdachte vertelt echter dat hij vindt dat hij voldoende vaardigheden heeft aangeleerd en staat niet open voor een hernieuwde klinische opname. Verdachte lijkt de zaken alleen op zijn manier te willen, anders verleent hij geen medewerking. De reclassering acht een behandeling in een ambulant kader niet haalbaar. Verder rapporteert de reclassering dat het recidiverisico hoog is en dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn (delict)gedrag en de oorzaken van problemen bij anderen neerlegt. De rechtbank acht het – gelet op het voorgaande – niet aangewezen om aan verdachte als bijzondere voorwaarde een meldplicht of een behandelverplichting op te leggen.
Wel acht de rechtbank het van belang om een locatieverbod aan verdachte op te leggen, inhoudende dat hij zich niet mag bevinden in de buurt van de woning van zijn moeder te Zegveld. Mocht er vanuit enige hulpverlenende instantie, of vanuit moeder en verdachte zelf, op enig moment toch behoefte zijn om contact te bewerkstelligen tussen verdachte en zijn moeder, dan kan dit op een andere locatie dan in de woning van moeder.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voornoemde bijzondere voorwaarde passend en geboden is.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 maart 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland in de zaak met parketnummer 16/659592-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 november 2013 van de politierechter van deze rechtbank. Daarbij is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 85 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte van vier weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij beslissing van de rechtbank van 27 februari 2015 is al een gedeelte van 10 dagen van deze straf ten uitvoer gelegd.
De officier van justitie heeft gevorderd de resterende 18 dagen gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van 18 dagen gevangenisstraf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
bedreiging met brandstichting;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
1 maand, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
3. zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd van twee jaren niet zal bevinden op, of in een straal van 100 meter rondom het adres [adres], [postcode] te [woonplaats].
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/659592-13
Gelast de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de bij genoemd vonnis van 11 november 2013 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 18 dagen.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, voorzitter,
mrs. V.M.A. Sinnige en O.P. van Tricht, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 maart 2015 te Zegveld, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, (zijn moeder) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met
brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
dreigend de woorden toegevoegd: "Oh maar er gaat nog veel meer kapot, dat is
je eigen schuld, ik kom terug, dit is nog niks, je bent echt nog aan de beurt"
en/of "Dit is nog niet het enige. Er komen er nog veel meer. Het huis gaat in
de fik. Ik doe het wel als je weg bent. Je moet maar voelen", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 09 maart 2015 te Zegveld, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een schuurdeur)
en/of meerdere bloempotten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015075222 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 9 maart 2015, p. 5.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 10 maart 2015, p. 19.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 9 maart 2015, p. 6.
5.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 mei 2015.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], d.d. 9 maart 2015, p. 5-7
7.Het proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, d.d. 9 maart 2015, p. 8.
8.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 mei 2015.