ECLI:NL:RBMNE:2015:4033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
16-705307-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en wapenbezit met bewijsuitsluiting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2015, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het dealen van cocaïne, het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en MDMA, en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 november 2013 tot en met 30 september 2014 cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De verdachte heeft ook op 21 oktober 2014 ongeveer 0,6 gram heroïne en 25,5 pillen MDMA voorhanden gehad, evenals een pistool en munitie. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige bewijsgaring, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering, waaronder telecomgegevens en getuigenverklaringen, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705307-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 7 mei 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1989],
thans gedetineerd te [verblijfplaats], Huis van Bewaring te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: in de periode van 28 november 2013 tot en met 21 oktober 2014 cocaïne heeft bereid/verkocht/afgeleverd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
ten aanzien van feit 2: op 21 oktober 2014 opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,6 gram heroïne en 25,5 pillen MDMA;
ten aanzien van feit 3: op 21 oktober 2014 een pistool (merk Colt) en munitie voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zoals ten laste gelegd onder 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de raadsman verschillende argumenten naar voren gebracht. De rechtbank zal deze in het vonnis - op de plaats waar dat relevant is - bespreken, en daarbij alleen ingaan op die standpunten die deugdelijk zijn onderbouwd en zijn voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn beslissing van 4 april 2014, C-293/12 en C-594/12 (Digital Rights Ireland en Seitlinger e.a.) tot het oordeel is gekomen dat de Richtlijn 2006/24/EG ongeldig/onrechtmatig is wegens strijd met onder andere artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar de mening van de verdediging is door deze beslissing ook de implementatie waarbij de bedoelde richtlijn in onder andere de Nederlandse Telecommunicatiewet is verwerkt onrechtmatig, met als gevolg dat deze wet ongeldig is geworden. Dat betekent dat er zonder wettelijke grondslag gegevens zijn opgeslagen en opgevraagd, waardoor het recht op privacy van verdachte is geschonden. Dat leidt tot de conclusie dat alle processen-verbaal inhoudende historische printgegevens, vergaring nummergegevens en andere processen-verbaal die middels het opvragen van gegevens van telecomproviders zijn ontstaan, moeten worden uitgesloten uit enige bewijsconstructie en dat ook alle aanvragen waarin dergelijke informatie is gebruikt en tot afgifte van verdere BOB-beschikkingen heeft geleid. Dat levert een vrijspraak op wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het voorgaande moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Subsidiair is sprake van schending van diverse belangrijke rechtsnormen, waarvan gelet op de ernst van het verzuim minimaal sprake zou moeten zijn van bewijsuitsluiting. Geheel subsidiair verzoekt de verdediging om strafvermindering. Gemakshalve zal de rechtbank het verweer op alle onderdelen bespreken in deze paragraaf over bewijsuitsluiting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer moet voorop worden gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake is, is door de verdediging niet op enige wijze onderbouwd. Het beroep op niet-ontvankelijkverklaring wordt alleen al daarom verworpen.
Bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. Het komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Wat dat laatste betreft geldt dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces en dat aan een niet-gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van artikel 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd. Daarbij geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Een eventuele schending van dit belang levert dus niet een nadeel op als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv.
Toepassing van bewijsuitsluiting kan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Verder kan ook als het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben, te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Een dergelijke toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden kan in beeld komen als sprake is van een vormverzuim dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte. Toepassing van bewijsuitsluiting is voorts niet onder alle omstandigheden uitgesloten als sprake is van de - zeer uitzonderlijke - situatie dat het desbetreffende vormverzuim, naar uit objectieve gegevens blijkt, zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. Bovenstaande overwegingen volgen uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank laat in het midden of toepassing van de Telecommunicatiewet in de onderhavige zaak een vormverzuim oplevert. De verdediging heeft namelijk slechts gesteld dat het recht op privacy van verdachte is geschonden door toepassing van de Telecommunicatiewet. De verdediging heeft niet aangegeven in welk opzicht de belangen van de verdachte door toepassing van deze wet zouden zijn geschonden. Niet is onderbouwd dat door de bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Ook is niet aangegeven in welk opzicht aan het recht van de verdachte op een eerlijke berechting te kort zou zijn gedaan.
Aangezien de jurisprudentie van de Hoge Raad inhoudt dat een schending van artikel 8 EVRM niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging het verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Daarom wordt het verworpen. Dat geldt op dezelfde gronden ook voor het beroep op strafvermindering.
4.3.2
Feiten en omstandigheden van feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Telecomgegevens
Uit het proces-verbaal van analyse telecom onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Vanaf 1 september 2014 werden de gesprekken van de telefoonnummers [telefoonnummer]
en [telefoonnummer]
opgenomen en afgeluisterd. Uit onderzoek is vast komen te staan dat de gebruiker van voornoemde telefoonnummers de verdachte [verdachte] is. [2]
De verdachte heeft – ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het klopt wel dat ik gedeald heb. Ik had twee telefoonnummers. De telefoons had ik van een vriend gekregen. Ik belde met twee telefoons tegelijk. [3]
Getuige [getuige 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het nummer dat ik belde om drugs te bestellen eindigde met [telefoonnummer]. Ik heb ook wel op een ander nummer zaken gedaan met mijn dealer, iets met [telefoonnummer]. [4]
Uit het proces-verbaal van analyse telecom onderzoek blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Van afnemers [getuige 2] en [getuige 1] werden de verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 28 november 2013 tot en met 9 oktober 2014. Daaruit blijkt dat [getuige 1] meermaals contact heeft met het nummer [telefoonnummer] in de periode tussen 20 december 2013 en 5 oktober 2014. Dit zijn alle korte gesprekken of sms-berichten. [getuige 2] blijkt ook meermalen contact te hebben met het nummer [telefoonnummer] in de periode van 2 december 2013 tot en met 5 juni 2014. Dit zijn alle korte gesprekken of sms-berichten.
Uit analyse van de historische verkeersgegevens blijkt dat het nummer [telefoonnummer] sinds 28 november 2013, het nummer [telefoonnummer] sinds 18 mei 2014 en het nummer [telefoonnummer] sinds 8 augustus 2014 in gebruik zijn bij verdachte. In het onderzoek zijn 7 afnemers gehoord die hebben verklaard cocaïne te hebben gekocht bij verdachte. [5]
Uit de analyse van de printgegevens en interceptie van voornoemde nummers van verdachte blijkt dat 6 afnemers contact hebben gehad met verdachte op alle 3 voornoemde telefoonnummers en 1 afnemer heeft contact gehad op de nummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. [6]
Afnemer [getuige 3] heeft met zijn telefoonnummer contact vanaf 28 november 2013 met nummer [telefoonnummer]. Afnemer [A] heeft met zijn telefoonnummer vanaf 30 november 2013 contact met nummer [telefoonnummer]. [7]
Op 1 oktober 2014 heeft verdachte een telefoongesprek met afnemer [B]. In dit gesprek gaf verdachte aan dat hij even zonder zat. Na dit gesprek gaf verdachte ook aan andere afnemers aan dat hij niet kon leveren. [8]
Getuigenverhoren
Getuige [getuige 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik gebruik al een paar jaar. Ik gebruik cocaïne. De laatste persoon bij wie ik drugs bestelde heeft ongeveer een jaar bij mij geleverd. Ik kocht altijd bij dezelfde persoon mijn drugs. Het nummer dat ik belde om drugs te bestellen eindigde met [telefoonnummer]. Ik heb ook wel op een ander nummer zaken gedaan met mijn dealer, iets met [telefoonnummer]. [9]
U toont mij de foto op pagina 99 van het proces-verbaal. Dat is een jongen bij wie ik wel eens drugs heb gekocht. U vraagt mij in welke maanden ik bij die jongen heb gekocht. Ergens in 2013 tot vorig jaar oktober ongeveer. U vraagt mij vanaf welke maand in 2013. Ik denk vanaf april ongeveer. U vraagt mij of het dan kan kloppen dat het anderhalf jaar is geweest. Ja, dat kan kloppen. U vraagt mij in wat voor auto hij reed. Een Citroen. [10] U vraagt mij of de jongen die ik herken op de foto degene is bij wie ik mijn drugs kocht in de periode vanaf april 2013. Ja. [11]
Getuige [getuige 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
De cocaïne die ik gebruik heb ik de laatste anderhalf jaar gekocht van een Marokkaanse jongen. Hij reed eerst in een zwarte Citroen. Hij woonde in de wijk Vathorst in Amersfoort. U toont mij nu een foto van een man. Ik herken deze persoon voor 100% als de man van wie ik de afgelopen anderhalf jaar cocaïne heb gekocht. Ik betaalde 40 euro per gram. De telefoonnummers waarop ik mijn dealer kon bereiken waren [telefoonnummer] en een ander nummer. Het nummer had ik al ongeveer anderhalf jaar. Het andere nummer begint met [telefoonnummer] en eindigt met [telefoonnummer]. Het tweede nummer had hij pas enkele maanden. Mijn dealer was bereikbaar op beide nummers. [12]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 29 oktober 2014 hoorde ik als getuige [getuige 2]. Ik verbalisant toonde de getuige bijgevoegde plattegrond van de wijk Vathorst te Amersfoort. Op deze plattegrond wees de getuige de [straat] aan als de straat waar de door hem beschreven dealer woonde. De getuige werd bijgevoegde politieverdachtenfoto getoond. De persoon die op deze foto staat afgebeeld is de verdachte [verdachte], geboren [1989]. [13]
Getuige [getuige 3] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik koop mijn cocaïne van [verdachte]. [14] Van [verdachte] koop ik mijn cocaïne al 1 jaar. U toonde mij zojuist een politiefoto. Ik herken de persoon voor 100% als de door mij genoemde handelaar in verdovende middelen, [verdachte]. [15]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 30 oktober 2014 hoorde ik als getuige [getuige 3]. De getuige werd de bijgevoegde politieverdachtenfoto getoond. De persoon die op deze foto staat afgebeeld is de verdachte [verdachte], geboren op [1989]. [16]
Getuige [getuige 4], de moeder van verdachte, heeft – zakelijk weergegeven – verklaard:
Ik heb een Citroën, kleur zwart. [17]
4.3.3
Bewijsoverweging over feit 1
De betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigenverklaringen die door de afnemers zijn afgelegd onbetrouwbaar zijn en daarom niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Het is volgens de verdediging een feit van algemene bekendheid dat drugsverslaafden veelal gebruik maken van verschillende drugsdealers en drugs op straat kopen. Bovendien is het bekend dat bij (langdurig) drugsgebruik het geheugen wordt aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen van de afnemers wel betrouwbaar zijn en verwerpt het verweer. De getuigen verklaren gedetailleerd en enkele getuigen hebben hun verklaring herhaald bij de rechter-commissaris. Een aantal van hen noemt het adres waar hun dealer woont en dat hun dealer in een kleine Citroën reed. Het adres dat zij noemen blijkt het adres van verdachte te zijn en de moeder van verdachte heeft een kleine Citroën. Niet is gebleken dat de voornoemde getuigen er enig belang bij hebben om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. Daarbij hebben zij, door te verklaren dat zij gedurende langere tijd drugs bij een dealer hebben gekocht, zelfs een voor hen zelf belastende verklaring afgelegd. Waarom zij dat, in strijd met de waarheid, zouden doen is op geen enkele wijze onderbouwd. Het feit dat enkele afnemers verklaren dat zij langer dan anderhalf jaar van verdachte afnamen, terwijl verdachte tot 27 november 2013 enige maanden gedetineerd heeft gezeten, wordt ook niet doorslaggevend gevonden om die verklaringen onbetrouwbaar te achten. Dat zij verklaren dat zij langer dan anderhalf jaar van verdachte afnamen betekent immers niet dat zij in die gehele periode (uitsluitend) bij verdachte cocaïne kochten.
Enkelvoudige fotoconfrontatie
De verdediging heeft aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontatie die door de politie is uitgevoerd, niet betrouwbaar is. De politie heeft tijdens de getuigenverhoren aan de afnemers een foto van verdachte getoond en de getuigen hebben daarop verklaard dat zij op die foto hun dealer herkenden.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu het bewijs voor dit feit niet in beslissende mate rust op deze fotoconfrontatie. De betrokkenheid van verdachte volgt ook uit andere bewijsmiddelen, die hiervoor door de rechtbank zijn genoemd.
De telefoonnummers
De verdachte heeft verklaard dat hij twee telefoonnummers had waar hij bereikbaar op was. Het derde telefoonnummer, eindigend op *[telefoonnummer], is niet van hem geweest.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] en de bevindingen uit het telecomonderzoek. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij altijd bij dezelfde persoon zijn drugs kocht en dat zijn dealer bereikbaar was op de nummers eindigend op *[telefoonnummer] en *[telefoonnummer]. [getuige 1] herkent verdachte als zijn dealer op een foto die aan hem wordt getoond. Uit het telecomonderzoek blijkt dat [getuige 1] meermaals contact heeft met het nummer eindigend op *[telefoonnummer]. Deze contacten zijn steeds korte gesprekken of sms-berichten. Ook afnemer [getuige 2] blijkt meermaals contact te hebben met het nummer eindigend op *[telefoonnummer]. Ook dit zijn steeds korte gesprekken of sms-berichten. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zijn cocaïne kocht bij de man die hij op de foto van verdachte herkent als zijn dealer. Verder blijkt uit het telecomonderzoek dat van de zeven afnemers, zes afnemers contact hebben gehad met verdachte op alle drie de telefoonnummers en één afnemer op twee van de telefoonnummers, waaronder *[telefoonnummer]. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de gebruiker was van de drie telefoonnummers, te weten *[telefoonnummer], *[telefoonnummer] en *[telefoonnummer].
De periode
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld alleen een bewezenverklaring kan volgen voor een kortere dealperiode dan ten laste is gelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij gedurende twee maanden, van eind juli 2014 tot eind september 2014 heeft gedeald.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte cocaïne heeft gedeald in de periode van 28 november 2013 tot en met 30 september 2014 en baseert dit op de getuigenverklaringen en de telecomgegevens. De getuigen hebben verklaard dat zij een jaar tot anderhalf jaar cocaïne bij verdachte hebben gekocht. Het telefoonnummer eindigend op *[telefoonnummer] is vanaf 28 november 2013 in gebruik. Uit de telecomgegevens blijkt dat afnemer [getuige 3] met zijn telefoonnummer vanaf 28 november 2013 contact heeft met het nummer *[telefoonnummer]. Afnemer [A] heeft met zijn telefoonnummer vanaf 30 november 2013 contact met het nummer *[telefoonnummer]. Verdachte heeft verklaard dat het niet mogelijk kan zijn geweest dat hij gelijk na zijn detentie is gestart met dealen. De rechtbank acht dit echter wel goed mogelijk. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de dealertelefoons van iemand anders heeft overgenomen. Verdachte kon dus gelijk doorzetten wat zijn voorganger had opgebouwd en hoefde niet eerst zelf een klantenbestand op te bouwen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Wel wordt verdachte vrijgesproken van het laatste deel van de ten laste gelegde periode . Uit het proces-verbaal van de politie blijkt namelijk dat verdachte op 1 oktober 2014 in een telefoongesprek met afnemer [B] aangeeft dat hij even zonder zat. Na dit gesprek gaf verdachte ook aan andere afnemers aan dat hij niet kon leveren. Tot aan zijn aanhouding op 21 oktober 2014 zijn er geen gesprekken meer geweest die duiden op de verkoop van drugs.
4.3.4
Feiten en omstandigheden van feit 2
Aangezien verdachte feit 2 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming in de woning aan de [adres] te [woonplaats] [18] ;
- het proces-verbaal van onderzoek aan verdovende middelen [19] ;
- het NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren van 7 november 2014 [20] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2015 [21] .
4.3.5
Feiten en omstandigheden van feit 3
Aangezien verdachte feit 3 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming in de woning aan de [adres] te [woonplaats] [22] ;
- het proces-verbaal van categorisering op grond van de Wet Wapens en Munitie [23] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2015 [24] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 28 november 2013 tot en met 30 september 2014 te Nederland, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 21 oktober 2014 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 gram heroïne en 25,5 pillen MDMA, zijnde heroïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 21 oktober 2014 te Amersfoort, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk
Colt, model Delta Elite, kaliber 10 mm auto) en munitie van categorie III, te weten 6 scherpe patronen (kaliber 9 mm Luger, merk CBC), voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 4 februari 2015.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht een straf op te leggen tot 7 mei 2015, omdat vanaf die datum de elektronische controle kan worden ingezet.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft verdachte een grote hoeveelheid MDMA-pillen en een kleine hoeveelheid heroïne aanwezig gehad. Verdachte is hierdoor medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij mensen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij hierbij een geladen vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Om te bevorderen dat landelijk door gerechten in gelijke gevallen gelijke straffen worden opgelegd heeft het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld. De rechtbank heeft mede gelet op de oriëntatiepunten die gesteld zijn voor het dealen van drugs gedurende een periode van tussen de zes tot twaalf maanden, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden onvoorwaardelijk.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 10 maart 2015 blijkt dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al vele malen eerder is veroordeeld. Verdachte is onder andere op 21 december 2010 tot een gevangenisstraf van 120 dagen en een werkstraf van 40 uren veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank houdt ook rekening met het gestelde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het reclasseringsrapport van 4 februari 2015 blijkt dat verdachte op de zogenoemde Top X lijst van de gemeente Amersfoort staat. Voornamelijk zijn sociale omgeving moet worden gezien als risicofactor. Ook ontbreekt het hem aan constructieve dagbesteding. Zijn inkomen verkrijgt hij uit het plegen van delicten. Hij heeft nauwelijks werkervaring en geen afgeronde opleiding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Opvallend is dat verdachte de laatste jaren reclasseringscontact heeft afgehouden, tot nu. Hij zegt gemotiveerd te zijn en toont zich hierin ook meewerkend en oprecht. Het hebben van een dagbesteding en structuur in zijn leven acht de reclassering van groot belang. Ter ondersteuning van dit doel kan elektronische controle worden ingezet. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de eventuele interventies in het verleden, is toezicht op bijzondere voorwaarden geïndiceerd. De reclassering adviseert daarom aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een locatiegebod, waarbij de reclassering bepaalt op welke tijdstippen verdachte zich thuis moet bevinden. Deze bijzondere voorwaarde zal worden gecontroleerd door middel van elektronisch toezicht.
De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat een voorwaardelijk deel met daaraan te koppelen bijzondere voorwaarden passend en geboden is. Verdachte heeft als volwassene eenmaal, in 2008, reclasseringstoezicht gehad. Gezien zijn nog relatief jeugdige leeftijd en het feit dat hij nu zegt zijn leven te willen beteren en mee te willen werken aan reclasseringstoezicht, wil de rechtbank hem deze kans bieden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een locatiegebod passend en geboden.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de goederen in beslag genomen die op de beslaglijst staan, te weten een pistool van het merk Colt en een geldbedrag van € 410,40. Op het geldbedrag rust thans conservatoir beslag. De rechtbank zal hierover geen beslissing nemen.
De rechtbank verklaart het pistool van het merk Colt onttrokken aan het verkeer, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich na beëindiging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf binnen twee dagen meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt.
5. wordt geboden om zich op door de reclassering vastgestelde tijdstippen te bevinden op/bij de [adres], [postcode] te [woonplaats], of een ander door de reclassering te bepalen adres. Dit voor de duur van zes maanden of zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van elektronisch toezicht (RFID), waarbij veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Pistool
COLT Delta Elit
1275168, wapennummer verwijderd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.J. Veenstra, voorzitter,
mrs. G. Perrick en V.M.A. Sinnige, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 november
2013 tot en met 21 oktober 2014 te Amersfoort, in ieder geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens)
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2014 te Amersfoort, in ieder geval in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,6 gram heroïne en/of
25,5 stuks/pillen MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of MDMA, zijnde heroïne en/of MDMA een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 21 oktober 2014 te Amersfoort, in ieder geval in
Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk
Colt, model Delta Elite, kaliber 10 mm auto), en/of munitie van categorie III,
te weten 6 scherpe patronen (kaliber 9 mm Luger, merk CBC), voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0940/2014177851 (onderzoek 094Citroen) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van analyse telecom onderzoek van 2 december 2014, p. 100.
3.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2015.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor [getuige 1] van 22 oktober 2014, p. 69.
5.Het proces-verbaal van analyse telecom onderzoekvan 2 december 2014, p. 101.
6.Het proces-verbaal van analyse telecom onderzoek van 2 december 2014, p. 102.
7.Het proces-verbaal van analyse telecom onderzoek van 2 december 2014, p. 102.
8.Het proces-verbaal van analyse telecomonderzoek, d.d. 2 december 2014, p. 103.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor [getuige 1] van 22 oktober 2014, p. 69.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 11 februari 2015, p. 3.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 11 februari 2015, p. 4.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 29 oktober 2014, p. 72.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2014, p. 74.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 30 oktober 2014, p. 84.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 30 oktober 2014, p. 85.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2014, p. 86.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 30 oktober 2014, p. 133.
18.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 22 oktober 2014, p. 156-158.
19.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 23 oktober 2014, p. 56-58.
20.Het NFI rapport van 7 november 2014, p. 66-67.
21.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2015.
22.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 22 oktober 2014, p. 156-158.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2014, p. 162-164.
24.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 april 2015.