ECLI:NL:RBMNE:2015:4032

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
16-600101-07
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling in strafzaak

Op 23 april 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van de officier van justitie tegen een terbeschikkinggestelde. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde afgewezen. De officier van justitie had gevorderd om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, maar de rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen geen verlenging eiste. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende rapporten, waaronder een Pro Justitia-rapport van psychiater J.C. Zwemstra en psycholoog mr.drs. R.A. Sterk, alsook op voortgangsverslagen van de reclassering. De reclassering had aangegeven dat het recidivegevaar laag was, en dat begeleiding door de reclassering nauwelijks meerwaarde had. De rechtbank concludeerde dat de terbeschikkingstelling van de veroordeelde op 9 mei 2015 zou eindigen, en dat er geen nieuwe incidenten waren voorgevallen sinds 2007. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaat van de veroordeelde, mr. S. Marjanovic, en deskundigen van de reclassering. De rechtbank benadrukte dat de terbeschikkingstelling niet langer noodzakelijk was, gezien de omstandigheden en de ontwikkeling van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/600101-07 TBS
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling d.d. 23 april 2015.
In de zaak van de officier van justitie tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], [1983],
wonende te [adres], [postcode] te [woonplaats],
advocaat mr. S. Marjanovic, advocaat te ’s-Gravenhage,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 24 april 2009, waarbij [veroordeelde] ter beschikking is gesteld onder voorwaarden;
- de stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling onder voorwaarden is ingegaan op 9 mei 2009, welke op 27 september 2012 is omgezet in terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Op 20 november 2012 is [veroordeelde] opgenomen in [verblijfplaats];
- de beslissing van deze rechtbank van 7 mei 2014, waarbij de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van [veroordeelde] heeft verlengd met één jaar en de beslissing met betrekking tot de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging heeft aangehouden voor een periode van drie maanden;
- de beslissing van deze rechtbank van 30 juli 2014, waarbij de rechtbank de verpleging van overheidswege voorwaardelijk heeft beëindigd;
- de vordering van de officier van justitie van 18 maart 2015, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] met één jaar;
- de rapportage Pro Justitia van 1 februari 2015 door J.C. Zwemstra, psychiater;
- de rapportage Pro Justitia van 19 februari 2015 door mr.drs. R.A. Sterk, psycholoog;
- een voortgangsverslag van Reclassering Leger des Heils van 10 november 2014 door [A];
- een voortgangsverslag van Reclassering Leger des Heils van 28 januari 2015 door [A];
- een verlengingsadvies van Reclassering Leger des Heils van 3 maart 2015 door [A].

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. Marjanovic.
Verder is de deskundige [A], werkzaam bij Reclassering Leger des Heils, gehoord.

3.Het standpunt van de reclassering

Het standpunt van de reclassering blijkt uit de onder 1 genoemde rapporten. De getuige-deskundige [A] heeft de rapporten en het advies van de reclassering toegelicht. Het standpunt luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Op 30 juli 2014 is de dwangverpleging voorwaardelijk beëindigd. [veroordeelde] heeft vervolgens een start gemaakt met de resocialisatie. Hij heeft een mooie woning en is begonnen met een opleiding. De resocialisatie kent geen soepel verloop. Al na een korte periode stopt hij met zijn opleiding. Hij geeft aan dat dit door medische klachten komt. Hij wil zich later in Amersfoort inschrijven om zijn studie voort te zetten. [veroordeelde] heeft de reclassering in deze keuzes niet betrokken. De reclassering hoort slechts achteraf welke stappen hij heeft gezet. Hij laat zich hierin niet begeleiden. Begeleiding door de reclassering of een andere instelling ziet hij niet zitten en vindt hij ook niet noodzakelijk.
De reclassering is van mening dat op grond van de risicotaxatie van [verblijfplaats] de voorwaardelijke beëindiging niet langer dan een jaar hoeft te duren, maar maakt zich ernstige zorgen over een mogelijk isolement waar [veroordeelde] in terecht komt als hij geen structurele dagbesteding meer heeft. De reclassering ziet graag het eerder geconstateerde geringe recidiverisico bekrachtigd door een advies van een NIFP-rapporteur. Echter, [veroordeelde] heeft aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een psychiatrisch adviesrapport. Dit maakt dat de reclassering niet anders kan dan de rechtbank te adviseren om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar. Hoewel de reclassering tegelijkertijd inschat dat dit een moeizaam en nauwelijks haalbaar traject zal worden.
Ter terechtzitting heeft de heer [A] aangegeven dat het contact met [veroordeelde] op zich goed verloopt, maar dat er geen begeleiding is geweest in het afgelopen jaar, omdat [veroordeelde] zich niet begeleidbaar heeft opgesteld. Begeleiding door de reclassering voegt daarom nauwelijks iets toe en werkt misschien zelfs eerder averechts omdat het [veroordeelde] frustreert. De kans op recidive kan niet worden onderbouwd met een recente risicotaxatie, maar kan aan de hand van de stukken, zoals het laatste verlengingsadvies, ingeschat worden als laag. [A] heeft verder aangegeven dat hij denkt dat [veroordeelde] zelf in staat is zijn leven een goede invulling te geven. Zo is hij zelfstandig aan de slag gegaan met zijn financiën. Tijdens de vorige zitting, waarbij door de rechtbank is beslist de terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen, is door de hoofdbehandelaar van [verblijfplaats] al gezegd dat een verlenging van de terbeschikkingstelling eigenlijk niet nodig werd geacht. Omdat volgens de wet de terbeschikkingstelling nu eenmaal eerst een jaar voorwaardelijk beëindigd dient te zijn voordat deze definitief kan worden beëindigd, moest deze hobbel genomen worden. [A] heeft aangegeven dat een voorwaardelijke beëindiging van langer dan een jaar naar zijn mening geen meerwaarde heeft en de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd.

4.Het standpunt van de niet aan de inrichting verbonden deskundigen

Zowel aan de psychiater als aan de psycholoog heeft [veroordeelde] aangegeven dat hij niet bereid was zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Hij legde uit geen goede ervaring te hebben met de eerdere adviseringen aan de rechtbank door psychologen en psychiaters. De psychiater en de psycholoog kunnen daarom geen advies geven.
De psychiater heeft op basis van de stukken wel nog het volgende opgemerkt. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een man die zich slecht laat begeleiden, samenhangend met de meermaals vastgestelde persoonlijkheidspathologie. Anderzijds wordt met name vanuit [verblijfplaats] benadrukt dat de delicten waarvoor de terbeschikkingstelling werd opgelegd met name in de relationele sfeer naar moeder plaatsvonden, en dat [veroordeelde] niet meer woonachtig is bij moeder. Vanuit deze overweging koerst het [verblijfplaats] aan op snelle terugkeer in de samenleving ondanks de toen pas recente omzetting naar terbeschikkingstelling met verpleging.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zijn standpunt ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft gevorderd om de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.

7.De beoordeling

De rechtbank overweegt dat uit het verlengingsadvies van [verblijfplaats] voor de vorige verlengingszitting blijkt dat het recidivegevaar op korte termijn laag en op lange termijn op laag tot matig werd ingeschat. De psychiater heeft in zijn rapportage van 1 februari 2015 opgemerkt dat vanwege de weigerachtige houding van [veroordeelde] geen uitspraken gedaan kunnen worden over het recidiverisico, maar dat de indruk is dat het dossier over de afgelopen zeven jaar wel consistent is. De reclassering heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij het recidiverisico, ondanks dat dit niet wordt onderbouwd door een recente risicotaxatie, ook nu als laag inschat. De rechtbank acht het hierbij van belang dat met name sprake was van situatief recidivegevaar, namelijk naar zijn moeder toe. Verdachte is echter niet meer woonachtig bij zijn moeder en sinds 2007 hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan.
Verder wordt het van belang geacht dat de reclassering stelt dat begeleiding door de reclassering nauwelijks iets toevoegt en zelfs averechts kan werken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid geen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Daarom wijst de rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af. De terbeschikkingstelling van [veroordeelde] eindigt daarmee op 9 mei 2015.

8.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. K.J. Veenstra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Elk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2015.
De griffier is buiten staat deze beslissing mee te ondertekenen.