ECLI:NL:RBMNE:2015:4022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
UTR 15/1449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd besloten om vier documenten gedeeltelijk openbaar te maken. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op zijn bezwaar, omdat hij vreesde dat openbaarmaking van de documenten zijn persoonlijke levenssfeer zou schenden en hem zou belemmeren bij het vinden van een nieuwe baan.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, omdat de openbaarmaking van de documenten onomkeerbaar is en de uitkomst van de belangenafweging niet op voorhand duidelijk is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen zwaarwegende belangen waren die onmiddellijke openbaarmaking rechtvaardigden. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 10 maart 2015 en bepaalde dat de documenten tot zes weken na de beslissing op bezwaar niet openbaar gemaakt mogen worden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 980,-, en werd het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij verzoeken om openbaarmaking van documenten, vooral wanneer de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen in het geding is. De voorzieningenrechter heeft in dit geval geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan de belangen van openbaarmaking, en dat de procedure voor een definitieve beslissing op bezwaar moet worden afgewacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1449
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en
[verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. N. Oosterweghel).
Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:
[A]te [woonplaats], (gemachtigde: B.J.S.A.A.F. de Winter).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van
[A] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten te verstrekken toegewezen, in die zin dat vier documenten gedeeltelijk openbaar worden gemaakt.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [A] is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het Wob-verzoek van [A] heeft betrekking op “alle documenten die informatie bevatten over twee frauderende medewerkers van [verweerder] bij de afdeling Stadswerken”. Naar aanleiding van het verzoek van [A] heeft verweerder besloten twee brieven van 24 juli 2014 en twee brieven van 11 augustus 2014 openbaar te maken, onder weglakking van de namen, adressen en telefoonnummers van derden en ambtenaren ter bescherming van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verweerder heeft de feitelijke openbaarmaking uitgesteld tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3. In het kader van zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen heeft verweerder de hiervoor genoemde brieven van 24 juli 2014 en 11 augustus 2014 overgelegd. Met betrekking tot deze documenten heeft verweerder daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de voorzieningenrechter meegedeeld dat alleen hij kennis zal mogen nemen van deze documenten. Bij beslissing van 30 april 2015 heeft de rechtbank bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van de documenten gerechtvaardigd is. Verzoeker en [A] hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van die documenten uitspraak te doen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens kennis genomen van de documenten die verweerder openbaar wil maken.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob zich tegen de openbaarmaking verzet. De verstrekking van de documenten zal inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker en hem belemmeren bij het vinden van een nieuwe baan. Volgens verzoeker had verweerder in antwoord op het Wob-verzoek moeten antwoorden dat geen sprake is van fraude, zodat er ook geen documenten zijn over frauderende medewerkers. Verweerder betwist immers niet dat geen sprake is geweest van fraude. In het besluit van 10 maart 2015 is opgenomen dat geen sprake is geweest van fraude en aan verzoeker is eervol ontslag verleend. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder de documenten slechts wil verstrekken om aan te tonen dat er geen sprake is geweest van fraude en dat verweerder daarmee handelt in strijd met het verbod op détournement de pouvoir. Verweerder gebruikt het Wob-verzoek om (verdere) imagoschade te voorkomen. Voorts is gesteld dat het belang van verweerder bij openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van verzoeker die een nieuw bestaan probeert op te bouwen. Tot slot heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu verweerder niet ingaat op de door verzoeker ingediende zienswijze.
5. [A] heeft gewezen op het belang bij spoedige openbaarmaking van de documenten. [A] heeft in dat kader verwezen naar het belang van de journalistiek en betoogd dat toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening de vrije nieuwsgaring hindert.
6. De voorzieningenrechter acht, gelet op wat verzoeker heeft aangevoerd alsook gelet op de aard van de zaak, het spoedeisend belang, noodzakelijk voor de ontvankelijkheid van verzoeker in de procedure bij de voorzieningenrechter, aanwezig.
7. De voorzieningenrenrechter overweegt dat de voorlopige voorzieningenprocedure in het bestuursrecht nadrukkelijk betrekking heeft op het al of niet treffen van een voorlopige voorziening die noodzakelijk is in afwachting van een bodembeslissing, hetzij de beslissing op bezwaar, hetzij de beslissing in rechte. In een Wob-zaak als deze heeft de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening naar haar aard juist geen voorlopige strekking, maar een definitief, onomkeerbaar gevolg. Afwijzing van het verzoek betekent immers dat verweerder de documenten die hij openbaar wil maken aan [A] zal verstrekken. Zoiets kan in ieder geval feitelijk niet meer ongedaan worden gemaakt, zodat de behandeling van het bezwaar geen zin meer zou hebben. Dit weegt zwaar mee bij de beoordeling van de voorzieningenrechter.
8. Gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang van openbaarmaking van de zienswijze enerzijds en de belangen van verzoeker anderzijds. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze belangenafweging zich in dit geval niet leent voor een beoordeling in het kader van deze procedure. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat op voorhand niet onaannemelijk is dat verzoeker aanzienlijk nadeel ondervindt als de documenten openbaar worden gemaakt. Verweerder zal in de bezwaarprocedure moeten heroverwegen of het algemene belang van de openbaarheid zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker. Voorts zal verweerder moeten ingaan op verzoekers stelling dat nu het Wob-verzoek ziet op “frauderende medewerkers” en verweerder blijkens het besluit van 10 maart 2015 en de toelichting ter zitting, ervan uitgaat dat geen sprake is geweest van fraude, verweerder het Wob-verzoek had moeten afwijzen.
9. Omdat enerzijds openbaarmaking van de documenten onomkeerbaar is terwijl de uitkomst van de belangenafweging niet op voorhand duidelijk is en anderzijds niet gebleken is van zwaarwegende belangen die nopen tot onmiddellijke openbaarmaking, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het primaire besluit en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de betreffende documenten tot die datum niet openbaar gemaakt mogen worden.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 10 maart 2015 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 980,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Benek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.