ECLI:NL:RBMNE:2015:4020

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
UTR 14-6588
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorrangsverklaring voor woonruimte op basis van sociaal-medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, vertegenwoordigd door A.W. Brands. Eiseres had een verzoek ingediend voor een voorrangsverklaring bij het verkrijgen van woonruimte, dat door verweerder op 3 juni 2014 was afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 1 oktober 2014 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 maart 2015 werd het standpunt van beide partijen toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld met brieven van 16 oktober en 6 november 2014, waarin verweerder zijn standpunt over het medisch advies van de behandelend psycholoog en de huisarts toelichtte. Eiseres, die sinds 1 juli 2001 in een huurwoning woont, had om voorrang gevraagd voor een gelijkvloerse woning vanwege haar sociaal-medische situatie. De Woonruimtecommissie had een sociaal-medisch advies uitgebracht, waaruit bleek dat een verhuizing op korte termijn niet medisch noodzakelijk werd geacht.

De rechtbank oordeelde dat verweerder het advies van de medisch adviseur had kunnen volgen en dat er geen sprake was van een sociaal-medische urgentie. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd en dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om het besluit te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de mogelijkheid voor eiseres om binnen de wettelijke termijn hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/6588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, verweerder
(gemachtigde: A.W. Brands).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een voorrangsverklaring te verlenen bij het verkrijgen van woonruimte, afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brieven van 16 oktober 2014 en 6 november 2014 de motivering van het bestreden besluit heeft aangevuld. In deze brieven heeft verweerder, samengevat, medegedeeld dat hij kennis heeft genomen van de verklaringen van 2 oktober 2014 van de behandelend psycholoog van het Riagg en van 27 oktober 2014 van de huisarts en hij daarin geen aanknopingspunten heeft gezien om het bestreden besluit te herzien. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres als gevolg hiervan niet in een processueel nadelige positie is gekomen.
2. Eiseres woont sinds 1 juli 2001 op het adres [adres] , een huurwoning van de woningstichting Het Gooi en Omstreken. Haar dochter woont sinds enige tijd op kamers. Sinds 5 mei 2014 staat eiseres ingeschreven voor een gelijkvloerse woning. Vanwege haar sociaal-medische situatie heeft eiseres om voorrang gevraagd voor het verkrijgen van een kleinere, gelijkvloerse woning. Deze aanvraag is beoordeeld door de Woonruimtecommissie. In het kader van deze beoordeling heeft [naam] een sociaal-medisch advies uitgebracht.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van zijn commissie bezwaarschriften, overwogen dat volgens het medisch advies een verhuizing naar een gelijkvloerse woning op korte termijn medisch niet noodzakelijk wordt geacht, dat geen grond bestaat dat het uitgebrachte medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of gebreken vertoont en dat verweerder het advies aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Daartoe heeft zij gesteld dat verweerder slechts heeft verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften zonder een zelfstandige motivering op wettelijke en feitelijke grondslag op te nemen. Eiseres heeft verder gesteld dat de conclusie van het medisch advies van [naam] , gezien de medische bevindingen onbegrijpelijk is en verweerder zijn beslissing daarom niet op dat medisch advies heeft mogen baseren. Daar komt bij dat de medisch adviseur geen huisbezoek heeft afgelegd. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder in de overgelegde verklaringen van de behandelaar van het Riagg en van de huisarts ten onrechte geen aanleiding heeft gezien het bestreden besluit te heroverwegen.
5. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 3:49 van de Awb verweerder voor de motivering van het bestreden besluit kan volstaan met verwijzen naar het met oog op daarop uitgebracht advies van zijn commissie bezwaarschriften indien dat advies zelf de motivering bevat en van dat advies kennis is of wordt gegeven. Dat is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet -of niet zonder meer- aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies van 22 september 2014 de bezwaargronden van eiseres in voldoende mate weerlegd. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
6. Op grond van artikel 18, eerste lid van de Huisvestingsverordening 2014 van de gemeente Bunschoten (de Huisvestingsverordening) verlenen burgemeester en wethouders, voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, met inachtneming van het zesde lid, een voorrangsverklaring aan ingeschreven woningzoekenden die:
a. gedurende de termijn van minimaal één jaar ingezetene zijn in de subregio, zijnde de gemeente Bunschoten;
b. de Nederlandse nationaliteit bezitten dan wel beschikken over een geldige verblijfstitel in Nederland;
c. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij dringend andere woonruimte behoeven;
d. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 16 eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen die termijn andere woonruimte zullen krijgen;
e. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
Ingevolge artikel 18, zesde lid van de Huisvestingsverordening is er sprake van urgentie als een huishouden buiten de eigen verantwoordelijkheid om in een noodsituatie verkeert of bij ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of psychosociale gezondheid. Verhuizen op korte termijn is noodzakelijk. De situatie kenmerkt zich door het plotselinge karakter. De woningzoekende kan bovendien zelf geen oplossing vinden voor haar/zijn situatie. Er zijn de volgende indicatiegronden voor urgentie:
A. Medische indicatie (vanuit de WMO)
(…).
Sociale indicatie
(…).
Sociaal medische indicatie (niet WMO-zijnde)
Van een sociaal-medische indicatie is sprake indien op advies van een hiertoe onafhankelijk medisch deskundige en de Woonruimtecommissie door burgemeester en wethouders is vastgesteld, dat in afwijking van de reguliere wachttijd, een snellere oplossing van het huisvestingsprobleem uit sociaal medisch oogpunt noodzakelijk is. Voor het verkrijgen van een sociaal medische indicatie wordt procedure gevolgd als genoemd in bijlage 1 en is de vermogenstoets in bijlage 3 van toepassing.
Blijkens de toelichting bij artikel 18, zesde lid, van de Huisvestingsverordening wordt voorrang in principe pas verleend na een positieve indicatie en na een vermogenstoets. De meeste aanvragen om urgentie betreffen aanvragen op medische, sociaal-medische en sociale gronden (inclusief echtscheidingen/beëindiging samenlevingscontracten). Uitgangspunt is dat eerst eigen middelen worden ingezet, alvorens urgentie wordt verstrekt. Dat kan zijn door het huren op de particuliere woningmarkt of het kopen van een andere woning, hetzij het aanpassen van de bestaande woning. Op deze wijze wordt de druk op de huurwoningmarkt verlicht.
7. Het op 19 mei 2014 door [A] , medisch adviseur bij [naam] , uitgebrachte advies houdt in dat eiseres ernstige psychische klachten heeft met daarbij de neiging om lichamelijke klachten en beperkingen te ervaren. Er zijn problemen waardoor eiseres niet meer in haar woning kan functioneren. Deze problemen bestaan al langere tijd. Er zijn mogelijkheden om met een revalidatie hierin een verbetering te bewerkstelligen. Dat de dochter gaat verhuizen en het huis voor eiseres te groot en te bewerkelijk wordt, is geen reden tot het afgeven van een medische verhuisurgentie. De medische situatie is niet acuut veranderd waardoor verhuizen naar een gelijkvloerse woning op korte termijn medisch noodzakelijk zou zijn, aldus het medisch advies.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van voornoemde medisch adviseur heeft kunnen volgen en heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van een sociaal-medische indicatie. In het advies heeft de medisch adviseur de lichamelijke en psychische klachten van eiseres kenbaar meegewogen en onderkend dat eiseres niet kan traplopen. Tevens heeft de medisch adviseur haar conclusies inzichtelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is van een gebrekkig gemotiveerd of inhoudelijk tegenstrijdig advies geen sprake. Evenmin kan worden geconcludeerd dat het onderzoek door de medisch adviseur onzorgvuldig is geweest. Blijkens haar telefonisch afgelegde verklaring heeft de medisch adviseur voor het spreekuur van eiseres veertig minuten uitgetrokken en voor haar beoordeling de maximale tijd genomen. Daarnaast heeft de medisch adviseur overleg gevoerd met de huisarts van eiseres. Dat de medisch adviseur geen huisbezoek heeft verricht, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de medisch adviseur zich voldoende rekenschap heeft gegeven over de woonsituatie en de medische beperkingen die eiseres daarin ondervindt. Dat in het medisch advies niet is vermeld op welke wijze de revalidatie moet plaatsvinden, maakt het advies niet gebrekkig omdat dit valt buiten de boordeling van de medische noodzaak van de voorliggende voorrangsverklaring. Van een onvoldoende gemotiveerd medisch advies is dan ook geen sprake.
9. De rechtbank overweegt dat de brief van 2 oktober 2014 van de behandelaar van het Riagg slechts een opsomming bevat van de argumenten waarom eiseres meent dat een gelijkvloerse woning voor haar noodzakelijk is. In de brief van 27 oktober 2014 van de huisarts staat vermeldt dat eiseres niet kan traplopen vanwege haar rug, zij al een maand niet heeft gedouched en dat eiseres thuiszorg en een hulp in de huishouding nodig heeft. Hiermee bevatten de brieven geen medische inzichten die niet reeds bekend waren bij het uitbrengen van het medisch advies. Voor wat betreft de noodzaak voor thuiszorg en hulp in de huishouding geldt dat eiseres hiervoor een aanvraag kan indienen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Gelet op de toelichting bij artikel 18, zesde lid, van de Verordening heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat voorzieningen op grond van de WMO voorgaan op het verlenen van een urgentie.
10. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een sociaal medische urgentie als bedoeld in artikel 18 van de Verordening en de gevraagde voorrangsverklaring voor een gelijkvloerse woning daarom mogen weigeren.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.K. Nihot, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.