ECLI:NL:RBMNE:2015:3984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
16-659027-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J.A. Colijn
  • M.A.M. Karsten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak betreffende diefstal en vernieling

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A.M. Karsten, terwijl de officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal van goederen uit woningen en vernieling van eigendommen van derden.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat het verweer van de verdediging, dat de officier niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de bewijsvoering in de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij onder andere DNA-bewijs en getuigenverklaringen zijn betrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal van een elektrische gitaar en andere goederen, en aan de vernieling van een ruit.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde inbraak, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen en een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van de ene benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van de andere benadeelde partij werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/659027-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1978] te [geboorteplaats],
verblijvende in [verblijfplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 april 2015 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.M. Karsten, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is - na wijziging - ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 3 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een Phillips LED lamp, een doucheroldoek, een toiletrolhouder, een toiletborstel, een handdoekenstang en/of een handdoekhaakje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of Goedestede, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 3 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of Goedestede, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
en/of
zij in of omstreeks de periode van 29 november 2014 tot en met 3 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan [adres] en in gebruik bij [benadeelde 1] en/of Goedestede, althans bij een ander of anderen dan aan verdachte.
2.
zij op of omstreeks 22 november 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een elektrische gitaar, een basgitaar, een gitaarversterker, een (groene) jas, een mobiele telefoon, een boodschappentrolly, een adapter en/of twee gitaarkabels met pedaal, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
3.
zij op of omstreeks 11 juli 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (Iphone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de inverzekeringstelling van verdachte één dag te lang heeft geduurd, er onzorgvuldig is gehandeld door niet alle openstaande zaken van verdachte tegelijkertijd aan te brengen en er sprake is van willekeur doordat de medeverdachte niet in alle zaken van verdachte is vervolgd.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie volgt dat een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van deze factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer dient door de rechtbank een met redenen omklede beslissing te worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verweer van de raadsman niet aan de eisen die artikel 359a Sv stelt, zodat hetgeen is aangevoerd omtrent de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie onbesproken kan worden gelaten. Ook ambtshalve komt de rechtbank niet tot de conclusie dat er redenen zijn waarom de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn in haar vervolging. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Verdachte en medeverdachte hebben alleen een raam geforceerd en samen in de woning geslapen. Zij hebben niets weggenomen uit de woning.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening nu verdachte de telefoon op een later moment wilde terugbrengen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 1 [1]
In het dossier bevindt zich een aangifte van [benadeelde 1]. Zij verklaarde dat er tussen 29 november 214 en 3 december 2014 was ingebroken in haar woning aan [adres] in [woonplaats].
. [2]
Uit het sporenonderzoek van de politie kwam naar voren dat het er zich wriksporen bevonden in de sluitnaad van het raamkozijn van de slaapkamer van de woning. Een sigarettenpeuk en een bloedspoor op een keukenkast werden veiliggesteld. [3]
Het DNA op de sigarettenpeuk werd geïdentificeerd op donor met het DNA-profielcluster 21426, te weten verdachte. [4] Het bloedspoor werd geïdentificeerd op donor met het DNA-profielcluster 18603, te weten medeverdachte [medeverdachte]. [5] De kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel had, was kleiner dan 1 op 1 miljard.
Verdachte [6] en medeverdachte [medeverdachte] [7] hebben verklaard dat zij in de woning aan [adres] in [woonplaats] hebben geslapen. [medeverdachte] had een raam opengemaakt en via dit raam zij ze samen naar binnen gegaan. De ruit is hierdoor kapot gegaan. Uit de woning hebben zij geen goederen weggenomen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair onder 1 ten laste gelegde inbraak nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte en haar medeverdachte goederen uit de woning aan [adres] in [woonplaats] hebben weggenomen. De aangifte wordt op dit punt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen dan de aangifte in het dossier.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen het onder 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief en het tweede cumulatief/alternatief wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
Op 8 december 2014 deed [benadeelde 2] aangifte van diefstal van een elektrische gitaar, een basgitaar, een gitaarversterker, een groene winterjas, een mobiele telefoon van het merk Nokia, een boodschappentrolly, een adapter en twee gitaarkabels met pedaal. De goederen zouden zijn weggenomen door verdachte en [medeverdachte]. Zij hadden een aantal nachten in zijn woning in Almere geslapen en bij terugkomst in zijn woning op 22 november 2014 zag hij dat deze goederen weg waren. Een aantal dagen later, op 4 december 2014, zag hij zijn elektrische gitaar in de etalage van [bedrijf 2] staan. Na het tonen van een kopie van een identiteitsbewijs van verdachte, bevestigde een medewerkster van [bedrijf 2] dat verdachte degene was geweest die onder andere zijn elektrische gitaar had ingeleverd bij de winkel. [8]
Uit de camerabeelden van [bedrijf 2] volgt dat zich op 22 november 2014 om 11.32.20 uur een man, die door de politie werd herkend als [medeverdachte], in de winkel bevond. De man had in zijn linkerhand een blauwe plastic tas en in zijn rechterhand en handvat van een donkerblauwe trolley. Uit de trolley haalde hij 2 gitaren en een versterker. Achter in de winkel nam een vrouw plaats die sterk leek op verdachte. Nadat de man zijn identiteitsbewijs had getoond en geld van een medewerkster van [bedrijf 2] had ontvangen, liep de man samen met de vrouw de winkel uit. [9]
De bij [bedrijf 2] ingeleverde goederen, een elektrisch gitaar, een gitaarversterker en een voetpedaal, werden door de politie in beslag genomen. Op de factuur van de ingekochte goederen stonden de gegevens van de verkoper, te weten [medeverdachte], en het nummer van het getoonde identiteitsbewijs van [medeverdachte]. [10] De goederen werden aan aangever getoond en hij herkende deze als zijn eigendom. [11]
De onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen mobiele telefoon werd door aangever herkend als zijn telefoon. [12]
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte en haar medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal van een elektrische gitaar, een basgitaar, een gitaarversterker, een (groene) jas, een mobiele telefoon, een boodschappentrolly, een adapter en twee gitaarkabels met pedaal. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de aangifte wordt ondersteund door de bevindingen van politie bij [bedrijf 2] en het aantreffen van de mobiele telefoon van aangever bij medeverdachte [medeverdachte]. Hier tegenover staan de wisselende verklaringen van verdachte na haar initiële verklaring, die door de rechtbank onbetrouwbaar worden geacht. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] haar had gedwongen de instrumenten en toebehoren mee te nemen, dat zij deze goederen samen bij [bedrijf 2] hadden verkocht en dat zij van de opbrengst eten en drugs hadden gekocht zonder dat aangever hiervoor toestemming had gegeven. Voorts heeft zij verklaard dat ze de groene jas de dag van vertrek uit de woning van aangever ook heeft meegenomen en dat dat misschien niet de bedoeling was. Pas ter terechtzitting heeft verdachte haar verklaring gewijzigd en heeft zij verklaard dat aangever toestemming had gegeven voor de verkoop van de goederen en dat de jas en de telefoon door aangever zouden zijn geleend. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ter terechtzitting, afgezet tegen de verklaring van aangever, niet geloofwaardig.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3 [13]
Aangever [benadeelde 3] verklaarde dat hij op 11 juni 2014 (de rechtbank begrijpt: 11 juli 2014, gelet op de datum opname en ondertekening aangifte en de overige stukken in het dossier) aan het werk was bij [bedrijf 1] Almere
.Omstreeks 15:00 uur die dag was er vrouw in de zaak die aan het bellen was met de telefoon van de zaak. Nadat hij even weg was geweest, zag hij bij terugkomst dat zijn mobiele telefoon niet meer op de toonbank naast de telefoon van de zaak lag. Zijn collega zei hem dat de vrouw bij discotheek Eindelijk stond. Hierop pakte aangever zijn fiets en ging hij direct naar de vrouw toe. Hij zag dat de vrouw zijn mobiele telefoon uit haar achterzak pakte. Aangever hoorde verdachte daarbij vragen of hij het erbij wilde laten als ze de telefoon aan hem teruggaf. [14]
Verdachte heeft verklaard dat zij de telefoon had gevonden op de grond van de rijwielwinkel en dat zij de telefoon in haar achterzak had gedaan. Het was niet de bedoeling om de telefoon te stelen maar om deze terug te geven aan de eigenaar. [15]
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de telefoon van aangever op 11 juli 2014 omstreeks 15:00 uur is verdwenen en daarna werd aangetroffen bij verdachte die zich op behoorlijke afstand van [bedrijf 1] bevond. Doordat de mobiele telefoon door verdachte niet onverwijld naar de politie is gebracht of ter plekke reeds aan de rechtmatige eigenaar is gegeven, heeft verdachte als heer en meester over de telefoon beschikt. Derhalve heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde diefstal van de mobiele telefoon van aangever [benadeelde 3].

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair eerste cumulatief/alternatief

zij in de periode van 29 november 2014 tot en met 3 december 2014 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een woning gelegen aan [adres]), toebehorende aan [benadeelde 1] en/of Goedestede, heeft vernield;

en
1. subsidiair tweede cumulatief/alternatief

zij in de periode van 29 november 2014 tot en met 3 december 2014 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen aan [adres] en in gebruik bij [benadeelde 1] en/of Goedestede.

2.
zij op 22 november 2014 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een elektrische gitaar, een basgitaar, een gitaarversterker, een (groene) jas, een mobiele telefoon, een boodschappentrolly, een adapter en twee gitaarkabels met pedaal, toebehorende aan [benadeelde 2].
3.
zij op 11 juli 2014 te Almere, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (Iphone), toebehorende aan [benadeelde 3].
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring een kennelijke verschrijving hersteld door onder 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief ‘78’ te vervangen door ‘178’. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting wordt verdachte daardoor niet in haar verdediging geschaad.

6.de STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feiten uitsluiten.

7.DE Kwalificatie

Het bewezene levert op:
Feit 1 eerste cumulatief/alternatief
Het medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 1 tweede cumulatief/alternatief
Het in een woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Feit 3
Diefstal.

8.DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte gelet op haar persoonlijkheidsproblematiek en drugsverslaving volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft, zonder nadere onderbouwing, de stelling geponeerd dat sprake zou zijn van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Nu deze stelling ook niet wordt ondersteund door de in deze strafzaak uitgebrachte rapportage van de Reclassering en voor het overige ook geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid van verdachte zouden kunnen opheffen of uitsluiten, faalt het verweer van de raadsman. Dit betekent dat verdachte strafbaar is.

9.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast een plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen het opleggen van een ISD-maatregel nu er alternatieven zijn om verdachte te behandelen en zij gelet op haar verslavingen, persoonlijkheidsproblematiek en fysieke beperkingen niet geschikt is voor het ISD-traject.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk, vernieling en twee diefstallen.
Naast de bewezen verklaarde feiten, heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan vijf diefstallen, welk feiten ad informandum op de dagvaarding zijn vermeld. De verdachte heeft deze feiten tegenover de politie bekend en ter terechtzitting bevestigd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van deze feiten.
Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 maart 2015 blijkt dat verdachte zich zeer regelmatig schuldig heeft gemaakt aan vooral vermogensdelicten. Deze feiten veroorzaken grote overlast voor de samenleving en brengen schade toe aan de direct getroffenen. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige door haar begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen.
De rechtbank houdt tevens rekening met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 26 maart 2014 opgemaakt door [reclasseringsmedewerker]. Hieruit komt naar voren dat het delictgedrag van verdachte voornamelijk samenhangt met haar drugsverslaving. Eerdere interventies hebben bij verdachte er niet toe geleid dat het recidiverisico is afgenomen. De hulpverlening had nimmer een positief beloop. Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat. Hieraan ligt de uitgebreide justitiële voorgeschiedenis van verdachte ten grondslag, alsmede de dynamische criminogene factoren die er eveneens aan bij dragen dat de kans op het onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Er is sprake van het meermaals voortijdig afbreken van reclasseringstoezichten, van een instabiele woonsituatie, verslavingsgedrag, impulsiviteit en beperkte vaardigheden voor probleemhantering. In de visie van de reclassering is de enige mogelijkheid om de kans op onttrekken aan voorwaarden te minimaliseren, verdachte zeer strak in te kaderen. Het ingeschatte hoge recidiverisico, de maatschappelijke overlast die verdachte met haar gedrag teweeg brengt, de zeer instabiele dynamische criminogene factoren en het tot op heden afwezig blijven van betekenisvolle responsiviteit en ontvankelijkheid voor begeleiding, wijzen op de noodzakelijkheid en de wenselijkheid van een ISD-maatregel.
De rechtbank neemt de opvatting met betrekking tot de recidivekans en alle overige bevindingen uit voornoemd rapport over en maakt die tot de hare. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist. Nu, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is voldaan aan de wettelijke vereisten ex artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om af te wijken van het advies in de laatstgenoemde rapportage. De rechtbank zal verdachte de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De rechtbank is van oordeel dat juist binnen de ISD-maatregel het voor verdachte vereiste maatwerk in de aanpak van haar (onderliggende) problematiek mogelijk is.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om, zoals door de officier van justitie is gevorderd, 120 dagen gevangenisstraf, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen.

10.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [benadeelde 1] en [bedrijf 3] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte respectievelijk onder 1 ten laste gelegde feit en de feiten welke ad informandum op de dagvaarding zijn vermeld. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de vordering voor wat betreft 9 x wasmiddel (28-05-2014) ziet op de diefstal van precies die goederen op 27 mei 2014 (ad info 2), waarvan op 28 mei 2014 aangifte is gedaan.
De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij [benadeelde 1] begroot op een bedrag van € 420,71 en door de benadeelde partij [bedrijf 3] op een bedrag van € 437,36.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 195,71, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] is voor het overige niet-ontvankelijk nu het causaal verband tussen het ten laste gelegde en de overige schade ontbreekt.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 3] volledig toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen gelet de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen vanwege het feit dat de vordering niet onderbouwd is en niet eenvoudig van aard is.
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder 1 primair ten laste gelegde diefstal met braak en de door benadeelde opgevoerde schade evenmin in direct causaal verband staat tot de wel bewezen verklaarde feiten, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
[bedrijf 3]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[bedrijf 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de feiten welke ad informandum op de dagvaarding zijn vermeld.
De hoogte van de materiële schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 437,36. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is derhalve toewijsbaar.
Het aldus te vergoeden bedrag van € 437,36 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 437,36 ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 3]
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 38m, 38n, 47, 57, 63, 138, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief, 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zodanig als hierboven onder 7 is gekwalificeerd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar;
-heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [bedrijf 3]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 3] van een bedrag van € 437,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 437,36 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2014 ten behoeve van de benadeelde partij [bedrijf 3], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 3] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 25DRA14312, doorgenummerd 1 tot en met 2032
2.Pagina 1003 en 1004
3.Pagina 1006
4.Pagina 1011 en 1012
5.Pagina 1009 en 1010
6.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 24 april 2015, verklaring van verdachte.
7.Pagina 111 en 112
8.Pagina 2004 tot en met 2006
9.Pagina 2016 en 2017
10.Pagina 2009
11.Pagina 2015
12.Pagina’s 2025 en 2032
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met de nummers 2014187575 en 2014188555, doorgenummerd 1 tot en met 23.
14.Pagina 8 en 9
15.Pagina 15