ECLI:NL:RBMNE:2015:398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
16.652243-14 en 16.652610-14 (gevoegd ter terechtzitting) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en diefstal door minderjarige verdachte in Almere

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die op 15 februari 2014 in Almere-Buiten brand heeft gesticht in een pand van [bedrijf 1]. De verdachte heeft met een aansteker meermalen vuurwerk aangestoken en dit in de richting van matrassen gegooid, wat resulteerde in een brand die gemeen gevaar voor de omgeving veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk brand heeft gesticht, omdat hij dacht dat het vuurwerk uit was. Daarom werd hij vrijgesproken van de primair ten laste gelegde brandstichting, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van aanmerkelijke onvoorzichtigheid werd wel bewezen verklaard. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een diefstal op 9 oktober 2014, waarbij hij een stuk chocola en een energydrink heeft weggenomen uit een winkel, wat eveneens wettig en overtuigend bewezen werd verklaard.

De rechtbank legde een leerstraf van 40 uren op, een werkstraf van 80 uren, en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een psychologisch rapport. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de vordering van [benadeelde 4] niet-ontvankelijk was wegens onvoldoende onderbouwing, terwijl de vordering van [benadeelde 3] tot een schadevergoeding van € 304,47 werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.652243-14 en 16.652610-14 (gevoegd ter terechtzitting) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats],
[adres], [postcode] [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot parketnummer 16.652243-14 is aangevangen op 9 oktober 2014. Verdachte en zijn raadsman, mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, waren hierbij aanwezig. Het onderzoek ter terechtzitting is voor parketnummer 16.652243-14 hervat en voor parketnummer 16.652610-14 aangevangen op 13 januari 2015, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaken heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.C. Lodder en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
16.652243-14:
Primair
hij op of omstreeks 15 februari 2014 te Almere-Buiten, gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand van [bedrijf 1] aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in dat pand met een aansteker meermalen, althans eenmaal, vuurwerk aangestoken/afgestoken en/of (vervolgens) dat aangestoken/afgestoken vuurwerk naar/in de richting van/op een of meer matras(sen) in dat pand gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer matras(sen) in dat pand, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan
- die/dat matras(sen) en/of een of meer ander(e) goed(eren) in dat pand en/of dat pand, en/of
- een of meer schutting(en) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) van een perceel aan [adres] (gelegen achter [bedrijf 1]) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor [bedrijf 1] en/of de goederen, die zich daarin bevonden en/of het pand aan [adres] en/of de goederen, die zich daarin bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 februari 2014 te Almere-Buiten, gemeente Almere,, althans in het arrondissement Midden-Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een pand van [bedrijf 1] aan [adres] met een aansteker meermalen, althans eenmaal, vuurwerk heeft aangestoken/afgestoken en/of (vervolgens) dat aangestoken/afgestoken vuurwerk naar/in de richting van/op een of meer matras(sen) in dat pand gegooid, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer matras(sen) in dat pand, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat
- die/dat matras(sen) en/of een of meer ander(e) goed(eren) in dat pand en/of dat pand, en/of
- een of meer schutting(en) en/of bo(o)m(en) en/of struik(en) van een perceel aan [adres] (gelegen achter [bedrijf 1]) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor voor [bedrijf 1] en/of de goederen, die zich daarin bevonden, en/of het pand aan [adres] en/of de goederen die zich daarin bevonden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
16.652610-14:
Hij op of omstreeks 09 oktober 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een stuk chocola en/of een energydrink, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2]. in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De rechtbank zal in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 16.652243-14 onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten als feit 1 primair en subsidiair en het bij dagvaarding met parketnummer 16.652610-14 ten laste gelegde feit als feit 2.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij aangegeven dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de brandstichting door in het pand vuurwerk af te steken en in de richting van matrassen te gooien, ook al dacht hij dat het vuurwerk uit was.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het vuurwerk uit was en dat verdachte het vuurwerk niet doelbewust naar de matrassen heeft gegooid. Bovendien heeft verdachte niet het inzicht gehad dat het vuurwerk brandgevaar op kon leveren. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar de rapportage van de psycholoog waaruit blijkt dat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien. Het voorwaardelijk opzet ontbreekt daarom.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Aangever [benadeelde 1] verklaarde over de brandstichting op de locatie [adres] te [plaats]: “Ik ben eigenaar van [bedrijf 1] in Almere-Haven en Buiten. (…) Ik werd rond 14.38 uur gebeld door collega [benadeelde 2] in Almere-Buiten. Hij zei ‘het alarm ging af”. (…) Daarna hoorde ik dat het overging in brandalarm. Kort hierop hoorde ik [benadeelde 2] zeggen “er is brand bij de matrassen op de eerste etage, in het magazijn, ter hoogte van de matrassen”. (…) Toen ik aankwam was er volop brand. (…) Ik hoorde van [A] (…) dat [X] vuurwerk aan het afsteken was, ter hoogte van de matrassen in het magazijn.” [2] Uit het dossier blijkt dat aangever [benadeelde 1] met ‘[X]’, verdachte bedoelt.
Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard: “Mijn pand is gevestigd aan [adres], en dat is aan de achterzijde van [bedrijf 1]. Op zaterdag 15 februari 2014 omstreeks 14.45 uur heeft de brand gewoed in [bedrijf 1]. (…) Door de brand heb ik schade ondervonden aan mijn Kavel en aan mijn atelier en woningruimte. De schade aan mijn Kavel betreft: - Alle houten schuttingen zijn verbrand dan wel vernield/beschadigd. – De aanwezige bomen en struiken zijn verbrand. Tijdens de brand stond er een harde wind waardoor er brandend afval op mijn kavel terecht is gekomen.” [3]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij boven in het pand vuurwerk had zien liggen en er hiervan een stuk of tien had aangestoken met zijn aansteker. Na het aansteken zag hij verschillende kleuren uit het vuurwerk komen. Hierna heeft hij het vuurwerk weggegooid in de buurt van de matrassen. Hij dacht dat het vuurwerk toen uit was. Hij heeft er niet bij stil gestaan dat hij in het pand geen vuurwerk af mocht steken. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had dat er brand zou ontstaan. [4]
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte de brand op [adres] te [plaats] is ontstaan. De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of dit handelen met (voorwaardelijk) opzet heeft plaatsgevonden.
Voor voorwaardelijk opzet is van belang dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de brand is ontstaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet opzettelijk brand heeft gesticht. Hij dacht dat het vuurwerk al gedoofd was op het moment dat hij het weggooide. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat verdachte op enig moment, voordat de brand uitbrak, heeft gemerkt dat het vuurwerk dat hij weggooide nog niet uit was.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er brand zou ontstaan. Daarmee is niet komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gevolg.
Dit laatste betekent dat het onder 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte daarvan zal moeten worden vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal [5] en de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie [6] , die verdachte ter terechtzitting heeft herhaald.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1 Subsidiair

hij op 15 februari 2014 te Almere-Buiten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam in een pand van [bedrijf 1] aan de [adres] met een aansteker meermalen vuurwerk heeft aangestoken en vervolgens dat vuurwerk in de richting van matrassen in dat pand gegooid, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat

- die matrassen en andere goederen in dat pand en dat pand, en
- schuttingen en bomen en struiken van een perceel aan [adres] (gelegen achter [bedrijf 1]) zijn verbrand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor [bedrijf 1] en de goederen, die zich daarin bevonden, en het pand aan [adres] en de goederen die zich daarin bevonden, ontstond;
2.
hij op 09 oktober 2014 te Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een stuk chocola en een energydrink, toebehorende aan [bedrijf 2].
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 subsidiair:
Aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Feit 2:
Diefstal.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een leerstraf te weten So-Cool voor de duur van 40 uren, een werkstraf voor de duur van 80 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf gesteld dat So-Cool een passende straf is met daarbij eventueel een deels voorwaardelijke werkstraf. Hij heeft verzocht aan verdachte geen jeugddetentie op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met een psychologisch rapport d.d. 7 januari 2015 opgesteld door drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog. De deskundige heeft gesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een cognitief functioneren op licht verstandelijk beperkt niveau. Ook vertoont verdachte een gering begrip en inzicht in situaties en een beperkt redeneervermogen. Hij heeft moeite met oorzaak-gevolg relaties en kan de gevolgen van zijn handelen vaak niet overzien. Verdachte kan het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn gedrag inzien, maar is in verminderde mate in staat zijn wil conform een dergelijk besef te bepalen. De deskundige adviseert daarom verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Om de kans op recidive te beperken en om de ontwikkeling van verdachte in positieve zin te bevorderen is het volgens de deskundige wenselijk de behandeling die verdachte thans bij Vitree krijgt voort te zetten. De leerstraf So-Cool kan een goede aanvulling zijn op de huidige behandeling van verdachte mits de trainer van de leerstraf en de cognitieve gedragstherapeute van Vitree hun activiteiten op elkaar afstemmen, zodat verdachte niet overvraagd wordt.
De deskundige adviseert dan ook om de leerstraf So-Cool, een deels voorwaardelijke jeugddetentie en jeugdreclasseringstoezicht vanuit de William Schrikker jeugdbescherming op te leggen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 9 januari 2015 een rapport uitgebracht, opgesteld door [B]. De totaalscore van het dynamisch risico profiel is laag. De huidige begeleiding vanuit Vitree heeft een sterk positieve invloed op de zorgen die er zijn rondom verdachte. Nu er hulp is in het vrijwillig kader die goed aansluit bij de problematiek en de opvoedbehoefte van verdachte, acht de Raad een jeugdreclasseringsmaatregel niet noodzakelijk. Ter terechtzitting heeft mevrouw [C] geadviseerd om aan verdachte de leerstraf So-Cool op te leggen met dien verstande dat er afstemming met Vitree dient te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet volstaan kan worden met het enkel opleggen van de leerstraf So-Cool Regulier voor de duur van 40 uren, en dat daarnaast een deels voorwaardelijke werkstraf opgelegd moet worden. Een (voorwaardelijke) jeugddetentie vindt de rechtbank gelet op de bewezenverklaring en de persoon van verdachte niet passend. Gezien het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zal de rechtbank geen jeugdreclasseringsmaatregel opleggen.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [benadeelde 4] en [benadeelde 3] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op een bedrag van respectievelijk € 3.511,50 en € 1.003,47.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om [benadeelde 4] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] heeft de officier van justitie verzocht de immateriële schade tot € 500,00 toe te wijzen en in totaal € 503,47 toe te wijzen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van [benadeelde 4] niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] heeft hij gesteld dat de aangevoerde zaak niet vergelijkbaar is. Uit het dossier blijkt niet dat er gevaar was dat de brand naar de woning van [benadeelde 3] zou overslaan. De raadsman heeft daarom verzocht de immateriële schade af te wijzen dan wel [benadeelde 3] voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 4]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde 4] in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
[benadeelde 3]
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3,47 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil en vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77gg, 158, 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zoals hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een taakstraf, bestaande uit de
leerstraf So-Cool Reguliervoor de duur van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet of niet naar behoren verricht de leerstraf wordt vervangen door 20 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet voltooide aantal uren leerstraf;
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
80 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3], wonende te Almere, van een bedrag van € 304,47 (zegge: driehonderdvier euro en zevenenveertig eurocent), bestaande uit € 4,47 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 15 februari 2014, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 304,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2014 tot die van de voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 3] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 4] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Couperus-van Kooten, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. drs. H. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014011359, doorgenummerd 1 tot en met 118.
2.Pagina 15.
3.Pagina 22.
4.Verklaring van de verdachte zoals afgelegd in het onderzoek ter terechtzitting d.d. 13 januari 2015.
5.Het door [benadeelde 5], supermarkmanager opgestelde en door een opsporingsambtenaar mede ondertekende landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 9 oktober 2014.
6.Het door [verbalisant], agent van politie Eenheid Midden-Nederland d.d. 10 oktober 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL0900-2014285702-5, houdende een proces-verbaal verhoor verdachte, pagina’s 3 en 4.