ECLI:NL:RBMNE:2015:3964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
UTR 14-4610, UTR 14-4621, UTR 14-4622 en UTR 14-4623
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak met meerdere besluiten op één aanslagbiljet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een hotel, en de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen. De zaak betreft de proceskostenvergoeding in verband met een bezwaar dat gericht was tegen meerdere besluiten die op één aanslagbiljet waren vermeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van verschillende objecten in Huizen, welke door de heffingsambtenaar op 28 februari 2014 waren vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres op 21 juli 2014 gegrond verklaard, de eerdere beschikking vernietigd en een proceskostenvergoeding van € 486,- toegekend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding ter discussie stelde.

Tijdens de zitting op 3 juni 2015 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en verweerder gehoord. Eiseres betoogde dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding een wegingsfactor van 1,5 had moeten toepassen, omdat de onjuiste objectafbakening had geleid tot meerdere beschikkingen op één aanslagbiljet. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar terecht een wegingsfactor van 1 had gehanteerd, aangezien de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak als gemiddeld konden worden gekarakteriseerd. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de wetgever met de regelgeving beoogde eenvoud wilde creëren en dat het bezwaar tegen meerdere besluiten op één aanslagbiljet als één bezwaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op basis van de geldende regelgeving en heeft geen aanleiding gezien om een hogere wegingsfactor toe te passen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 14/4610, UTR 14/4621, UTR 14/4622 en UTR 14/4623
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2015 in de zaak tussen

[naam] Hotel [adres 1], eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: I.K. Beek).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2014 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van onderstaande objecten in Huizen voor het belastingjaar 2014 naar de waardepeildatum 1 januari 2013 als volgt vastgesteld:
- [adres 2]: € 2.385.000,-,
- [adres 3]: € 712.000,-,
- [adres 4]: € 935.000,- en
- [adres 5]: € 1.067.000,-.
Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de objecten ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de beschikking van 28 februari 2014 vernietigd en aan eiseres een vergoeding in de proceskosten toegekend van € 486,-.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de beschikking van 28 februari 2014 vernietigd, omdat de objectafbakening onjuist is vastgesteld. In de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder meegedeeld dat de Woz-waarde van het nieuw af te bakenen object zo snel mogelijk opnieuw zal worden vastgesteld en dat deze dan middels een voor bezwaar vatbare beschikking aan eiseres zal worden toegezonden.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd zich niet met de in de bestreden uitspraak op bezwaar vastgestelde hoogte van de proceskostenvergoeding te kunnen verenigen, zodat in dit beroep slechts de hoogte van de toegekende vergoeding ter discussie staat.
3. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar een kostenvergoeding toegekend en is voor de kosten van rechtsbijstand uitgegaan van 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting, met een waarde per punt van € 243,- en wegingsfactor 1.
4. Eiseres voert aan dat verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de proceskostenvergoeding factor 1,5 had moeten toepassen vanwege het feit dat de verkeerde objectafbakening heeft geleid tot meerdere beschikkingen op één aanslagbiljet. Bovendien is eiseres van mening dat verweerder een wegingsfactor van ten minste 1,5 had moeten hanteren vanwege het gewicht van de zaak en de bijzonderheid van het object, een hotel.
5. Artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt, voor zover hier relevant, dat het bedrag van de kosten ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief. Onderdeel C1 van de bijlage bij het Bbp onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van de zaak 5 categorieën met een bijbehorende wegingsfactor, waarbij voor de categorie gemiddeld een wegingsfactor 1 geldt.
7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, volgt dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb, sprake is van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten; een andersluidende uitleg van deze bepalingen en het Bpb zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen Woz-beschikkingen. Wel kan de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak.
Gelet hierop is de rechtbank in dit geval van oordeel dat verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar terecht 1 punt heeft toegekend voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting. Ook acht de rechtbank de wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak op zijn plaats. De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere wegingsfactor dan 1 toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de gemachtigde zijn te duiden als gemiddeld. Zulks geldt temeer nu de gemachtigde van eiseres in zijn bezwaar niet afzonderlijk is ingegaan op de in de beschikking van 28 februari 2014 vermelde objecten. Niet is gebleken dat de gemachtigde extra werk heeft moeten verzetten vanwege de onjuiste objectafbakening, ook al is het een bijzonder object. Verweerder heeft dan ook terecht wegingsfactor 1 gehanteerd.
8. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ter zitting zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen op de hierna vermelde wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.