4.3Het oordeel van de rechtbank
Dagvaarding met parketnummer 16/661149-15:
Verdachte heeft verklaard dat hij op Isselt politie tegenkwam. Hij ging rijden via de A1, Hilversum, Amersfoort. Hij ging zigzaggen. Hij reed met zijn eigen auto, een Chevrolet.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij onder invloed van cocaïne was.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij een keer op de verkeerde rijbaan in Nieuwland, Amersfoort, was en dat de maximaal toegestane snelheid op industrieterrein De Isselt 50km/u is.
Bewijsmiddelen feit 1:
Verbalisant [verbalisant 1] was op 6 februari 2015 bijrijder van een opvallend dienstvoertuig. Haar collega [verbalisant 2] was de bestuurder. Ter hoogte van de Larenseweg, gemeente Laren, zag zij het verdachte voertuig rijden. Ze zag dat [verbalisant 2] en zij de A1 op reden. Zij werden het eerst achtervolgende voertuig. Zij zag dat haar collega [verbalisant 2] op de eerste rijbaan reed. Zij zag dat zij met hun voertuig gelijk naast de verdachte reden. Terwijl zij de verdachte recht in zijn ogen aankeek, zag zij dat hij een stuurbeweging maakte met zijn voertuig hun kant op. Zij zag dat hij naar links stuurde en zag hierbij zijn voertuig richting hun voertuig komen. Zij zag dat de verdachte terug stuurde naar rechts. Zij hadden links van hen alleen de vangrail en konden niet uitwijken.
Zij zag dat de verdachte heel snel een stuurbeweging maakte, wederom naar links richting hun voertuig. Zij keek hierbij in de ogen van de verdachte. In een oogopslag zag zij op de kilometerteller van hun dienstvoertuig dat zij 140 km/u reden.
De verdachte is aangehouden. Verdachte: [verdachte], geboren op [1988] te [geboorteplaats].
Verbalisant [verbalisant 2] was op 6 februari 2015 de bestuurder van een opvallend dienstvoertuig. Hij was samen met collega [verbalisant 1], die naast hem op de bijrijdersstoel zat. Hij is als eerste voertuig met optische en geluidsignalen achter de verdachte gaan rijden. Hij heeft een inhaalmanoeuvre ingezet. Hij zag dat de verdachte plotseling een stuurbeweging maakte naar links. Hij zag dat het voertuig op zijn dienstvoertuig afkwam. Hij zag dat hij hierna direct terugstuurde. Hij was zich ervan bewust dat er links van hem bijna tot geen uitwijkruimte was. Links naast hem was direct een vangrail. Ik hoorde mijn collega schreeuwen dat hij ons wederom wilde rammen. Hij zag dat ditmaal het voertuig in zijn beleving twee keer zo snel naderde. Hij moest hierbij een uitwijkmanoeuvre inzetten met ongeveer 145 km/u naar de linkerzijde van de rijstrook. Dit om te voorkomen dat de verdachte met zijn voertuig hen zou aanrijden.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben in een aanvulling op de hierboven genoemde processen-verbaal aanvullend geverbaliseerd. Verbalisanten zagen dat verdachte op hun dienstvoertuig af kwam rijden. De tussenafstand tussen het voertuig van verdachte en hun dienstvoertuig was ongeveer 1,5 meter. Direct hierna stuurde verdachte terug naar rijstrook twee (de rechter rijstrook van twee rijstroken). Het voertuig van verdachte schoot daarop abrupt en snel richting verbalisanten. Verbalisanten zagen dat het voertuig hen bijna raakte. [verbalisant 1] schat dat de afstand tussen hun dienstvoertuig en het voertuig van verdachte ongeveer 30 centimeter was. [verbalisant 2] verklaart dat hij naar links moest uitwijken en een noodremming moest uitvoeren. De afstand tussen het dienstvoertuig en de vangrail aan de linkerzijde was daarop ongeveer 30 centimeter.
Verbalisant [verbalisant 3] zag dat de verdachte de oprit van de A1 ter hoogte van toerit Laren opreed. Hij zag dat verdachte zijn snelheid verhoogde tot ongeveer 160 km/u. Hij zag dat de verdachte zich op de tweede rijstrook bevond. Hij zag dat de auto van de Landelijke Eenheid over de eerste rijstrook de verdachte wilde passeren. Hij zag dat het voertuig van de verdachte plots van richting veranderde. Hij zag namelijk dat het voertuig ineens in de richting van het voertuig van de Landelijke Eenheid reed. Hij zag dat de auto van de Landelijke Eenheid naar links moest uitwijken en tevens de retoucheerstrook nodig had om een aanrijding te voorkomen.
Bewijsmotivering feit 1:
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de tweede stuurbeweging die verdachte heeft gemaakt een inrijdende beweging op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is geweest. Het standpunt dat verdachte geen inrijdende beweging heeft gemaakt, wordt dus weerlegd door de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. [verbalisant 1] heeft verklaard dat zij zowel tijdens de eerste als de tweede stuurbeweging oogcontact met verdachte had. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door zijn gedraging zou inrijden op het voertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij als gevolg van de inrijdende beweging van verdachte een uitwijkmanoeuvre moest inzetten om te voorkomen dat verdachte hen zou aanrijden. Dit wordt bevestigd door verbalisant [verbalisant 3]. Dat geen aanrijding heeft plaatsgevonden is dus het gevolg geweest van een niet van de wil van verdachte afhankelijke omstandigheid, zodat het beroep op vrijwillige terugtred moet worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat naar de aard van de gedraging van verdachte, te weten het inrijden op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, namelijk rijdende met een snelheid van ongeveer 140 km/u terwijl het dienstvoertuig zich naast hem bevond en dit voertuig weinig tot geen uitwijkruimte had, verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging een ongeval zou kunnen plaatsvinden waardoor de inzittenden van dat voertuig zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met die snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat een bestuurder komt te overlijden. Dat is niet anders indien het een geoefend bestuurder blijkt te betreffen.
Bewijsmiddelen feit 2:
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] reden op 6 februari 2015 in een dienstvoertuig op het industriegebied De Isselt. Zij zagen een personenauto rijden. Zij zagen dat het voertuig linksaf sloeg en de Heliumweg op reed. De bestuurder verhoogde zijn snelheid naar ongeveer 100 km/u.
Vervolgens zagen zij dat het voertuig linksaf sloeg de N199/Bunschoterstraat op. Zij zagen dat de snelheid opgelopen was tot 120 km/u. Zij zagen dat het voertuig een Chevrolet was. Vervolgens zagen zij dat het voertuig zijn snelheid weer verhoogde en op hen uitliep. Zij reden op dat moment 130 km/u. Zij zagen dat de bestuurder bleef rijden met een snelheid van ongeveer 130 km/u waar 80 km/u was toegestaan.Zij zagen dat de achtervolging verder ging op de Jonkvrouw Foeytweg. Zij zagen dat het voertuig linksaf sloeg op de rotonde. Zij zagen op dat moment dat het voertuig aan het spookrijden was. Zij zagen dat het voertuig rechtsaf sloeg de Nijkerkerstraat op. Ze zagen dat het voertuig de kruising Nijkerkstraat / Amersfoortsestraat overstak en daarbij een vrachtwagen, welke van rechts kwam, op een haar na miste.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben gerelateerd dat alle genoemde straatnamen zich in de gemeente Amersfoort bevinden.
Verbalisant [verbalisant 3] reed op 6 februari 2015 in een politievoertuig te Amersfoort. Hij zag dat de verdachte de kruising tussen de Nijkerkstraat en de Westerdorpstraat naderde. Hij zag dat op dat moment een witte vrachtwagen de kruising op kwam rijden, komende vanaf de Amersfoortseweg. Hij zag dat de verdachte met hoge snelheid over de kruising reed zonder daarbij af te remmen of voorrang te verlenen aan het overige verkeer. Hij zag dat de chauffeur van de vrachtwagen ternauwernood een aanrijding kon voorkomen door extreem hard te remmen.
Hij zag dat de verdachte de Rijksweg A1 opreed richting Amsterdam. Hij zag dat de verdachte zijn snelheid verhoogde tot ongeveer 160 km/u.
Hij zag dat verdachte met een snelheid van meer dan 100 km/u de kruising overstak van de Bergpas met de op- en afrit A1-Amersfoort Noord. Hij zag dat verdachte hierbij niet afremde en een rood verkeerslicht negeerde. Hij zag dat de verdachte wederom de Rijksweg A1 op reed richting Amsterdam. Hij zag dat verdachte zijn snelheid verhoogde tot ongeveer 160 km/u.
Verbalisant [verbalisant 3] zag dat de verdachte de oprit van de A1 ter hoogte van toerit Laren opreed. Hij zag dat verdachte wederom zijn snelheid verhoogde tot ongeveer 160 km/u. Hij zag dat de verdachte zich op de tweede rijstrook bevond. Hij zag dat de auto van de Landelijke Eenheid over de eerste rijstrook de verdachte wilde passeren. Hij zag dat het voertuig van de verdachte plots van richting veranderde. Hij zag namelijk dat het voertuig ineens in de richting van het voertuig van de Landelijke Eenheid reed. Hij zag dat de auto van de Landelijke Eenheid naar links moest uitwijken en tevens de retoucheerstrook nodig had om een aanrijding te voorkomen.
Bewijsmotivering feit 2:
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het ten laste gelegde cocaïnegebruik. Daarin volgt de rechtbank de verdediging niet. De verdachte heeft bekend dat hij ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van cocaïne was. Artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt weliswaar dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van de verdachte, maar het is vaste rechtspraak dat dit voorschrift de tenlastelegging als geheel betreft en niet ieder afzonderlijk onderdeel. De verklaring van verdachte is dus voldoende voor een bewijsverklaring op dit punt.
Dagvaarding met parketnummer 16/016850-15:
Nu verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
1. de bekennende verklaring van verdachte;
2. de aangifte van [aangever] namens Sita Recycling Leusden.