Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is sinds 1999 werkzaam bij de politie Amsterdam en sinds 1 mei 2006 aangesteld in de functie van generalist waaraan de rang van hoofdagent is verbonden bij het wijkteam [wijkteam] van het regionaal korps Amsterdam Amstelland. Verweerder heeft eisers verzoek om in aanmerking te komen voor doorstroming van generalist GGP naar senior GGP afgewezen op de grond dat geen sprake is van vakmanschap blijkende uit een recente beoordeling boven de norm.
2. De rechtbank stelt voorop dat de mogelijkheid om, als wordt voldaan aan enkele voorwaarden, vanuit de functie generalist GGP door te stromen naar de functie senior GGP niet voortvloeit uit enig wettelijk voorschrift maar alleen uit (buitenwettelijk) beleid. Op dit geschil is daarom het volgende kader van toepassing.
3. Op 1 november 2010 is, als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007, de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) in werking getreden (Staatscourant 2010, nr. 19782). In bijlage 6 van HAP II is het loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP opgenomen. In het kader van dit loopbaanbeleid zijn binnen de politie collectieve afspraken gemaakt en eisen gesteld aan de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie 2012-2014 is vervolgens afgesproken dat het loopbaanbeleid voor doorstroming van generalist GGP naar senior GGP met ingang van 1 januari 2013 wordt afgeschaft.
4. De Eenheid Amsterdam heeft in eerste instantie toestemming gekregen om de doorstroming naar senior GGP om financiële redenen niet volgens HAP II en het daarbij behorende loopbaanbeleid uit te voeren. In 2013 is echter met de vakbonden afgesproken dat de Eenheid Amsterdam alsnog de doorstroming naar senior GGP volgens HAP II zal laten plaatsvinden.
5. De rechtbank stelt vast dat op grond van het loopbaanbeleid voor doorstroming van de functie generalist GGP naar de functie senior GGP, voor zover hier relevant, de volgende eis geldt:
- vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP.
6. Voor de bij het derde streepje genoemde beoordeling geldt dat deze recent is vastgesteld in de huidige functie, met een eindscore die tenminste voldoende is. Voor de stap van generalist GGP naar senior GGP geldt een (recente) beoordeling boven de norm.
7. Wat moet worden verstaan onder ‘boven de norm’ wordt in HAP II niet nader toegelicht. In een brief van 26 oktober 2012, kenmerk 316858, van de minister van Veiligheid en Justitie aan de korpschefs (brief van 26 oktober 2012) staat dat aan het bevoegde gezag van de voormalige politieregio’s, zoals deze vóór 1 januari 2013 bestonden, de bevoegdheid toekomt om in overleg met de ondernemingsraad een nadere uitleg en invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat dit begrip per politieregio anders kon worden ingevuld, naar gelang de in het regionale beoordelingssysteem gebruikte kwalificaties.
8. De Politiechef en de Ondernemingsraad (OR) van de Eenheid Amsterdam hebben vervolgens in de overlegvergadering van 26 november 2013 afspraken over de uitvoering van dit loopbaanbeleid gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een beleidsdocument van deze partijen, zoals vastgesteld in de overlegvergadering van 26 november 2013 (Beleidsdocument). Onder punt 6 van het Beleidsdocument is nader uitgewerkt hoe het vakmanschap kan worden aangetoond:
“Verzoekers kunnen hun vakmanschap aantonen door middel van een beoordeling die opgemaakt moet zijn tussen 1 november 2008 (2 jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling) en 1 januari 2013. Deze beoordeling mag geen A en/of B score bevatten. Daarnaast dient de beoordeling over minimaal 5 D-scores te beschikken waarvan 2 D-scores in de beoordelingskolom Professionaliteit, 2 D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en 1 D-score in de kolom Resultaten. Partijen waren van mening dat vakmanschap in de functie niet aanwezig is wanneer de beoordeling een A- (onvoldoende) of B-score (verbeterpunt) bevat. Daarnaast waren partijen van mening dat generalisten aantoonbaar boven de norm functioneren wanneer zij in de beoordeling beschikken over 5 D-scores die verdeeld dienen te zijn over de drie deelgebieden van de beoordeling die relevant zijn in dit kader. Die kolommen zijn Professionaliteit (10 deelscores), Persoonlijke omgang en Sensitiviteit (10 deelscores) en Resultaten (7 deelscores). Gelet op de aantallen deelscores per kolom, zijn partijen overeengekomen dat in de gebieden met 10 deelscores minimaal 2 D-scores dienen te zijn behaald en in de kolom met 7 deelscores minimaal 1 D-score dient te zijn behaald.”
9. Allereerst is in geschil of de Eenheid Amsterdam de bevoegdheid toekwam om in overleg met de OR een nadere uitleg en invulling te geven aan het loopbaanbeleid.
10. Eiser heeft aangevoerd dat deze bevoegdheid er niet was. Eiser erkent dat in de brief van 26 oktober 2012 weliswaar die bevoegdheid was gegeven, maar stelt dat nadien vanuit de Minister en het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) meerdere malen is aangegeven dat de interpretatie van het loopbaanbeleid en een nadere invulling daarvan aan het CGOP is en niet aan de politie-eenheid en de OR. Eiser heeft onder meer gewezen op de brief van 11 februari 2013 van de Directeur Bedrijfsvoering Politie aan de voorzitter van de OR van het voormalig regiokorps Amsterdam-Amstelland, waarin onder meer staat dat in het kader van de nieuwe verhoudingen de afstemming en de uitvoering van het beleid in het CGOP plaatsvindt en dat de OR van het voormalige korps Amsterdam-Amstelland hierin geen rol meer heeft. Volgens eiser had verweerder dan ook geen nadere invulling mogen geven van het begrip ‘boven de norm’.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Eenheid Amsterdam wel bevoegd was om in overleg met de OR een nadere uitleg en invulling te geven aan het loopbaanbeleid. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op de brief van 26 oktober 2012. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit weliswaar met de brief van 11 februari 2013, waarop eiser heeft gewezen, was veranderd, maar dat het CGOP nadien mondeling aan verweerder te kennen heeft gegeven dat de Eenheid Amsterdam in overleg met de OR het loopbaanbeleid moest invullen. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er toestemming was om in overleg met de OR een nadere invulling te geven aan het loopbaanbeleid een brief overgelegd van 13 mei 2014, van drs. [D], van de Dienst Personeel en Arbeidsvoorwaarden Amsterdam, aan de Nederlandse Politiebond, waarin onder meer staat:
“Het CGOP, waar ook uw vakbond lid van is, heeft met de werkgever afgesproken dat men een uitvoeringsprotocol zou opstellen. Toen dit in november 2013 nog niet klaar was en op veelvuldig verzoek van collega’s in onze eenheid hebben zowel de EA en de OR (waar ook uw vertegenwoordigers zitting in hebben) aangegeven dat snel tot uitvoering gekomen zou moeten worden. De werkgever heeft toen aangegeven dat de CGOP de uitvoering aan Eenheid Amsterdam en de OR zou overlaten.
[…] Deze afspraken worden op 1 tafel gemaakt. In dit geval is zeer weloverwogen door alle partijen, waarvan u van 1 partij de vertegenwoordiger bent, aan de OR en de EA overgelaten.”
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze bevoegdheid volgt uit de wet, namelijk uit artikel 27, onder e, van de Wet op de Ondernemingsraden, waarin staat dat de ondernemer instemming behoeft van de OR voor elk door hem voorgenomen besluit over onder meer de vaststelling van een regeling op het gebied van het bevorderingsbeleid.
12. De rechtbank leidt uit de verklaring van verweerder ter zitting en uit voormelde brief van 13 mei 2014 af dat het vaststellen en nader invullen van het loopbaanbeleid eerst was overgelaten aan het GCOP, maar dat dit vervolgens door onder andere het CGOP (toch) weer aan de Eenheid Amsterdam en de OR is overgelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de verklaring van verweerder ter zitting hierover. De verklaring van verweerder wordt ondersteund door voormelde brief van 13 mei 2014 en is niet in strijd met de Wet op de Ondernemingsraden. De stelling van eiser dat de bevoegdheid voor een nadere invulling van het loopbaanbeleid volgens de stukken in het dossier alleen bij het CGOP ligt, onder verwijzing naar een brief die dateert van vóór de door verweerder overgelegde brief van 13 mei 2014, is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de verklaring van verweerder over nadien veranderde omstandigheden. Dit geldt ook voor de niet nader onderbouwde stelling dat uit de stukken niet blijkt dat er nadien toch toestemming is gegeven door het GCOP aan de Eenheid Amsterdam en de OR. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de brief van 13 mei 2014. Ook de overige stukken in het dossier bieden geen aanleiding voor die twijfel. Uit het dossier blijkt dat na 11 februari 2013, de datum van de brief waarop eiser heeft gewezen, zowel bij verweerder als bij de OR onduidelijkheid bestond over de bevoegdheid om nadere invulling te geven aan het loopbaanbeleid en dat verweerder hierover vervolgens navraag heeft gedaan bij het CGOP. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de Eenheid Amsterdam de bevoegdheid toekwam om in overleg met de OR een nadere uitleg en invulling te geven aan het loopbaanbeleid en dus ook aan het begrip ‘boven de norm’. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder het Beleidsdocument niet bij de besluitvorming had mogen betrekken, omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen en sprake is van strijd met de rechtszekerheid en voorts omdat het beleid niet eenduidig is en onredelijk is. Eiser stelt dat in het Beleidsdocument inhoudelijk en qua tijdsvlak andere voorwaarden worden gesteld dan in HAP II en in eerder opgemaakt beleid door de Eenheid Amsterdam. Eiser stelt dat in het Beleidsdocument over de beoordeling staat dat de beoordeling moet zijn opgemaakt tussen 1 november 2008 en 1 januari 2013 en verder dat de beoordeling moet hebben plaatsgevonden in het tijdvak van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012. Dit zijn feitelijk twee verschillende criteria en dat maakt dat het beleid op dat punt niet eenduidig is. Verder heeft verweerder bij het bestreden besluit als uitgangspunt genomen de beoordeling van eiser van 19 november 2009. Dit ligt niet in het tijdvak waarin de beoordeling moet hebben plaatsgevonden. Dat na 19 november 2009 geen beoordeling heeft plaatsgevonden, kan eiser niet worden tegengeworpen, te meer daar pas op 26 november 2013 de invulling van het loopbaanbeleid is vastgesteld door verweerder en eiser pas op dat moment bekend werd met de eis van een beoordeling in het tijdvak van 1 november 2010 tot en met 31 december 2012. Eiser stelt verder dat in het Beleidsdocument staat dat een medewerker ‘boven de norm’ heeft gefunctioneerd als vijf D-scores zijn behaald verspreid over drie deelgebieden. Volgens eiser kan een andere spreiding van de vijf D-scores of minder behaalde D-scores eveneens leiden tot de conclusie van bovenmaats presteren. De invulling van HAP II brengt immers mee dat ook op andere wijze tot het oordeel gekomen kan worden dat ‘boven de norm’ is gefunctioneerd. Verder stelt eiser dat verweerder in het Beleidsdocument de eisen voor wat betreft een beoordeling ‘boven de norm’ heeft aangescherpt in verhouding tot de eerder uiteengezette eis met betrekking tot vier D scores in de beoordeling. Eiser wijst in dit verband op de brief van 15 mei 2013 van [A], jurist/beleidsadviseur bij de Eenheid Amsterdam aan [B], lid van de CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP. Omdat het loopbaanbeleid door de jaren heen door verweerder willekeurig is toegepast, is sprake van strijd met de rechtszekerheid. Eiser is voorts van mening dat zijn beoordeling van 19 november 2009 laat zien dat hij ‘boven de norm’ heeft gefunctioneerd. Volgens eiser is het bestreden besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd. Indien verweerder deze beoordeling van 19 november 2009 niet voldoende vond, lag het in de rede om een recentere beoordeling op te maken. Een recente beoordeling kan aantonen dat eiser in de te beoordelen periode ‘boven de norm’ heeft gefunctioneerd. Eiser heeft verder een actueel oordeel van zijn chef overgelegd waaruit blijkt dat zijn functioneren in de periode hier aan de orde als goed is beoordeeld op schaal 8. Eiser heeft gewezen op het rapport van 6 februari 2015 van [C], hoofdinspecteur van politie, waarin onder meer staat:
“Kijkend naar zijn functioneren vanaf april 2011 tot heden, kan worden vastgesteld dat collega [eiser] goed kan functioneren op schaal 8/professional niveau. Bij een eventuele beoordeling in dat tijdvak had [eiser] voldaan aan de gestelde eisen betreffende HAPII.”
Verder stelt eiser dat hij zeker vijftien keer werkzaamheden op het niveau van schaal 8 heeft verricht.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het Beleidsdocument een redelijke uitleg is gegeven aan het begrip ‘boven de norm’. Eiser voldoet niet aan de in het Beleidsdocument gestelde definitie van ‘boven de norm’, blijkens het door eiser overgelegde beoordelingsformulier van 19 november 2009. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en in aanvulling daarop overwogen dat de beoordeling van eiser van 19 november 2009 mag worden gebruikt om te beoordelen of eiser voldoet aan de in het Beleidsdocument gestelde definitie van ‘boven de norm’. Nu in de regeling de beoordelingstermijn is gesteld op uiterlijk 31 december 2012 zal eisers verzoek om een nieuwe beoordeling niet worden ingewilligd. De door eiser overgelegde verklaring van zijn plaatsvervangend wijkteamchef geeft volgens verweerder ook geen aanleiding om anders te besluiten.
15. De rechtbank stelt vast dat HAP II invulling geeft aan verweerders beleidsvrijheid bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid om tot bevordering over te gaan, met als doel om het loopbaanbeleid van de politie landelijk te harmoniseren. Daarbij is uitdrukkelijk onderkend dat er regionaal uiteenlopende beoordelingsnormeringen bestaan waarop het oordeel moet worden gebaseerd of de betrokken politieambtenaar ‘boven de norm’ functioneert. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder op dit aspect beoordelingsruimte toekomt en dat die per (voormalige) politieregio anders kan worden ingevuld. Daarbij betrekt de rechtbank dat noch in HAP II noch in de nadere afspraken is toegelicht wat onder ’boven de norm’ moet worden verstaan. Dit betekent dat de toetsing door de rechter terughoudend is. Zij is, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
16. Het door verweerder gehanteerde beoordelingssysteem onderscheidt drie deelgebieden, te weten Professionaliteit, Persoonlijke omgang en Sensitiviteit, en Resultaten, waarin totaal 27 kwaliteiten worden beoordeeld met een score van A (onvoldoende), B (matig), C (voldoende) tot D (goed). In het Beleidsdocument staat dat onder het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’ moet worden verstaan: een beoordeling die geen A- en/of B-scores bevat en die over minimaal vijf D-scores beschikt waarvan twee D-scores in de beoordelingskolom Professionaliteit, twee D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit en één D‑score in de kolom Resultaten. Verweerder heeft verklaard dat er voor de totstandkoming van dit beleid 390 beoordelingen zijn bekeken en dat uit deze beoordelingen bleek dat men gemiddeld 10 D-scores haalden. Verweerder heeft vervolgens als eis gesteld dat men minstens vijf D-scores moet hebben om te voldoen aan het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’ en heeft vervolgens overwogen dat deze D-scores moeten zijn verdeeld over de drie beoordelingskolommen. Verweerder heeft hierbij rekening gehouden met de kerncompetenties die van belang zijn bij de functie senior GGP, te weten servicegerichtheid, standvastigheid, besluitvaardigheid en oordeelsvorming. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid op deze manier invulling heeft kunnen gegeven aan het beleid. Voor de beoordeling of iemand boven de norm, dus beter dan gemiddeld, heeft gefunctioneerd, is het allereerst niet onredelijk om te eisen dat vijf van de totaal 27 kwaliteiten meer dan voldoende zijn beoordeeld. Dat is nog geen vijfde van de totaal te beoordelen kwaliteiten. Verder is het niet onredelijk om te eisen dat in ieder geval in elk van de drie deelgebieden een kwaliteit meer dan voldoende moet zijn beoordeeld. De drie deelgebieden samen, vormen immers het functioneren. Verder is het niet onredelijk om in het deelgebied dat tien kwaliteiten bevat te eisen dat daarvan twee kwaliteiten meer dan voldoende zijn beoordeeld, om te spreken van functioneren boven de norm. Dat is dan een vijfde van het totaal te beoordelen kwaliteiten binnen het deelgebied. Van een onzorgvuldige totstandkoming van dit beleidsdocument of van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat wat staat over de beoordeling in de brief van 17 april 2013 waarnaar eiser heeft verwezen, destijds niet openbaar is gemaakt, zodat eiser daaraan ook geen rechten kan ontlenen. Dat verweerder wellicht ook op andere wijze invulling had kunnen geven aan het beleid, is, gelet op het toetsingskader, niet van belang.
17. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eisers beoordeling van 19 november 2009 een recente beoordeling is als bedoeld in de circulaire HAP II. In maart 2013 heeft de CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP nadere uitvoeringsafspraken geëxpliciteerd. Die explicatie luidt, voor zover van belang:
“Beoordelingen hebben betrekking op het daadwerkelijk functioneren in de GGP, niet op andere gebieden. De beoordeling bestaat uit enerzijds een regulier deel dat betrekking heeft op tot de GGP-functie schaal 7 behorende competenties en taken, en anderzijds een potentieel deel dat betrekking heeft op de competenties en taken van de naasthogere functie GGP-functie schaal 8 én een uitspraak bevat over de verwachte geschiktheid. De geschiktheid kan ontwikkelpunten bevatten.
(…)
Het beleid is medio 2010 afgesproken en 1 november 2010 van kracht geworden. De laatste datum is bepalend voor de beslissing. Een beoordeling van dat moment (of niet ouder dan twee jaar) is hierin leidend.”
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de beoordeling moet gaan over de werkervaring als medewerker in de GGP op enig moment binnen het tijdvlak 1 november 2010 tot en met 31 december 2012, namelijk de periode waarin HAP II zijn werking heeft gehad, en dat de beoordeling evenwel niet ouder mocht zijn dan twee jaar, voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van HAP II. Dit komt de rechtbank ook logisch voor nu niet in geschil is dat normaliter één keer in de twee jaar een beoordeling wordt opgemaakt en dat dus om per datum inwerkingtreding te kunnen doorstromen, te weten 1 november 2010, gebruik moet kunnen worden gemaakt van een beoordeling van ten hoogste twee jaar oud. De beoordeling van eiser van 19 november 2009 valt binnen die twee jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van HAP II. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij met het beroep wil bereiken dat hij per datum inwerkingtreding HAP II wil doorstromen. Verweerder heeft dan ook bij de beoordeling van eisers verzoek om doorstroming eisers beoordeling van 19 november 2009 mogen betrekken.
18. De rechtbank stelt vast, en niet in geschil is, dat de beoordeling van eiser van 19 november 2009 niet aan de voorwaarden voldoet als genoemd in het Beleidsdocument. Eiser heeft weliswaar geen A- en/of B-scores en heeft vijf D-scores, maar eiser heeft niet minimaal twee D-scores in de kolom Persoonlijke omgang en Sensitiviteit behaald. Eiser heeft in deze kolom niet één D-score behaald. Toetsend aan het beleid van verweerder heeft eiser niet voldaan aan het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’. Verweerder heeft eisers verzoek om doorstroming dan ook al daarom mogen afwijzen. Dat [C] in het door eiser overgelegde rapport van 6 februari 2015 stelt dat eiser in de te beoordelen periode voldeed aan de eisen van HAP II, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de beoordeling van eiser van 19 november 2009 vast staat. Eiser heeft destijds geen bezwaar gemaakt tegen de beoordeling en de daarin gegeven scores. Verder is niet duidelijk welke criteria [C] hanteert voor zijn conclusie dat eiser in de betreffende periode zou hebben voldaan aan de gestelde eisen betreffende HAP II. De beroepsgronden slagen niet.
19. Nu de door eiser overgelegde geschiktheidsverklaring niet kan afdoen aan het oordeel over het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’, op grond waarvan verweerder heeft mogen besluiten het bevorderingsverzoek af te wijzen, behoeft wat is aangevoerd over deze verklaring geen bespreking.
20. Ook wat overigens is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.