Uitspraak
1.Deprocedure
2.De beoordeling
3.De beslissing.
€ 3.600,00.
€ 3.600,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van € 3.600,00, dat de veroordeelde had verkregen uit de verhuur van een schuur waarin hennepplanten werden gekweekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 18 maanden een huuropbrengst van € 200,00 per maand ontving voor de verhuur van de schuur. De rechtbank baseerde haar oordeel op het eerder uitgesproken vonnis waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten.
Tijdens de zitting op 8 mei 2015 is de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.C. Vermeer, gehoord. De verdediging heeft zich gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde ook vóór de bewezen verklaarde periode voordeel had genoten uit andere feiten. De rechtbank heeft het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.600,00, en de vordering van de officier van justitie toegewezen.
De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, waarin werd gesteld dat de vordering op € 0,00 moest worden gesteld vanwege een naheffing van de elektriciteitsmaatschappij. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.