ECLI:NL:RBMNE:2015:3914

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
16-659457-14 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van € 3.600,00, dat de veroordeelde had verkregen uit de verhuur van een schuur waarin hennepplanten werden gekweekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 18 maanden een huuropbrengst van € 200,00 per maand ontving voor de verhuur van de schuur. De rechtbank baseerde haar oordeel op het eerder uitgesproken vonnis waarin de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten.

Tijdens de zitting op 8 mei 2015 is de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.C. Vermeer, gehoord. De verdediging heeft zich gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde ook vóór de bewezen verklaarde periode voordeel had genoten uit andere feiten. De rechtbank heeft het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.600,00, en de vordering van de officier van justitie toegewezen.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, waarin werd gesteld dat de vordering op € 0,00 moest worden gesteld vanwege een naheffing van de elektriciteitsmaatschappij. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659457-14 (ontneming)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1948] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
raadsman mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen

1.Deprocedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/659457-14 waaruit blijkt dat veroordeelde op 22 mei 2015 door de rechtbank is veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, registratienummer 2012043696, pagina 82 tot en met 93 van proces-verbaalnummer PL14ZD-2012043696;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2015;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 340.219,20.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar vordering gewijzigd, strekkende tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 3.600,00. Zijnde de huuropbrengst die verdachte gedurende 18 maanden, à € 200,00 per maand, heeft ontvangen voor de verhuur van zijn schuur.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het - voor zover thans relevant - in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van 600 hennepplanten in de periode van 11 oktober 2012 tot en met 8 november 2012.
Periode
De rechtbank heeft daarnaast voldoende aanwijzingen dat veroordeelde ook in de periode vóór 11 oktober 2012 opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad . Zij baseert zich hierbij mede op:
- de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, waarin verdachte verklaart dat hij de schuur vanaf de zomer van 2011 verhuurde en na de verhuur wist dat er hennep in de schuur werd gekweekt. Verdachte kreeg € 200,00 per maand voor de verhuur van de schuur; [1]
- uit onderzoek aan de in de hennepkwekerij aanwezige apparatuur en voorwerpen is gebleken dat de kwekerij gedurende een lange periode in gebruik is geweest en er meerdere oogsten hebben plaatsgevonden. [2]
De rechtbank acht aldus voldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van andere (dan het bewezen verklaarde) feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van:
periode mei 2011 tot en met 8 november 2012: 18 maanden x € 200,00 huur per maand:
€ 3.600,00.
Terugbetaling elektra
De raadsman heeft verzocht de vordering op € 0,00 te stellen nu verdachte en zijn ex-partner een naheffing van de elektriciteitsmaatschappij Liander hebben ontvangen van circa
€ 20.000,00. Voornoemde vordering dient in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de ex-partner en medeverdachte van verdachte, [medeverdachte], als toenmalig huurder van het betreffende perceel de naheffing van Liander heeft ontvangen. Zij alleen betaalt hier voor € 50,00 per maand aan Liander als afbetaling.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken is dat verdachte, op enige manier meebetaalt aan de aflossing.
Draagkracht veroordeelde
Niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet in staat zal zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen.

3.De beslissing.

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.600,00.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 3.600,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen en mr. J.M.L. van Mulbregt, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 mei 2015.

Voetnoten

1.het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 22 tot en met 24 van proces-verbaalnummer PL14ZD-2012043696.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, pagina 82 tot en met pagina 91 van proces-verbaalnummer PL14ZD-2012043696.