ECLI:NL:RBMNE:2015:3912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
16-659133-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij autokraak door zwakbegaafde verdachte met gedragsstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 februari 2015 samen met een ander een inbraak in een auto heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1992, werd bijgestaan door raadsman mr. W. Drummen. Tijdens de zitting op 8 mei 2015 heeft de officier van justitie de beschuldigingen toegelicht, waarbij de verdachte zijn betrokkenheid heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis is gehecht, is gewijzigd conform artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte. De verdachte is als licht verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, gezien zijn zwakbegaafdheid en gedragsstoornis, zoals vastgesteld door een psycholoog.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 93 dagen geëist, met een voorwaardelijke ISD-maatregel en bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 82 dagen opgelegd, met een Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) van één jaar, waarin de verdachte onder toezicht staat van de reclassering en verplicht is tot behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659133-15 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
raadsman mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 mei 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander op 18 februari 2015 heeft ingebroken in een auto.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 mei 2015;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], pagina 30, 31 en 33 van proces-verbaalnummer PL0900-2015054135.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 februari 2015 te Houten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een auto (Peugeot 207) heeft weggenomen een laptoptas (met daarin een laptop en een computermuis en documenten) toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. D. Kalcik-Haramandic, gezondheidszorg psycholoog, die op 1 mei 2015 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een gedragsstoornis. Tevens is sprake van een onrijpe persoonlijkheid met narcistische trekken. Volgens de deskundige was deze gebrekkige ontwikkeling aanwezig ten tijde van het ten laste gelegd en in enige mate van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusie over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 93 dagen, met aftrek,
  • een voorwaardelijke ISD maatregel, met een proeftijd van twee jaar, met daarbij als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, een locatiegebod voor de duur van 6 maanden, door middel van elektronische controle, een ambulante behandelverplichting en andere maatregelen betreffende het gedrag.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht op grond van artikel 77 c Wetboek van Strafrecht (het adolescentenstrafrecht).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de toepassing van of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte hulp en begeleiding, afgestemd op zijn persoon, nodig heeft en dat met name de effectiviteit daarvan van belang is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen uit een auto. Een dergelijk feit veroorzaakt overlast en financiële schade bij de gedupeerde. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen aan zijn eigen financiële belang gedacht en heeft geen enkel respect gehad voor de eigendommen van de benadeelde. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte meerdere malen voor het plegen van – soortgelijke – strafbare feiten is veroordeeld tot (voorwaardelijke) vrijheidsstraffen, hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Uit het hiervoor onder punt 5.2 genoemde rapport van drs. D. Kalcik-Haramandic volgt dat
verdachte beschikt over een beperkt intellectueel vermogen, impulsief is, een sterke sensatiezucht heeft, in een omgeving woont waar veel criminaliteit voorkomt. Verdachte heeft geen schooldiploma, heeft geen vak geleerd en heeft financiële problemen.
Er zijn ook beschermende factoren. Verdachte lijkt oprecht gemotiveerd te zijn om zijn leven te beteren. Hij heeft een plan bedacht om een opleiding te volgen en heeft een vaste relatie. Hij is van mening dat het wonen in Kanaleneiland, gezien zijn voorgeschiedenis, niet gewenst is en wil samen met zijn vriendin een andere plaats vinden om samen te wonen.
Het risico op herhaling wordt door de deskundige ingeschat als hoog. Door de beschermende factoren wordt, indien verdachte meewerkt aan behandeling en begeleiding, het risico op herhaling verminderd.
Verdachte is gebaat bij een gecombineerde behandeling, psycho-educatie en individuele therapie. Zo kan hij leren waar zijn mogelijkheden en beperkingen liggen en welke risico’s zijn gedrag meebrengt. Verder kan hij door middel van therapie leren meer inzicht te krijgen in de achterliggende reden van zijn handelen. Het is met name belangrijk dat verdachte een meer realistische kijk op zowel zichzelf als de wereld om hem heen krijgt. Dat zal hem helpen om zijn verwachtingen bij te stellen en keuzes te maken waar hij trots op kan zijn. Een dergelijke behandeling is te realiseren bij bijvoorbeeld Altrecht binnen het FACT LVB team. De deskundige adviseert verdachte een voorwaardelijke ISD maatregel op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden het houden aan behandelafspraken en een meldplicht onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland uitgebrachte reclasseringsadvies van 30 april 2015. Verdachte is – vanaf jonge leeftijd – vele malen veroordeeld voor voornamelijk vermogensdelicten. Meerdere jeugdmaatregelen en begeleiding door de volwassen reclassering hebben hem daarbij niet kunnen weerhouden van recidive. Verdachte was hierdoor inmiddels ISD-waardig. Uit het recente Pro Justitia onderzoek kwam naar voren dat verdachte zwakbegaafd is, een onrijpe persoonlijkheid, een gedragsstoornis en narcistische trekken heeft. Dit werpt een ander licht op de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte en verklaart mogelijk waarom hij in het verleden grote moeite had met het nakomen van afspraken in het kader van de meldplichten. Verdachte heeft nooit eerder behandeling en interventies ondergaan welke aangepast waren aan zijn beperkingen. Daarom dient nu eerst een traject te worden ingezet waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Verdachte toont nu, met het ISD traject in het verschiet, voldoende motivatie om mee te werken aan door de reclassering te stellen voorwaarden, welke in overleg het de Pro Justitia rapporteur tot stand zijn gekomen en aangepast zijn aan de beperkingen van verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een – ambulante – behandelverplichting, een locatiegebod met controle door middel van een elektronisch controle middel en meewerken aan andere, het gedrag van verdachte betreffende voorwaarden zoals het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding en het verkrijgen van een woning in een andere woonomgeving.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn leven een andere wending wil geven en bereid is mee te werken aan de geadviseerde begeleiding en behandeling. Verdachte komt hierin oprecht over.
Toepassing jeugdstrafrecht
Drs. D. Kalcik-Haramandic stelt dat de overweging om het minderjarigenstrafrecht toe te passen wordt ondersteund nu bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een onrijpe persoonlijkheid. Nu deze diagnose niet eerder bij verdachte is gesteld, is verdachte eerder door betrokken instanties en hulpverlening overschat. De deskundige is van mening dat niet alle pedagogische mogelijkheden uitgeput zijn. Contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zijn de forse documentatie en het niet nakomen van zijn afspraken met de hulpverlening.
De rechtbank ziet in de door de deskundige genoemde contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht geen aanleiding om niet over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze contra-indicaties mede het gevolg van de – niet eerder bij verdachte vastgestelde - zwakbegaafdheid en gedragsstoornis. De in het verleden opgelegde behandeling en begeleiding lijken onvoldoende te zijn afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Daarnaast volgt uit de navolgende overwegingen dat de door alle deskundige geadviseerde interventies, waar verdachte aan wil meewerken, het meest passend in het kader van het jeugdstrafrecht kunnen worden opgelegd.
De rechtbank vindt, gelet op het vorenstaande, in de persoonlijkheid van verdachte en in voornoemde adviezen aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de opgave om een combinatie van sancties op te leggen waarin een balans wordt gevonden tussen de ernst van het gepleegde feit en de veiligheid van goederen enerzijds en de gewenste interventies in het belang van verdachte anderzijds. Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie, welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – te weten 82 dagen - op zijn plaats. Voor het onderhavige feit is dit op zich al een behoorlijke straf.
De rechtbank laat in het belang van de ontwikkeling van verdachte de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de adviezen van de gedragsdeskundige en de reclasseringsinstelling zwaar meewegen.
De rechtbank heeft een sterke voorkeur voor een modaliteit die enerzijds zo flexibel mogelijk is en anderzijds de mogelijkheid biedt om verdachte met behulp van lik-op-stuk-beleid te corrigeren als het hem onvoldoende lukt zich aan zijn voornemens te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank past bij het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte èn bij de ernst, de frequentie en het risico op herhaling van de door verdachte op deze leeftijd begane strafbare feiten, daarnaast een Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) voor de duur van één (1) jaar. Via de mogelijkheid van een ‘time-out’ bestaat eventueel de mogelijkheid om verdachte de kans te geven om zich te herstellen als de uitvoering van de maatregel op een gegeven moment gedurende dat jaar niet de gewenste richting op gaat. Dan is in geval van delictgedrag of het zich niet houden aan afspraken een lik-op-stuk-beleid mogelijk, met eventueel korte plaatsingen in een justitiële jeugdinrichting. Hierdoor kan gewenst gedrag langzaam inslijten. Daarom vindt de rechtbank de duur van de maatregel van een jaar passend, met daarbij de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank oordeelt dat aan de vereisten voor het opleggen van een GBM, genoemd in artikel 77w, eerste lid onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de veelvuldigheid van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, zoals blijkt uit vorengenoemde rapporten.
De rechtbank overweegt dat bij een maatregel zoals de GBM de proportionaliteit minder zwaar weegt dan bij strafoplegging en zal de vervangende jeugddetentie op zes (6) maanden stellen.
De rechtbank beveelt, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is, gelet op artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel met de daarbij behorende programmaonderdelen dadelijk uitvoerbaar is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wc, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 82 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, voor de
duur van 1 (één) jaar, bestaande uit:
* een meldplicht. Veroordeelde zal zich op de eerste werkdag nadat dit vonnis is uitgesproken, dan wel op de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld, voor 16.00 uur melden bij de Reclassering Nederland op het adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
* een verplichte behandeling door het Forensisch Fact LVB van Altrecht, of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* een locatiegebod, inhoudende dat veroordeelde zich de eerste 6 maanden van de maatregel zal bevinden op het door de reclassering goedgekeurde adres: [adres], [postcode] [woonplaats]. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft veroordeelde 4 uur vrij te besteden. Wanneer veroordeelde op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, krijgt hij 2 uur vrij te besteden. Alle uren worden vooraf vastgesteld, in overleg met de reclassering;
Indien de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen, dan zij zal hiervoor een verzoek indienen bij de opdrachtgever. Het locatiegebod wordt gecontroleerd door middel van een elektronisch controlemiddel, te weten de RFID enkelband;
* het verplicht meewerken aan het verkrijgen van een zinvolle en structurele dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* het verplicht meewerken aan het verkrijgen van een woning in een andere woonomgeving, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt de Reclassering Nederland op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen en de identiteit van verdachte vast te stellen als bedoeld in artikel 27a, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- beveelt dat, als verdachte niet naar behoren meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de
maatregel,
vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 6 (zes) maanden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
-beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w van het
Wetboek van Strafrecht
dadelijk uitvoerbaaris ;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en
mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 mei 2015.
Mr. J.M.L. Mulbregt is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2015 te Houten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een auto (Peugeot 207) heeft weggenomen een laptoptas (met daarin een laptop en/of een computermuis en/of documenten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht