6.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen uit een auto. Een dergelijk feit veroorzaakt overlast en financiële schade bij de gedupeerde. Verdachte heeft daarbij kennelijk alleen aan zijn eigen financiële belang gedacht en heeft geen enkel respect gehad voor de eigendommen van de benadeelde. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte meerdere malen voor het plegen van – soortgelijke – strafbare feiten is veroordeeld tot (voorwaardelijke) vrijheidsstraffen, hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Uit het hiervoor onder punt 5.2 genoemde rapport van drs. D. Kalcik-Haramandic volgt dat
verdachte beschikt over een beperkt intellectueel vermogen, impulsief is, een sterke sensatiezucht heeft, in een omgeving woont waar veel criminaliteit voorkomt. Verdachte heeft geen schooldiploma, heeft geen vak geleerd en heeft financiële problemen.
Er zijn ook beschermende factoren. Verdachte lijkt oprecht gemotiveerd te zijn om zijn leven te beteren. Hij heeft een plan bedacht om een opleiding te volgen en heeft een vaste relatie. Hij is van mening dat het wonen in Kanaleneiland, gezien zijn voorgeschiedenis, niet gewenst is en wil samen met zijn vriendin een andere plaats vinden om samen te wonen.
Het risico op herhaling wordt door de deskundige ingeschat als hoog. Door de beschermende factoren wordt, indien verdachte meewerkt aan behandeling en begeleiding, het risico op herhaling verminderd.
Verdachte is gebaat bij een gecombineerde behandeling, psycho-educatie en individuele therapie. Zo kan hij leren waar zijn mogelijkheden en beperkingen liggen en welke risico’s zijn gedrag meebrengt. Verder kan hij door middel van therapie leren meer inzicht te krijgen in de achterliggende reden van zijn handelen. Het is met name belangrijk dat verdachte een meer realistische kijk op zowel zichzelf als de wereld om hem heen krijgt. Dat zal hem helpen om zijn verwachtingen bij te stellen en keuzes te maken waar hij trots op kan zijn. Een dergelijke behandeling is te realiseren bij bijvoorbeeld Altrecht binnen het FACT LVB team. De deskundige adviseert verdachte een voorwaardelijke ISD maatregel op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden het houden aan behandelafspraken en een meldplicht onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het door de Reclassering Nederland uitgebrachte reclasseringsadvies van 30 april 2015. Verdachte is – vanaf jonge leeftijd – vele malen veroordeeld voor voornamelijk vermogensdelicten. Meerdere jeugdmaatregelen en begeleiding door de volwassen reclassering hebben hem daarbij niet kunnen weerhouden van recidive. Verdachte was hierdoor inmiddels ISD-waardig. Uit het recente Pro Justitia onderzoek kwam naar voren dat verdachte zwakbegaafd is, een onrijpe persoonlijkheid, een gedragsstoornis en narcistische trekken heeft. Dit werpt een ander licht op de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte en verklaart mogelijk waarom hij in het verleden grote moeite had met het nakomen van afspraken in het kader van de meldplichten. Verdachte heeft nooit eerder behandeling en interventies ondergaan welke aangepast waren aan zijn beperkingen. Daarom dient nu eerst een traject te worden ingezet waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Verdachte toont nu, met het ISD traject in het verschiet, voldoende motivatie om mee te werken aan door de reclassering te stellen voorwaarden, welke in overleg het de Pro Justitia rapporteur tot stand zijn gekomen en aangepast zijn aan de beperkingen van verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een – ambulante – behandelverplichting, een locatiegebod met controle door middel van een elektronisch controle middel en meewerken aan andere, het gedrag van verdachte betreffende voorwaarden zoals het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding en het verkrijgen van een woning in een andere woonomgeving.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn leven een andere wending wil geven en bereid is mee te werken aan de geadviseerde begeleiding en behandeling. Verdachte komt hierin oprecht over.
Toepassing jeugdstrafrecht
Drs. D. Kalcik-Haramandic stelt dat de overweging om het minderjarigenstrafrecht toe te passen wordt ondersteund nu bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een onrijpe persoonlijkheid. Nu deze diagnose niet eerder bij verdachte is gesteld, is verdachte eerder door betrokken instanties en hulpverlening overschat. De deskundige is van mening dat niet alle pedagogische mogelijkheden uitgeput zijn. Contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zijn de forse documentatie en het niet nakomen van zijn afspraken met de hulpverlening.
De rechtbank ziet in de door de deskundige genoemde contra-indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht geen aanleiding om niet over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze contra-indicaties mede het gevolg van de – niet eerder bij verdachte vastgestelde - zwakbegaafdheid en gedragsstoornis. De in het verleden opgelegde behandeling en begeleiding lijken onvoldoende te zijn afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van verdachte. Daarnaast volgt uit de navolgende overwegingen dat de door alle deskundige geadviseerde interventies, waar verdachte aan wil meewerken, het meest passend in het kader van het jeugdstrafrecht kunnen worden opgelegd.
De rechtbank vindt, gelet op het vorenstaande, in de persoonlijkheid van verdachte en in voornoemde adviezen aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de opgave om een combinatie van sancties op te leggen waarin een balans wordt gevonden tussen de ernst van het gepleegde feit en de veiligheid van goederen enerzijds en de gewenste interventies in het belang van verdachte anderzijds. Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke jeugddetentie, welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – te weten 82 dagen - op zijn plaats. Voor het onderhavige feit is dit op zich al een behoorlijke straf.
De rechtbank laat in het belang van de ontwikkeling van verdachte de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de adviezen van de gedragsdeskundige en de reclasseringsinstelling zwaar meewegen.
De rechtbank heeft een sterke voorkeur voor een modaliteit die enerzijds zo flexibel mogelijk is en anderzijds de mogelijkheid biedt om verdachte met behulp van lik-op-stuk-beleid te corrigeren als het hem onvoldoende lukt zich aan zijn voornemens te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank past bij het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte èn bij de ernst, de frequentie en het risico op herhaling van de door verdachte op deze leeftijd begane strafbare feiten, daarnaast een Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) voor de duur van één (1) jaar. Via de mogelijkheid van een ‘time-out’ bestaat eventueel de mogelijkheid om verdachte de kans te geven om zich te herstellen als de uitvoering van de maatregel op een gegeven moment gedurende dat jaar niet de gewenste richting op gaat. Dan is in geval van delictgedrag of het zich niet houden aan afspraken een lik-op-stuk-beleid mogelijk, met eventueel korte plaatsingen in een justitiële jeugdinrichting. Hierdoor kan gewenst gedrag langzaam inslijten. Daarom vindt de rechtbank de duur van de maatregel van een jaar passend, met daarbij de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank oordeelt dat aan de vereisten voor het opleggen van een GBM, genoemd in artikel 77w, eerste lid onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de veelvuldigheid van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, zoals blijkt uit vorengenoemde rapporten.
De rechtbank overweegt dat bij een maatregel zoals de GBM de proportionaliteit minder zwaar weegt dan bij strafoplegging en zal de vervangende jeugddetentie op zes (6) maanden stellen.
De rechtbank beveelt, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is, gelet op artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel met de daarbij behorende programmaonderdelen dadelijk uitvoerbaar is.