ECLI:NL:RBMNE:2015:383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
C-16-383701 - KG ZA 14-948
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van gegevens uit het incidentenregister na fabricage van documenten door de kredietaanvrager

In deze zaak heeft eiser, die een persoonlijke lening van € 22.500,00 bij de gedaagde kredietverstrekker heeft aangevraagd, vorderingen ingesteld in kort geding. Eiser heeft documenten, waaronder een loonstrook en een bankafschrift, gefabriceerd en ingediend bij de kredietverstrekker. De kredietverstrekker heeft eiser in het incidentenregister opgenomen omdat de verstrekte informatie niet overeenstemde met de werkelijkheid. Eiser vordert in deze procedure de verwijdering van zijn registratie uit het incidentenregister, alsook een schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de registratie van eiser in het incidentenregister rechtmatig is, omdat eiser zich op een wijze heeft gedragen die een bedreiging vormt voor de (financiële) belangen van de kredietverstrekker. De voorzieningenrechter oordeelt dat de kredietverstrekker niet hoefde te vertrouwen op de door eiser overgelegde documenten, gezien de onjuistheden en inconsistenties in zijn verklaringen. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/383701 / KG ZA 14-948
Vonnis in kort geding van 6 februari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom te Delft,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] CONSUMER FINANCE BENELUX B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. D.A. Apperloo te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [naam] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9;
  • de op voorhand door [eiser] toegezonden productie 10;
  • de akte weergave feiten, tevens inhoudende akte overlegging producties van [naam];
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van [naam].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een aanvraag gedaan bij [naam] voor het verkrijgen van een persoonlijke lening van € 22.500,00. In reactie op deze aanvraag heeft [naam] [eiser] verzocht een aantal formulieren in te vullen en deze ingevuld te retourneren. [eiser] diende daarbij tevens een aantal andere stukken, waaronder een bankafschrift en een loonstrookje over te leggen.
2.2.
[naam] heeft [eiser] bij brief van 19 september 2014 – voor zover relevant – het volgende bericht:
“(…)
Uit nader onderzoek is ons gebleken dat de door u verstrekte informatie en documenten niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Een en ander is geverifieerd bij de uitgevende instantie(s). Er is ons een onjuiste weergave verstrekt van een persoonlijke en financiële situatie ten einde het krediet te verkrijgen.
Naar aanleiding van bovengenoemde constateringen hebben wij u telefonisch geïnformeerd. Wij hebben u geconfronteerd met onze bevindingen en u de mogelijkheid gegeven om uw verklaring hierover af te geven. U heeft aangegeven geen weet te hebben van het aanpassen van de aangeleverde documenten. Ons inziens heeft u geen logische verklaring afgegeven waaruit blijkt dat u niets van de geconstateerde aanpassingen af zou weten.
(…)”
2.3.
Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) luidt – voor zover relevant – als volgt:
“(…)
Incident:een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
Incidentenregister:de gegevensverzameling(en) van de Deelnemer, waarin gegevens zijn vastgelegd voor het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident;
(…)
3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. Dit Incidentenregister is door de betreffende Deelnemer gemeld bij het CBP. Onder verantwoordelijkheid van de Deelnemer treedt Veiligheidszaken op als (sub)beheerder van het Incidentenregister.
(…)
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klacht wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [naam] te veroordelen:
I. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de EVR-registratie met betrekking tot [eiser] door te halen, althans die aantekening daaruit te doen verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat [naam] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
II. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan de deelnemers aan wie gegevens betreffende [eiser] uit het EVR-register zijn verstrekt, melding te maken van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat [naam] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. tot betaling van een bedrag van € 5.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de door [eiser] geleden en te lijden schade;
IV. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[naam] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, wordt gevormd door het antwoord op de vraag of er gegronde redenen zijn om [eiser] te registreren in het Externe Verwijzingsregister, zoals [naam] heeft gedaan.
4.2.
Omdat registratie op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet is toegestaan tenzij registratie noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een gerechtvaardigd belang van [naam], dient beoordeeld te worden of deze laatste een dergelijk belang heeft.
4.3.
Bij de boordeling of registratie in het externe register is toegestaan stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Er kan een gerechtvaardigd belang bestaan om een registratie als de onderhavige te doen. Het aanhouden van het bedoelde externe register en het daarin (doen) registeren van (rechts)personen wier gedragingen een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van een financiële instelling of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector, is – zoals de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is – door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) rechtmatig verklaard (Besluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens op basis van het gewijzigde Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI); z2013-00615). Indien registratie op onjuiste gronden of niet in overeenstemming met het PIFI plaatsvindt, is sprake van onrechtmatig handelen vanwege schending van het bepaalde in de Wbp en het protocol.
4.4.
Omdat registratie op grond van de Wbp niet is toegestaan tenzij, zoals in dit geval, registratie noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke, in dit geval [naam], dat prevaleert boven het recht van [eiser] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, rust op [naam] de stelplicht en de bewijslast van deze noodzakelijkheid. Daarom dient zij in het bestek van dit kort geding in voldoende mate aannemelijk te maken dat [eiser] zich op zodanige wijze heeft gedragen dat sprake is van een (mogelijke) bedreiging van de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van [naam], alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector en dat daarom registratie in het EVR gerechtvaardigd is.
4.5.
Artikel 46 Wbp biedt belanghebbenden een bijzondere rechtsgang bij een weigering van de voor de registratie verantwoordelijke (rechts)persoon om persoonsgegevens te verwijderen, door middel van een verzoekschriftprocedure. Dit sluit echter niet uit dat in spoedeisende gevallen een voorziening in kort geding kan worden verkregen die hetzelfde resultaat heeft. Het verweer van [naam] dat [eiser] niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen omdat hij niet, althans niet tijdig, de in artikel 36 lid 1 jo 46 lid 1 Wbp beschreven rechtsgang heeft gevolgd, wordt daarom verworpen. [eiser] kan daarom worden ontvangen in zijn vorderingen.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam] in het bestek van dit kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] zich op een wijze heeft gedragen die een bedreiging vormde als in het PIFI bedoeld en die voor registratie is vereist.
4.7.
[eiser] erkent dat hij een bankafschrift heeft geproduceerd waarin diverse betalingen zijn verwerkt. Dit afschrift heeft hij samengesteld aan de hand van diverse betalingen die hij via twee door hem bij ING Bank aangehouden bankrekeningen heeft verricht. Dat [eiser] het bankafschrift per abuis aan [naam] heeft verzonden, zoals hij stelt, komt de voorzieningenrechter niet aannemelijk voor. Enerzijds verklaart [eiser] dat hij het bankafschrift heeft samengesteld voor zijn eigen administratie en anderzijds verklaart hij dat het afschrift is aangepast om ter beschikking te stellen aan [naam]. Tegenstrijdig in het verhaal van [eiser] is in dit geval dat hij ter onderbouwing van zijn stelling dat het bankafschrift bestemd was voor zijn eigen administratie aanvoert dat hij diverse bedragen wilde declareren die hij in privé had verricht vanwege vrijwilligerswerk, terwijl [eiser] ook aanvoert dat het geproduceerde bankafschrift deze bedragen juist niet vermeldde omdat deze volgens [eiser] voor [naam] irrelevant waren en daarom door hem zijn verwijderd. Hierbij valt op dat [eiser] weliswaar stelt dat hij het afschrift nog had liggen omdat hij het voor zijn eigen administratie zou hebben gemaakt, terwijl het afschrift blijkens het daarop vermelde tijdstip is vervaardigd twintig minuten nadat [naam] reageerde op zijn kredietaanvraag. Gelet op deze korte tijdspanne tussen het bericht van [naam] en het tijdstip waarop het bankafschrift is gefabriceerd, komt de stelling van [eiser] dat hij het bankafschrift nog had liggen de voorzieningenrechter niet geloofwaardig voor.
4.8.
Naast het voorgaande erkent [eiser] dat hij een zelf een loonstrook heeft gefabriceerd. Deze loonstrook vermeldt een maandelijks loon dat betaald zou worden door het bedrijf [bedrijf 1], dit terwijl [eiser] meerdere keren per maand loon ontvangt of ontving van het bedrijf [bedrijf 2] B.V. [eiser] heeft de loonstrook naar eigen zeggen gefabriceerd om een overzicht te krijgen van zijn maandelijkse inkomen, waarbij hij [bedrijf 1] als werkgever heeft vermeld omdat hij in zijn beleving werkt(e) voor dit bedrijf.
4.9.
Waar [eiser] stelt dat [naam] hem verzocht om een loonstrook waarop een maand salaris zichtbaar was, kan hij niet worden gevolgd. [naam] heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat zij, in het geval van onregelmatige loonbetalingen en overuren, de drie meest recente loonstroken verlangt en niet, zoals [eiser] aanvoert, een loonstrook van één maand waarop al het loon is vermeld. Bezien in dit licht valt niet in te zien dat voor [eiser] een noodzaak bestond om een loonstrook te fabriceren die bovendien niet zijn echte werkgever, maar de opdrachtgever (inlener) van zijn werkgever vermeldde.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam] geen genoegen hoefde te nemen met de door [eiser] gefabriceerde stukken. Een geldverstrekker als [naam] moet, zoals zij ook aanvoert, bij het verstrekken van krediet kunnen vertrouwen op de juistheid en echtheid van de door een kredietaanvrager overgelegde stukken. Dat is in dit geval niet mogelijk gebleken. Omdat de verklaringen van [eiser] op verschillende punten ondeugdelijk en tegenstrijdig zijn, voortdurend wijzigen en [eiser] naar eigen inzicht stukken heeft gefabriceerd die hij, zonder enige toelichting van zijn zijde, aan [naam] heeft gepresenteerd als afgegeven door ING Bank (het bankafschrift) en [bedrijf 1] (de loonstrook), kan niet erop worden vertrouwd dat zijn inkomen, uitgaven en toelichtingen naar waarheid aan [naam] worden gepresenteerd.
4.11.
Ter terechtzitting is aan de orde geweest dat [eiser] bij (onder meer) [naam], Rabobank en [bedrijf 3] aanvragen heeft gedaan tot het verstrekken van krediet. Deze laatste twee banken hebben de verzoeken van [eiser] afgewezen voordat [eiser] in het EVR was geregistreerd. Een tweede kredietaanvraag van [eiser] bij Rabobank is afgewezen naar aanleiding van de vermelding in het EVR. Gelet op deze kredietaanvragen bij andere geldverstrekkers dan [naam] en gelet op de werkwijze van [eiser] bij zijn kredietaanvraag bij [naam], acht de voorzieningenrechter registratie van [eiser] in het EVR voorshands rechtmatig omdat voldoende aannemelijk is dat sprake is van gedragingen van [eiser] die een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de (financiële) belangen van een financiële instelling of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
4.12.
In de stellingen van [eiser] ligt besloten dat voor hem een noodsituatie is ontstaan doordat [naam] hem heeft geregistreerd in het EVR en verwijdering uit dit register ook daarom is aangewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een noodsituatie. [naam] heeft immers onweersproken gesteld dat [eiser] een bankrekening aanhoudt bij SNS Bank, zodat hij kan bankieren. Verder stipt [naam] met juistheid aan dat de blokkade van de door [eiser] bij ING Bank aangehouden bankrekening door ING Bank is ingesteld op grond van eigen onderzoek naar aanleiding van het feit dat [eiser] bankafschriften van zijn ING-rekening heeft gefabriceerd en als zijnde echt en onvervalst heeft gepresenteerd aan (onder andere) [naam]. Deze blokkade is daarom een gevolg van het handelen van [eiser] en niet van [naam], zodat de gevolgen ervan geen aanleiding geven om de vorderingen van [eiser] toe te wijzen.
4.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat sprake is van rechtmatige registratie van [eiser] in het EVR. [naam] heeft in het bestek van dit kort geding de noodzakelijkheid van registratie voldoende aannemelijk gemaakt. [naam] behoeft de gegevens van [eiser] daarom niet te verwijderen uit dat register. De vorderingen van [eiser] tot verwijdering en mededeling daarvan aan derde partijen, zullen daarom worden afgewezen. De in dit verband gevorderde dwangsommen delen dit lot.
4.14.
Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals [eiser] heeft gesteld, de inkomsten en uitgaven op zijn bankafschriften en loonstrook zijn werkelijke financiële situatie weergeven. Voor het goed kunnen functioneren van hun sector is van belang dat financiële instellingen kunnen vertrouwen op informatie die zij ontvangen in het kader van de aanvraag van krediet. Wanneer een aanvrager dit vertrouwen eenmaal heeft geschaad, moet een financiële instelling er rekening mee houden dat andere informatie evenmin klopt, of belangrijke informatie wordt verzwegen.
4.15.
De op onrechtmatig handelen van [naam] gegronde vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding dient te worden afgewezen. Een grondslag voor toewijzing ontbreekt vanwege hetgeen hiervoor is overwogen.
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam] worden begroot op € 2.708,00, welk bedrag is opgebouwd uit € 1.892,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam] tot op heden begroot op € 2.708,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/4065