ECLI:NL:RBMNE:2015:3823

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
1 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Druijf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van Wmo-hulpverlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die hulp bij het huishouden ontving van de gemeente Utrecht. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin haar hulp bij het huishouden werd verminderd van 6 uur per week naar 2 uur per week. De verzoekster stelde dat deze vermindering zou leiden tot vervuiling van haar woning en dat er geen zorgvuldig adviestraject had plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. Hoewel de verzoekster stelde dat haar situatie zou verslechteren door de vermindering van de hulp, was er geen acute noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster niet had aangetoond dat er een medische noodsituatie dreigde en dat de gestelde onzorgvuldigheid in het adviestraject niet voldoende was om het verzoek te honoreren.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening kan treffen als er sprake is van onverwijlde spoed, zoals vereist in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1596
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verweersters] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr.drs. M.R.A. Rutten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster over de periode 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 hulp bij het huishouden toegekend voor 6 uur per week en over de periode 24 maart 2015 tot en met 23 april 2017 hulp bij het huishouden toegekend voor 78 uur per jaar (1,5 uur per week).
Bij besluit van 20 februari 2015, verzonden op 25 februari 2015 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen, in die zin dat aan verzoekster hulp bij het huishouden wordt toegekend vanaf 23 maart 2015 op basis van 2 uur per week.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat haar woning vanaf 23 maart 2015 zal vervuilen, nu er significant minder ondersteuning zal zijn in de hulp bij de huishouding. Verder meent verzoekster dat het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat, in tegenstelling tot wat verweerder heeft gesteld, geen sprake is geweest van een zorgvuldig adviestraject. Verweerder heeft de rechtbank hierover onjuist geïnformeerd, aldus verzoekster.
4. Gelet op de gedingstukken en hetgeen door verzoekster ter onderbouwing van het spoedeisend belang naar voren is gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat in haar geval sprake is van een acute noodsituatie die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. Weliswaar loopt de indicatie van verzoekster vanaf 23 maart 2015 terug van 6 uur per week naar 2 uur per week, maar niet is gebleken dat als gevolg hiervan een medische noodsituatie dreigt die noopt tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening gedurende de periode tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank op het beroep (UTR 15/1334). Evenmin ziet de voorzieningenrechter grond voor het oordeel dat het spoedeisend belang is gelegen in de gestelde omstandigheid dat sprake is van een onzorgvuldig adviestraject. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom, wegens het ontbreken van spoedeisend belang, afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Druijf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.