ECLI:NL:RBMNE:2015:371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5873
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter bij geschillen over facturen in het kader van de Telecommunicatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen NEM Utrecht B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een factuur die verweerder aan eiseres heeft gestuurd voor herstraatwerkzaamheden in het kader van de aanleg van een ondergronds glasvezelnetwerk. Eiseres, die als aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk opereert, heeft bezwaar gemaakt tegen de factuur, maar dit bezwaar is door verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de factuur van 15 augustus 2013 een publiekrechtelijke rechtshandeling is en dus een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt. Echter, de rechtbank oordeelt dat eiseres zich niet tot de bestuursrechter kan wenden, omdat artikel 5.13 van de Telecommunicatiewet (Tw) bepaalt dat geschillen over schadevergoeding in dit kader aan de kantonrechter zijn voorbehouden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres dat de gang naar de bestuursrechter openstaat, verworpen en geconcludeerd dat de bevoegdheid van de kantonrechter exclusief is.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en benadrukt dat zij zich met haar geschil tot de kantonrechter moet wenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/5873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2015 in de zaak tussen

NEM Utrecht B.V., te Rijssen, eiseres

(gemachtigde: mr. M.I. Robichon-Lindenkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. H.P. de Keijzer en mr. S. Broos).

Procesverloop

Bij factuur van 15 augustus 2013 heeft verweerder bij eiseres kosten in rekening gebracht.
Bij besluit van 2 mei 2014 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar van 25 september 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft op 9 mei 2014 een brief aan verweerder gestuurd.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 2 mei 2014 ingetrokken en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2014. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [A] en door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en voert in de gemeente Utrecht werkzaamheden uit ten behoeve van de aanleg van een ondergronds glasvezelnetwerk. Ter uitvoering daarvan heeft zij graafwerkzaamheden verricht. Verweerder heeft aan eiseres aangegeven zelf zorg te dragen voor het in de oude staat terugbrengen van de grond. Verweerder heeft de werkzaamheden voor het herstraten laten verrichten door een derde. Bij factuur van 15 augustus 2013 heeft verweerder kosten voor de werkzaamheden van deze derde bij eiseres in rekening gebracht, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluitvorming.
2. In artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 5.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet (Tw) bepaalt dat na het beëindigen van de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels, de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk de grond terugbrengt in de oude staat, tenzij degene op wie de gedoogplicht rust, heeft aangegeven hier zelf voor te willen zorgdragen. De aanbieder draagt de marktconforme kosten die nodig zijn voor het terugbrengen van de grond in de oude staat.
Artikel 5.13 van de Tw bepaalt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de onroerende zaak waarin de kabels worden aangelegd zich geheel of grotendeels bevindt, ongeacht de hoogte van de vordering, bevoegd is geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van hoofdstuk 5 van de Tw te beslissen.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat zij bevoegd is om kennis te nemen van het beroepschrift. Een beslissing op een bezwaarschrift zoals het onderhavige bestreden besluit is immers als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is dus zonder meer aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Het verzenden van de factuur van 15 augustus 2013 is een publiekrechtelijke rechtshandeling, zodat die factuur een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daar staat bezwaar en beroep tegen open, aldus eiseres. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat eiseres gelet op artikel 5.13 van de Tw aangewezen is op de kantonrechter.
5. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de factuur van 15 augustus 2013 een schriftelijke beslissing, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling is. De factuur is daarom een besluit in de zin van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Het opmaken en vervolgens verzenden van een factuur is een rechtshandeling, omdat het een zelfstandig rechtsgevolg beoogt. Immers, door een factuur wordt een individuele en concrete betalingsverplichting in het leven geroepen. Volgens vaste rechtspraak is een factuur, die zijn oorsprong vindt in een publiekrechtelijke regeling en waarbij het bestuursorgaan deze verzendt, een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2004, (ECLI:NL:RVS:2004:AR5084). Die publiekrechtelijke regeling is in dit geval artikel 5.7 van de Tw. Verweerder is de aldaar genoemde gedoogplichtige. In het onderhavige geval heeft verweerder op grond van artikel 5.7, derde lid van de Tw van de bevoegdheid gebruik gemaakt om er voor te kiezen zelf zorg te dragen voor het naar de oude staat terugbrengen van de plaats van de werkzaamheden. Hij had het herstraten ook aan eiseres kunnen overlaten.
De onderhavige factuur is het resultaat van de keuze van verweerder.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat artikel 5.13 Tw onverlet laat dat ook de gang naar de bestuursrechter openstaat. Dit artikel is gelet op de formulering in de wettekst en gelet op de parlementaire geschiedenis van dit artikel duidelijk niet exclusief bedoeld, aldus eiseres.
7. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt het standpunt van eiseres echter niet uit de wettekst, waarin staat vermeld dat de kantonrechter bevoegd is ‘geschillen inzake een eis tot schadevergoeding op grond van dit hoofdstuk te beslissen’. Artikel 5.7, derde lid van de Tw is geplaatst in titel 5.2 van de Tw, waarin ‘Schadevergoeding in verband met gedoogplicht’ wordt geregeld. De formulering van artikel 5.13 Tw, in combinatie met de plaats van deze bepaling in de wet, laat geen ruimte voor een alternatief forum. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 5.13 van de Tw (Kamerstukken II 2004-2005, 29 834, nr. 3, p. 6), staat voorts vermeld: ‘De kantonrechter beslecht geschillen over de hoogte van de schadevergoeding’. Ook die passage laat geen ruimte voor de opvatting van eiseres. Voorts blijkt uit die MvT (p. 61 en 62) dat: ‘(…) uitdrukkelijk is bepaald dat de kantonrechter bevoegd is geschillen te behandelen die betrekking hebben op de hoogte van de kosten (…)’. De rechtbank ziet daarom ook in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten voor de stelling van eiseres dat de competentie van de kantonrechter in artikel 5.13 van de Tw moet worden gezien als een alternatieve competentie, naast die van de bestuursrechter. Ook overigens is de rechtbank niet van aanwijzingen voor een alternatieve competentie van de bestuursrechter gebleken. Eiseres moet zich met dit geschil tot de kantonrechter wenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Hoewel de factuur een besluit in de zin van de Awb is, dient eiseres zich tot de kantonrechter te wenden om haar geschil over de hoogte van de schadevergoeding aanhangig te maken. De gang naar de bestuursrechter staat voor eiseres niet open.
9. Gelet op bovenstaande heeft verweerder eiseres terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard.
10. Nu de rechtbank niet kan komen tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil, wijst de rechtbank partijen erop dat in onderhavig geval uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 8:71 van de Awb is de burgerlijke rechter aan dit oordeel gebonden.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van
B.W.H. Wilbrink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.