ECLI:NL:RBMNE:2015:3576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van een rode beuk op de gemeentelijke bomenlijst van De Bilt

In deze zaak verzoekt eiser om de plaatsing van een rode beuk in de tuin van de derde-partij op de gemeentelijke bomenlijst van de gemeente De Bilt. Eiser heeft eerder een procedure gevoerd waarbij de rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2014 het beroep van eiser gegrond verklaarde en verweerder opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft echter in zijn besluit van 12 december 2014 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beuk niet op de bomenlijst is geplaatst, ondanks dat de deskundige in een rapport heeft aangegeven dat de beuk op het criterium 'toekomstverwachting' de hoogste score heeft behaald. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod op vooringenomenheid en dat het vervolgonderzoek onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld, maar dat het vervolgonderzoek niet voldoet aan de vereisten die eerder door de rechtbank zijn gesteld.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. De rechtbank besluit zelf in de zaak te voorzien en plaatst de rode beuk op de bomenlijst, aangezien deze voldoet aan de criteria van het kapbeleid van de gemeente. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 mei 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2015 in de zaak tussen

mr. [eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.M.B. van den Konink)
en

drs. [derde-partij], derde-partij, te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een beuk aan [adres] te [woonplaats] op de bomenlijst van de gemeente De Bilt (de bomenlijst) te plaatsen, afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 12 mei 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank Midden-Nederland in de zaak met nummer UTR 13/4760 verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij einduitspraak van 20 oktober 2014 (de einduitspraak) heeft de rechtbank Midden-Nederland in de zaak met nummer UTR 13/4760 (onder meer) het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2013 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 12 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door dhr. [deskundige 1], deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de derde partij, de heer [derde-partij], is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden, zoals die zijn weergegeven in de eerdergenoemde tussenuitspraak en de einduitspraak. Samengevat gaat het in deze procedure om het volgende. Eiser is woonachtig aan [adres] te [woonplaats]. Hij heeft zicht op een rode beuk, die zich bevindt in de tuin van de derde-partij [derde-partij] ([derde-partij]), aan [adres] aldaar (de beuk). Eiser heeft verweerder verzocht de beuk op de bomenlijst te plaatsen. [derde-partij] is daarmee, daarnaar ter zitting gevraagd, akkoord.
2. Op grond van artikel 4:11, eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van gemeente De Bilt 2009 is het verboden om zonder vergunning van het bevoegde gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen die zijn opgenomen op een door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde lijst, de zogenaamde bomenlijst.
3. Verweerder heeft bij besluit van 26 juni 2012 het kapbeleid gemeente De Bilt (het kapbeleid) vastgesteld waarbij onder meer op grond van criteria die in dit beleid zijn neergelegd een bomenlijst is vastgesteld. Er is er een onderscheid gemaakt tussen bomen die écht waardevol zijn (beschermingswaardige bomen) en bomen die minder of geen waarde vertegenwoordigen voor de omgeving. Aan de hand van de in bijlage 2 van het kapbeleid geformuleerde objectieve criteria wordt een bomenlijst opgesteld. Die criteria zijn: Verschijningsvorm, Vervangbaarheid, Natuur & Cultuurhistorie, Ecologie, Dendrologie & Zeldzaamheid, Beeldbepalendheid, Standplaats & Structuur en Toekomstverwachting. Op deze bomenlijst komen de meest waardevolle particuliere bomen binnen de bebouwde kom voor die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg/ruimte.
4. In de eerdergenoemde uitspraak van 20 oktober 2014 heeft deze rechtbank geoordeeld dat verweerder met zijn aanvullende motivering niet het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. De deskundige van verweerder had in zijn rapport de beuk op een aantal criteria beoordeeld en onderbouwd waarom de beuk niet de hoogste score heeft gehaald, in vergelijking met andere bomen, die wel op de bomenlijst geplaatst zijn. Een totaalbeeld van de waardering van die bomen had de deskundige echter niet gegeven. De rechtbank heeft verweerder opdracht gegeven een deskundige alsnog een (nieuw) rapport te laten opstellen, waarbij minimaal vijf bomen bij de beoordeling dienen te worden betrokken, waarbij een totaalscore per boom gegeven zal moeten worden in vergelijking met de score van de beuk. De rechtbank heeft voorts overwogen dat eiser uitsluitend door het overleggen van een contra-expertise de waardering van de toetsingscriteria kan weerleggen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft, ter onderbouwing daarvan, een externe deskundige geraadpleegd. Deze externe deskundige, [deskundige 2] van Boomtotaalzorg, betreft dezelfde deskundige als de opsteller van het rapport van 13 juni 2014. [deskundige 2] heeft in zijn vervolgonderzoek van 26 november 2014 (het vervolgonderzoek) een aantal bomen aan [adres], [nummer], [nummer] en [nummer] te [woonplaats] en aan [adres] te [woonplaats] beoordeeld. Ook de beuk is beoordeeld. De beuk en de boom aan [adres] staan niet op de bomenlijst, de overige bomen wel. De beuk haalt op geen enkel punt de hoogste score, aldus [deskundige 2]. De overige, wel op de bomenlijst voorkomende bomen, halen ieder op minstens één punt de hoogste score: die bomen zijn zeer zeldzaam, onvervangbaar, of zeer waardevol en daarmee beschermingswaardig. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit rapport in voldoende mate inzicht geeft in de motivering van het bestreden besluit waarom de beuk niet de hoogste score heeft behaald, ook niet in vergelijking met een aantal andere bomen die wel op de bomenlijst staan. Eiser heeft ook geen contra-expertise ingebracht, noch ander bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de eerdere beoordeling van zowel in- als externe deskundigen onjuist zijn, aldus verweerder.
6. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het in artikel 2:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen verbod op vooringenomenheid. Daartoe heeft hij gesteld dat Boomtotaalzorg, de organisatie waar deskundige [deskundige 2] werkzaam is, ook de inventarisatie bij de totstandkoming van de bomenlijst voor zijn rekening heeft genomen.
7. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure ter toetsing voorligt of verweerder vooringenomen heeft gehandeld, niet of [deskundige 2] of Boomtotaalzorg vooringenomen hebben gehandeld. Eiser moet die vooringenomenheid aannemelijk maken, wil deze grond slagen. De rechtbank wijst op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU4561). Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Hoewel onweersproken is dat Boomtotaalzorg eerder bij de totstandkoming van de bomenlijst betrokken is geweest, levert dat nog geen vooringenomenheid op. Er zijn door eiser ook overigens geen concrete aanwijzingen aangedragen die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat van vooringenomenheid sprake was. Verweerder heeft gedurende deze procedure en op de weg naar de totstandkoming van het huidige bestreden besluit zowel interne als externe deskundigen op het gebied van bomen ingeschakeld. Deze beroepsgrond slaagt,gelet op het hiervoor genoemde, niet.
8. Evenmin is er, zoals door eiser is aangevoerd, sprake van détournement de pouvoir of strijd met het in artikel 3:4 van de Awb verankerde evenredigheidsbeginsel. Dat een bevoegdheid van verweerder voor een ander doel is aangewend dan waar deze voor bedoeld was, is niet aannemelijk gemaakt. Andere onevenredigheden in de besluitvorming zijn de rechtbank ook niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat het vervolgonderzoek een deugdelijke motivering ontbeert. Verweerder heeft onvoldoende kenbaar gemotiveerd waarom de beuk niet op de bomenlijst is geplaatst, aldus eiser. Hij heeft daartoe gesteld dat de beuk onderdeel uitmaakt van het laanbeeld in de gemeente De Bilt en dat het verschil in bescherming tussen de beuk en de andere bomen die ter plaatse het laanbeeld vormen, gelet op het kapbeleid van verweerder, niet te rechtvaardigen is. De zich ter plaatse bevindende ‘gemeentelijke bomen’ vallen volgens de APV immers wel onder kapbescherming. Het feit dat deze boom particulier bezit is, rechtvaardigt dat onderscheid niet, aldus eiser. Eiser heeft ook nog aangevoerd dat twee andere bomen niet de hoogste score halen, maar wel op de bomenlijst zijn geplaatst, zodat er is sprake van willekeur, aldus eiser.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het vervolgonderzoek, in het licht van het door verweerder gevoerde kapbeleid, voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom de beuk niet op de bomenlijst is geplaatst. Daarnaar ter zitting gevraagd heeft verweerder aangegeven dat een boom voor plaatsing op de bomenlijst in aanmerking komt wanneer de betreffende boom de hoogste score behaalt op een van de in het kapbeleid weergegeven criteria.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In beginsel mogen alle particuliere bomen binnen de bebouwde kom vergunningsvrij worden geveld, tenzij (onder meer) de boom is geplaatst op de door verweerder vastgestelde bomenlijst. Uit punt 3.2 van het kapbeleid blijkt dat dit beleid alleen betrekking heeft op particuliere bomen, binnen de bebouwde kom. Uit het kapbeleid volgt ook dat dit beleid niet van toepassing is voor laan-/straatbomen en openbaar groen van de overheid. Uit het vervolgonderzoek komt naar voren dat de beuk maar een beperkt onderdeel uitmaakt van het laanbeeld, omdat de boom zich in een particuliere tuin bevindt. Uit de gedingstukken blijkt de achterliggende gedachte van dit onderscheid: gemeentelijke bomen vertegenwoordigen het grootste deel van de groenstructuur binnen de gemeente. Zij zijn bepalend voor het groenbeeld ter plaatse. Daarom blijven deze bomen onder de beschermende invloed van de voor het vellen van zo’n boom benodigde omgevingsvergunning vallen. De rechtbank oordeelt dat dit beleid niet onredelijk is. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid onderscheid in bescherming kunnen maken tussen de beuk en andere bomen. Dit betoog slaagt niet.
12. Voor wat betreft de door eiser aangevoerde willekeur overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat de diverse bomen in het vervolgrapport op alle acht in het kapbeleid genoemde categorieën zijn beoordeeld en dat die beoordelingen telkens zijn gekoppeld aan een lage, een gemiddelde of een hoge beoordeling. Uit het kapbeleid kan niet worden opgemaakt of een boom op een of meerdere criteria de hoogste score moet halen, voordat die voor plaatsing op de bomenlijst in aanmerking komt. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het behalen van de hoogste score op een van die criteria daarvoor voldoende is. Het criterium ‘toekomstverwachting’ is een van de acht onderdelen die in het kapbeleid van verweerder staan vermeld. De beuk heeft op het onderdeel ‘toekomstverwachting’ een hoge beoordeling gekregen, omdat de deskundige de komende 15 jaar geen problemen met de boom verwacht. Deze beoordeling is de hoogst mogelijke beoordeling op dit punt. Vast staat dus dat de beuk op één onderdeel de hoogste score haalt.
De rechtbank constateert ook dat het door verweerder gedane vervolgonderzoek niet voldoet aan de door de rechtbank in r.o. 5 van de einduitspraak (en hierboven onder r.o. 4 samengevatte) opgedragen werkwijze, waarbij een totaalscore per boom gegeven diende te worden, in vergelijking met de score van de beuk. Het vervolgonderzoek bevat slechts een beschouwing van de zes bomen op de acht genoemde criteria. Hoewel de rechtbank zich wel bewust is van het feit dat het criterium ‘toekomstverwachting’ onder omstandigheden van minder gewicht kan zijn dan bijvoorbeeld ‘beeldbepalendheid’ of ‘vervangbaarheid’, kan zij niet anders dan uit het kapbeleid en de toelichting van verweerder ter zitting, in samenhang met het in deze zaak door verweerder ingebrachte vervolgonderzoek, concluderen dat de beuk op een van de criteria de hoogste score haalt en dus conform dit kapbeleid voor plaatsing op de bomenlijst in aanmerking komt. Verweerder heeft door in het bestreden besluit gebruik te maken van het vervolgonderzoek en voorts geen toelichting te geven op deze hoogste score op het onderdeel ‘toekomstverwachting’ en het mogelijke gewicht dat verweerder daar al dan niet aan toekent, onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de beuk niet op de bomenlijst zou moeten worden geplaatst. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering en daarom genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Om die reden is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
13. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
14. Ter voorkoming van onnodige vervolgprocedures moet de rechtbank in een dergelijk geval bezien welk vervolg aan deze uitkomst moet worden gegeven. De rechtbank staat daarbij voor de keuze om verweerder – wederom – in de gelegenheid te stellen aanvullend te motiveren waarom de beuk niet op de bomenlijst zou moeten worden geplaatst, of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van het geval, waarin thans voor de tweede keer sprake is van vernietiging van een beslissing op bezwaar in dit geschil tussen eiser en verweerder, reden om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft zijn eigen kapbeleid tot uitgangspunt te nemen bij een hernieuwde beoordeling. Volgens dat kapbeleid is de toekomstverwachting van een boom een van de relevante criteria voor opname op de bomenlijst. De rode beuk heeft volgens [deskundige 2] de hoogste score gehaald op dit criterium, te weten: meer dan 15 jaar. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat wanneer een boom op een van de criteria de hoogste score haalt, deze voor plaatsing op de bomenlijst in aanmerking komt. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, en bepalen dat de beuk alsnog op de bomenlijst zal worden geplaatst en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dat betekent dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. Aangezien het beroep gegrond is, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiser heeft vergoeding gevraagd van ‘andere kosten’ volgens ‘tarief rechtbank’. De rechtbank neemt aan dat eiser hiermee de kosten voor het inschakelen van de deskundige [deskundige 1] heeft bedoeld. De kosten van een deskundige komen op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank wijst op een uitspraak van de ABRvS van 9 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW5293). De inschakeling van deze deskundige door eiser acht de rechtbank in dit geval redelijk. Daartoe overweegt de rechtbank in dit specifieke geval dat deze rechtbank in de eerdergenoemde uitspraak van 20 oktober 2014 heeft overwogen dat eiser uitsluitend door het overleggen van een contra-expertise de door de deskundige van Boomtotaalzorg vastgestelde waardering van de toetsingscriteria kan weerleggen. Dat is wat eiser heeft beoogd bij het inschakelen van de deskundige. Het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt bij uitspraak vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Gelet op het bepaalde in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) bedraagt het tarief voor de vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald ten hoogste € 116,09 per uur, exclusief BTW. De rechtbank acht, gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Bts, een kostenvergoeding volgens dat uurtarief redelijk. Nu de zitting 1,5 uur in beslag heeft genomen, komt derhalve een bedrag van
€ 174,14 exclusief BTW voor vergoeding in aanmerking. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;.
- vernietigt het bestreden besluit;
- plaatst de rode beuk die zich bevindt in de tuin van het perceel [adres] te [woonplaats] op de bomenlijst van de gemeente De Bilt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 174,14, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, rechter, in aanwezigheid van W.E. Bouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2015.
(De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.