ECLI:NL:RBMNE:2015:3520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
UTR 14-3408
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag Wmo vervoersvoorziening; eiser krijgt individuele financiële tegemoetkoming

Op 6 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), nadat zijn aanvraag voor een regiotaxi was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser, vanwege zijn medische klachten, niet in staat was om gebruik te maken van de regiotaxi. Eiser had eerder een scootmobiel en een pasje voor de regiotaxi ontvangen, maar door zijn invaliditeit kon hij de kosten van zijn auto niet meer betalen. De rechtbank stelde vast dat de regiotaxi niet voldeed aan de specifieke vervoersbehoeften van eiser, die als gevolg van zijn ziekte niet in een busje kon zitten en een aangepaste rijstijl vereiste. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en besloot dat eiser recht had op een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Tevens werd het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiser kreeg de verzochte tegemoetkoming binnen zes weken na de uitspraak en het griffierecht werd vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/3408

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een tegemoetkoming in de vervoerskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen en de geldigheid van eisers pasje voor de regiotaxi per de datum van het besluit beëindigd.
Bij besluit van 5 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nader medisch advies in te winnen en de rechtbank te informeren over de typen vervoersmiddelen die de Regiotaxi gebruikt.
Bij brief van 12 november 2014 heeft verweerder een medisch adviesrapport van 4 november 2014 in geding gebracht met de mededeling dat Regiotaxi vervoer van eiser met een personenauto, zoals geadviseerd, kan bieden.
Bij brief van 17 november 2014 heeft eiser op de brief van 12 november 2014 van verweerder gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt het volgende vast over de gang van zaken. Bij eiser is een aantal jaren geleden kanker geconstateerd. Hij is hiervoor behandeld met chemokuren en bestralingen. Als gevolg van deze behandeling is zijn evenwichtsorgaan beschadigd. Om aan zijn vervoersprobleem tegemoet te komen, heeft verweerder aan eiser op grond van de Wmo een scootmobiel en een pasje voor de regiotaxi verstrekt. Eiser heeft de nu voorliggende aanvraag ingediend, omdat hij een tegemoetkoming wil in de kosten van zijn auto.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser met de reeds geboden voorzieningen voldoende is gecompenseerd voor zijn vervoersprobleem. Verder heeft verweerder gesteld dat een ieder wordt geacht zelf de kosten voor een auto te betalen. Nu eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gebruik wil maken van het pasje voor de regiotaxi, is de geldigheid van dit pasje beëindigd. Indien eiser wil dat deze beëindiging wordt teruggedraaid, kan hij contact opnemen en zal, bij gelijk gebleven omstandigheden, opnieuw een pasje aan hem worden verstrekt. Verweerder heeft verder opgemerkt dat eiser zich voor vervoerskosten in verband met ziekte of ziekenhuisbezoek eventueel tot zijn ziektekostenverzekeraar of de Belastingdienst kan wenden.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn medische klachten geen gebruik kan maken van de regiotaxi. In een dergelijk busje ontstaat er immers teveel schommeling. Eiser heeft gesteld dat hij wel gebruik kan maken van zijn auto, maar dat hij deze door zijn inkomensvermindering als gevolg van zijn invaliditeit niet meer kan betalen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en dat verweerder op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo voorzieningen moet treffen die eiser in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de scootmobiel die verweerder aan eiser verstrekt, toereikend is voor de korte afstanden. Bij brief van 12 november 2014 heeft verweerder het besluit meegedeeld dat eiser alsnog in aanmerking wordt gebracht voor een pas van de Regiotaxi en heeft aangekondigd hiervoor te zullen zorgdragen. De rechtbank merkt dit besluit aan als een wijziging van het bestreden besluit, welk gewijzigd besluit op grond van artikel 6:19 van de Awb thans aan de beoordeling door de rechtbank voorligt.
5. De rechtbank overweegt dat op grond van de Beleidsregels WMO-voorzieningen 2013 (de Beleidsregels) een collectief vervoersysteem voorliggend is op een individuele voorziening. Bij de beoordeling of het collectieve vervoersysteem voorliggend is, moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de cliënt. Alleen wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, kan worden gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Op grond van artikel 3, aanhef en onder c en d, van de Verordening voorzieningen WMO 2013 (de Verordening) dient bij een aanvraag om ondersteuning te worden afgewogen of algemene of collectieve voorzieningen geen of onvoldoende oplossing bieden en of er geen voorliggende voorziening is. De rechtbank acht hetgeen hiervoor is weergegeven uit de Beleidsregels en de Verordening niet kennelijk onredelijk.
6. In het medisch advies van 4 november 2014 is onder meer het volgende te lezen.
Eiser kan als gevolg van geobjectiveerde beperkingen enkel gebruik maken van vervoer waarbij hij voorin (auto of bus) naar buiten kan kijken door de voorruit - bijvoorbeeld vanaf de bestuurderstoel of de passagiersstoel. Eiser kan niet rijden in een voertuig waarin hij niet voorin zit. Wegens de verhoogde gevoeligheid van eiser voor schokken en stoten dient de rijstijl aangepast te worden, waarbij er met lage snelheid over drempels of andere verhogingen wordt gereden en zo min mogelijk hard opgetrokken of snel geremd wordt. Het voertuig moet over voldoende en adequate vering beschikken. Iedere personenwagen met standaard vering voldoet. Eiser is beperkt in het gebruik van de regiotaxibus doordat daarbij vaak een transfer gemaakt moet worden waarbij enkele treden (naar de rechtbank aanneemt: in de taxibus) overbrugd moeten worden en omdat de meeste regiotaxibussen over onvoldoende vering beschikken.
7. Verweerder heeft zich bij brief van 12 november 2014 op het standpunt gesteld dat de regiotaxi de mogelijkheid biedt van vervoer met een personenauto en niet een busje en verwijst daarvoor de rechter en eiser naar een website www.regiotaxiutrecht.nl.
8. Reeds ter zitting heeft verweerder evenwel verklaard dat de gebruiker van de regiotaxi niet de mogelijkheid heeft te kiezen tussen een minibus, omgebouwde personenauto of een gewone taxi. De theoretische beschikbaarheid van een personenwagen is dus kennelijk afhankelijk van de planning door regiotaxi en niet door eiser te sturen. Zoals eiser in zijn reactie heeft aangegeven is dit ook op de door verweerder genoemde website vermeld. Daarmee is al gegeven dat het vervoer via de regiotaxi in het geval van eiser niet compenserend is. De door eiser eveneens opgeworpen bezwaren, namelijk dat hij geen aanspraak kan maken op de vanuit medisch advies voor hem noodzakelijke zitplaats voorin de auto en dat hij niet kan vertrouwen op de in het medisch advies voorgeschreven aangepaste rijstijl, treffen overigens ook doel nu verweerder op dat punt kennelijk geen toezegging kan doen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser derhalve voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen gebruik kan maken van het collectieve vervoersysteem, namelijk de regiotaxi. Hetgeen eiser meer of anders heeft aangevoerd behoeft verder geen bespreking meer.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien nu eiser op grond van de Beleidsregels wegens de voor hem geldende bijzondere beperkingen in het functioneren in aanmerking moet worden gebracht voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer. Nu daarover (en over de omvang daarvan) geen verder debat valt te verwachten, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren en bepalen dat deze voorziening wordt toegekend. Hoewel het beroep gegrond is, bestaat geen aanspraak op vergoeding van proceskosten van eiser, nu eiser zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel rechtsbijstandverlener. Wel bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak de verzochte individuele financiële tegemoetkoming krijgt;
  • bepaalt tot slot dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.