ECLI:NL:RBMNE:2015:3380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
UTR 14/5825
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens verzorging en uitlaten van hond in privéverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres kreeg een bestuurlijke boete van € 6.000,- opgelegd wegens vermeende overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van eiseres, namelijk het uitlaten en verzorgen van haar hond door een vreemdeling gedurende drie dagen in een vakantieperiode, niet als arbeid in de zin van de Wav kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat het incidentele karakter van de activiteit en de aard ervan niet voldoen aan de definitie van arbeid zoals bedoeld in de wet. Hierdoor was er geen sprake van een overtreding en werd de boete onterecht opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.470,- werden vastgesteld, en het betaalde griffierecht van € 165,- moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/5825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. S.Ph.Chr. Wester),
en
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de directie wetgeving bestuurlijke en juridische aangelegenheden, verweerder
(gemachtigde: mr..J.A.H. Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 6.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 18 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 16 juli 2016 hebben ambtenaren van de Nationale Politie een onderzoek ingesteld op het adres [adres] te [adres], de woning van eiseres. Dit onderzoek vond plaats in het kader van een au pair controle op meerdere adressen waar in het verleden au pairs hebben verbleven.
2. Het door de inspecteur van de Arbeidsinspectie op ambtseed opgestelde boeterapport
van 25 november 2013 houdt in dat op 16 juli 2013 omstreeks 12.00 uur de vreemdeling [A] ([A]), met de Braziliaanse nationaliteit, in de woning van eiseres aan de [adres] te [adres], is aangetroffen en heeft verklaard de hond van eiseres te hebben verzorgd en uitgelaten tijdens de vakantie van eiseres in de periode van 13 juli 2013 tot 16 juli 2013, terwijl daarvoor geen tewerkstellingsvergunning was verleend.
3. Verweerder heeft zich op grond van het boeterapport op het standpunt gesteld dat eiseres artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden door [A] arbeid te laten verrichten zonder voor hem over een tewerkstellingsvergunning te beschikken. Verweerder is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan van het opleggen van een boete zou moeten worden afgezien of de opgelegde boete zou moeten worden gematigd. Verweerder heeft eiseres om die reden een boete van € 6.000,00 opgelegd, die verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat geen sprake is van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, omdat er geen sprake is van arbeid in de zin van de Wav. Een hondenkennel waar de hond gedurende de vakantie van eiseres zou worden ondergebracht had op het laatste moment geen plek. Een vriendin van eiseres heeft [A] bereid gevonden om enkele dagen de hond van eiseres te verzorgen en uit te laten. De periode daarna zou de hond worden verzorgd door familie van eiseres.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en de wetsgeschiedenis van de Wav wordt er bij de Wav uitgegaan van een ruim arbeidsbegrip en kan ook het verlenen van hulp worden aangemerkt als arbeid in de zin van de Wav. Verder is niet van belang of de vreemdeling in een gezagsverhouding tot de werkgever staat of dat loon wordt betaald. Daarbij hoeft er geen arbeidsovereenkomst of een dienstverband te zijn.
6. De rechtbank is in de onderhavige zaak evenwel van oordeel dat gezien de aard van de activiteit in samenhang met het incidentele karakter ervan, niet gesproken kan worden van arbeid in de zin van de Wav. Het gaat hier om het uitlaten en verzorgen van iemands hond in privé-verband, gedurende drie dagen in een vakantieperiode. Het aanmerken van een dergelijke activiteit onder deze omstandigheden als arbeid, en het dientengevolge beboeten van deze activiteit, dient naar het oordeel van de rechtbank geen reëel doel van de wet. Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van arbeid, is geen sprake van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Er bestaat derhalve geen grond om eiseres een boete op te leggen. Het beroep van eiseres wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De overige aangevoerde beroepsgronden behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
7. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien met toepassing van artikel 8:72a van de Awb. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daarmee komt de opgelegde boete dus te vervallen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb te veroordelen in de kosten van eiseres in de bezwaarprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- ( 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, waarde per punt € 490,-).
De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van de beroepsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1470,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.