ECLI:NL:RBMNE:2015:3314

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16-705207-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het namaken van bankbiljetten met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 2 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het namaken van bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1993 en woonachtig in Wijk bij Duurstede, verscheen ter terechtzitting in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.L.J. Leijendekker. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen opzettelijk bankbiljetten heeft nagemaakt met het oogmerk deze als echt uit te geven. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met bewijs dat onder andere bestond uit de bekennende verklaring van de verdachte en de aangetroffen nagemaakte bankbiljetten bij diverse banken in Europa. De bewezenverklaring beperkte zich tot de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013. De rechtbank concludeerde dat het bewezen feit strafbaar was en dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uur geëist, met vervangende jeugddetentie van 100 dagen en voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden.

De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 200 uur, met vervangende jeugddetentie van 100 dagen, en voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Het vonnis werd uitgesproken op 2 maart 2015 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/705207-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 2 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Tevens zijn ter terechtzitting aanwezig de ouders van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen opzettelijk bankbiljetten heeft nagemaakt/vervalst met het oogmerk die als echt en onvervalst uit te geven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met betrekking tot de periode van 3 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013, en baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan, voor zover zij dit feit bewezen acht, met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte, waaruit onder andere blijkt dat hij heeft gehandeld tezamen en in vereniging met anderen; [2]
- de bevindingen met betrekking tot de aangetroffen en in beslag genomen goederen; [3]
- de bevindingen waaruit blijkt dat de nagemaakte bankbiljetten bij diverse banken in Europa zijn aangetroffen. [4]
De rechtbank zal, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, de bewezen verklaarde periode beperken tot de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 te Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een groot aantal bankbiljetten van 50 euro heeft nagemaakt, met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
medeplegen van bankbiljetten namaken met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met toepassing van het jeugdstrafrecht een eis geformuleerd en gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 100 dagen, en tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot toepassing van het jeugdstrafrecht en heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde werkstraf, gelet op deze omstandigheden, te hoog.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het namaken van een groot aantal bankbiljetten, waarvan een deel is aangetroffen bij diverse banken in Europa. Verdachte en diens mededaders hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat ondernemers en (andere) consumenten in het betalingsverkeer hebben en mogen hebben. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. De rechtbank acht verdachte hier medeverantwoordelijk voor en neemt hem dit kwalijk. Op basis van de inhoud van het dossier sluit de rechtbank niet uit dat de rol van verdachte in het geheel groter is geweest dan dat hij hierover heeft verklaard, met name wat betreft het (doen) uitgeven van de nagemaakte bankbiljetten. De rechtbank zal dit echter niet meewegen bij de bepaling van de strafmaat.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 februari 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Wel heeft verdachte in 2012 een transactie opgelegd gekregen ter zake van een soortgelijk feit, te weten overtreding van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 24 november 2014, opgemaakt door [A]. Verdachte beschikte ten tijde van het ten laste gelegde niet over voldoende vaardigheden om weerstand te bieden aan crimineel gedrag van bekenden. Hij maakt een beïnvloedbare indruk. Verdachte woont bij zijn ouders, is in september 2013 begonnen met een HBO-opleiding en heeft na het ten laste gelegde contact gezocht met een psycholoog, bij wie hij nog steeds onder behandeling is.
Ten aanzien van het toepasselijke recht overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van negentien jaren had. Uit de reclasseringsrapportage en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte bij zijn ouders woont en dat hij een opleiding volgt. Daarnaast realiseert verdachte zich dat hij ondersteuning nodig heeft, zodat hij bereid is hulp en begeleiding te accepteren. Hiertoe heeft hij reeds contact met een psycholoog. De rechtbank vindt op grond van het voorgaande alsmede gelet op de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht te doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77 hh van het Wetboek van Strafrecht en jeugdstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een forse werkstraf in combinatie met voorwaardelijke jeugddetentie, met name gelet op de ernst van het feit, passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie, en jeugddetentie voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Met de voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 208 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van bankbiljetten namaken met het oogmerk om die bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten een werkstraf voor de duur van
200 uur, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uur per dag. Beveelt dat, als verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
zes maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Schroten, voorzitter,
mrs. L.M.G. de Weerd en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2015.
Mr. M.P. Glerum is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 01 oktober 2013
te Wijk bij Duurstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een groot aantal (minimaal
2464 stuks), bankbiljet(ten) van 50 euro hebben/heeft nagemaakt en/of
hebben/heeft vervalst, met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en
onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 208 Wetboek van Strafrecht
art 208 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0950-2013220862 (onderzoek 095BANK), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 306). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 maart 2015.
3.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, met als bijlage de lijst van inbeslaggenomen goederen, d.d. 2 oktober 2013, pagina 44 en 45.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2014, pagina 174.