Op 2 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het namaken van bankbiljetten. De verdachte, geboren in 1993 en woonachtig in Wijk bij Duurstede, verscheen ter terechtzitting in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.L.J. Leijendekker. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen opzettelijk bankbiljetten heeft nagemaakt met het oogmerk deze als echt uit te geven. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met bewijs dat onder andere bestond uit de bekennende verklaring van de verdachte en de aangetroffen nagemaakte bankbiljetten bij diverse banken in Europa. De bewezenverklaring beperkte zich tot de periode van 1 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013. De rechtbank concludeerde dat het bewezen feit strafbaar was en dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uur geëist, met vervangende jeugddetentie van 100 dagen en voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden.
De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 200 uur, met vervangende jeugddetentie van 100 dagen, en voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Het vonnis werd uitgesproken op 2 maart 2015 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank.