ECLI:NL:RBMNE:2015:3313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16-660088-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door politieagent met werkstraf als gevolg

Op 16 maart 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die beschuldigd werd van mishandeling van een aangehouden verdachte. De zaak vond plaats in Utrecht, waar de verdachte op 30 april 2013 in Hilversum de aangever, [slachtoffer], mishandeld zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in zijn hoedanigheid als politieambtenaar, geweld heeft gebruikt tegen de aangever, die op dat moment geboeid en niet fysiek agressief was. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangever in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk pijn en letsel heeft toegebracht aan de aangever door hem onder andere een nekklem aan te leggen en hem te slaan. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van geweld niet proportioneel was, gezien de omstandigheden waaronder de aangever zich bevond. De verdachte werd schuldig bevonden aan mishandeling en kreeg een werkstraf van 60 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 30 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor de geleden schade, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel gegrond was, maar dat er ook sprake was van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/660088-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten [slachtoffer], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering nader toegelicht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl verdachte gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, immers was hij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door -kort gezegd- tegen diens knieholtes te slaan, een nekklem aan te leggen waardoor hij buiten bewustzijn raakte en hem ten val te brengen, waardoor pijn en/of letsel is ontstaan. De strafverzwarende omstandigheid van artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangenomen. De officier van justitie baseert zich hierbij met name op de aangifte door [slachtoffer], de geneeskundige verklaring en de verklaring van getuige [getuige]. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde handelingen is onvoldoende bewijs en voor dit gedeelte wordt vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever. Verdachte had geen opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel bij aangever en heeft gehandeld overeenkomstig de daarvoor geldende en algemeen toegepaste procedures. Het handelen van verdachte kan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit doorstaan. De verdediging pleit voor integrale vrijspraak van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[slachtoffer] verklaart op 30 april 2013 te Hilversum te zijn gearresteerd. [2] Op het politiebureau aangekomen stapte hij uit het politiebusje. Hij voelde vervolgens een harde klap tegen zijn knieholtes en viel daardoor op zijn knieën. Hij voelde dat vanachter een arm om zijn nek werd geslagen en hij achterover werd getrokken. Aangever kwam daardoor half op de persoon terecht die achter hem stond. Hij herkende de stem van de bestuurder van het politiebusje. Aangever kreeg geen adem meer. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd werkzaam te zijn als hondengeleider bij politie Midden-Nederland en op 30 april 2013 als bestuurder van de politiebus [slachtoffer] te hebben overgebracht naar het politiebureau te Hilversum. Verdachte verklaart bij [slachtoffer] een nekklem te hebben aangelegd. Zij zijn samen op de grond gevallen. Verdachte kwam hierbij onder [slachtoffer] terecht, met zijn arm nog steeds om diens nek. Verdachte heeft hem vervolgens losgelaten. [4]
Getuige [getuige] verklaart dat hij zag dat [verdachte] een nekklem aanlegde bij de verdachte (de rechtbank begrijpt: de op dat moment aangehouden aangever [slachtoffer]). [verdachte] legde zijn rechterarm om de nek van de verdachte en bracht hem uit balans door met zijn knie de knieholtes van de verdachte in te knikken. Hierdoor belandde de verdachte met [verdachte] op de grond. [getuige] zag dat [verdachte] onder de verdachte terecht kwam met de nekklem nog steeds aangebracht. [5] Hij hoorde de arrestantenverzorger op een gegeven moment zeggen: “[verdachte], hij is uit, je moet hem nu los laten”. [getuige] zag dat [verdachte] de verdachte in een keer los liet. De verdachte viel met een klap met zijn gezicht op de grond. Hij zag dat de verdachte bewusteloos was en dat er bloed over zijn gezicht liep. De verdachte was niet gewond en bloedde niet op het moment dat hij in de politiebus geplaatst werd. [6]
Door een arts is vastgesteld dat aangever letsel heeft opgelopen. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring afgelegd door getuige [getuige] betrouwbaar en van doorslaggevende betekenis. Hij deed zijn waarnemingen van dichtbij en was gedurende het hele incident in de directe omgeving van zowel [slachtoffer] als verdachte aanwezig. [getuige] reed mee tijdens het transport, heeft [slachtoffer] uit de politiebus geleid en hield hem vast bij zijn handboeien op het moment dat verdachte bij hen kwam staan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van diens verklaring. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] hem een kopstoot probeerde te geven, wordt niet door getuige [getuige] of andere bewijsmiddelen in het dossier bevestigd.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [slachtoffer] op het moment van het handelen door verdachte was aangehouden, geboeid en uit de politiebus geleid. [slachtoffer] was op dat moment niet fysiek agressief. Onder die omstandigheden was geweldstoepassing door verdachte niet proportioneel. Er was geen enkele reden om een nekklem aan te leggen en de daarop volgende geweldshandelingen jegens [slachtoffer] uit te voeren. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van diens handelen, stelt de rechtbank vast dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel aan [slachtoffer]. Dat het bij aangever vastgestelde letsel ook een gevolg is geweest van het handelen van verdachte, blijkt uit de verklaring van [getuige], die zag dat verdachte nog geen letsel had tijdens het transport naar het politiebureau.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 april 2013 te Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld. Verdachte handelde hierbij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar ten aanzien van een aangehouden verdachte.
De rechtbank acht met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen -kort gezegd- het slaan/stompen in het gezicht van [slachtoffer] en het duwen van het hoofd van [slachtoffer] op het betonnen bed, onvoldoende bewijs aanwezig en zal verdachte van dit gedeelte vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 30 april 2013 te Hilversum [slachtoffer] heeft mishandeld door
- hard tegen diens knieholtes te slaan en/of trappen en
- een arm om de nek van [slachtoffer] te doen en deze naar achteren te trekken en
- terwijl [slachtoffer] slap was het lichaam van [slachtoffer] los te laten, tengevolge waarvan [slachtoffer] met zijn gezicht op de grond viel
zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte, toen en daar in zijn hoedanigheid van politieambtenaar van de politie Midden-Nederland en was [slachtoffer] een aangehouden verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
mishandeling, terwijl hij als ambtenaar bij het begaan van dit feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring- de rechtbank gewezen op het blanco strafblad en onweersproken gedrag van verdachte, het tijdsverloop, de omstandigheid dat de zaak in eerste instantie op een TOM-zitting is aangebracht en de eventuele verstrekkende consequenties van een veroordeling voor het voortduren van de baan van verdachte. De raadsman heeft de rechtbank verzocht hier in strafmatigende zin rekening mee te houden en te volstaan met schuldigverklaring zonder strafoplegging, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van politieambtenaar schuldig gemaakt aan mishandeling van een op dat moment aangehouden verdachte. Het gedrag van verdachte getuigt van disrespect voor de lichamelijke integriteit van een ander, in het bijzonder nu verdachte in zijn functie van politieambtenaar juist de orde en veiligheid moet bewaken. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Aan de hand van het dossier stelt de rechtbank ook vast dat aangever zich, voorafgaand aan het ten laste gelegde, meermalen beledigend en bedreigend heeft uitgelaten tegen verdachte. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank hier evenwel geen rekening mee, nu dit geen rechtvaardiging betreft voor het strafbare handelen van verdachte.
De rechtbank zal geen rekening houden met het feit dat deze uitspraak mogelijk arbeidsrechtelijke consequenties voor verdachte zou kunnen hebben. Tot op heden heeft het handelen van verdachte geen enkele arbeidsrechtelijke consequentie voor hem gehad, en er zijn evenmin concrete aanwijzingen dat er na deze uitspraak wel arbeidsrechtelijke maatregelen zullen volgen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 november 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden. Met name gelet op ernst van het feit wordt toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht -zoals bepleit door de verdediging- niet aan de orde geacht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft met betrekking tot het ten laste gelegd een vordering ingediend tot vergoeding van door hem geleden schade, te weten € 2.696,83, waarvan € 1.696,83 in verband met materiële schade en € 1.000,- in verband met immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering aangevuld en vordert tevens toepassing van de wettelijke rente en veroordeling in de executiekosten van het vonnis.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade rechtstreekse schade betreft en dat de vordering voldoende onderbouwd is. De vordering van de benadeelde dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist het causaal verband tussen de materieel opgevoerde schade en het ten laste gelegde dan wel acht deze schade onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade wijst de raadsman op het geringe letsel en de eigen schuld van de benadeelde partij. De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering af te wijzen althans niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat behandeling van een gedeelte van de vordering van [slachtoffer] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is tevens komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Gelet op de inhoud van de vordering en de toelichting ter terechtzitting, acht de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk dat de opgevoerde medische kosten het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezen geachte feit. Met betrekking tot de door de raadsman betwiste ziekenhuiskosten merkt de rechtbank nog op dat het aannemelijk wordt geacht dat een ziekenhuisbezoek in verband met het toegebrachte letsel kosten in het kader van het eigen risico oplevert. De rechtbank waardeert deze materiële schade op € 336,83.
Op grond van de vordering en de inhoud van het dossier, acht de rechtbank niet voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door het bewezen geachte niet heeft kunnen werken. Het enkele feit dat verdachte ervoor heeft gekozen om niet te gaan werken, is daartoe onvoldoende. Dat de opgevoerde kosten aan verlies van arbeidsvermogen een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen geachte kan de rechtbank dan ook niet in voldoende mate vaststellen. Dit gedeelte van de vordering zal niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte rechtstreekse fysieke en psychische schade heeft geleden en schat deze, gelet op de omstandigheden van het geval en op jurisprudentie betreffende vergelijkbare gevallen, op in ieder geval € 500,- aan immateriële schade. De gevorderde schade zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank waardeert de door de benadeelde partij rechtstreeks geleden schade derhalve op € 836,83, te weten € 336,83 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de toewijzing van het bedrag vast dat sprake is van een deel eigen schuld bij de benadeelde partij. Het intreden van de schade is zowel het gevolg van de handelingen van verdachte als van zekere gedragingen van de benadeelde.
De rechtbank zal de gewaardeerde geleden schade hiermee in redelijkheid voor de helft toewijzen, tot een bedrag van € 418,42 (zegge: vierhonderdachttien euro en tweeënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Zoals voornoemd levert behandeling van het restant van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 44 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl hij als ambtenaar bij het begaan van dit feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 418,42 (zegge: vierhonderdachttien euro en tweeënveertig eurocent), bestaande uit € 168,42 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer], € 418,42 (zegge: vierhonderdachttien euro en tweeënveertig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 8 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter,
mrs. A.C. Schroten en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2015.
Mr. M.P. Glerum is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- hard tegen diens knieholtes te slaan en/of trappen en/of
- ( terwijl [slachtoffer] op zijn knieën op de grond zat) [slachtoffer] meermalen op zijn gezicht
en neus te slaan en/of stompen en/of
- een arm om de nek van [slachtoffer] te doen en deze naar achteren te trekken en/of
- terwijl [slachtoffer] buiten kennis, althans slap, was het lichaam van [slachtoffer] los te
laten, tengevolge waarvan [slachtoffer] met zijn gezicht op de grond viel en/of
- ( nadat [slachtoffer] naar een cel was gebracht) (terwijl [slachtoffer] op zijn knieën op de
grond zat en geboeid was) meermalen diens hoofd op/tegen het beton van het bed
te duwen,
zulks terwijl hij, verdachte, gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel
hem door zijn ambt geschonken, immers was hij, verdachte, toen en daar in zijn
hoedanigheid van politieambtenaar van de politie Midden-Nederland en was [slachtoffer]
een aangehouden verdachte;
art 44 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0984/2013-89, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 80). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 mei 2013, pagina 8.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 mei 2013, pagina 9.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 maart 2015.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 22 augustus 2013, pagina 25.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 22 augustus 2013, pagina 26.
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Geneeskundige verklaring d.d. 2 mei 2013, opgemaakt door [A], arts, opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor van aangever, pagina 15.