ECLI:NL:RBMNE:2015:3306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16/661915-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een voorwerp tijdens een confrontatie in Utrecht

Op 12 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 juli 2014 in Utrecht betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met een slachtoffer. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer door hem met een scherp voorwerp te slaan. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kon worden, omdat niet vastgesteld kon worden met welk voorwerp de verdachte het slachtoffer had geslagen. Wel werd de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling bewezen verklaard, aangezien het slachtoffer letsel had opgelopen en pijn had ondervonden door de handelingen van de verdachte. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de recidive van de verdachte. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat niet aannemelijk was dat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van geweldsdelicten en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn aandeel in de gewelddadige situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661915-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
gedetineerd uit anderen hoofde te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 april 2015, waarbij de officier van justitie en de raadsman mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:op 4 juli 2014 te Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een scherp voorwerp tegen het hoofd te slaan;
Subsidiair:op 4 juli 2014 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit kan worden gekomen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte uitdrukkelijk ontkent aangever te hebben gestoken of te geslagen met een scherp voorwerp, terwijl geen van de getuigen heeft verklaard over een scherp voorwerp waarmee aangever zou zijn geslagen. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman verzocht om een medicus te benoemen om het letsel van [slachtoffer] te beoordelen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien verdachte handelde uit noodweer. Volgens de raadsman was er sprake van verdedigend handelen tegen een aanranding en stond dat verdedigend handelen in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Ten slotte stelt de raadsman dat verdachte zich niet aan deze aanranding kon onttrekken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Verdachte heeft op 4 juli 2014 meermalen telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) en tijdens dit telefoongesprek hebben verdachte en [slachtoffer] afgesproken elkaar te ontmoeten op de Atlasdreef te Utrecht. [2] Op de Atlasdreef heeft verdachte [slachtoffer] meermalen geslagen met een voorwerp [3] , waardoor [slachtoffer] een hoofdwond heeft opgelopen. [4] [slachtoffer] heeft verklaard dat hij met een voorwerp is geslagen links boven op zijn hoofd en op zijn oog. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geraakt met een voorwerp in zijn gezicht. Dit voorwerp zou een sleutel, aansteker of telefoon zijn geweest. Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer] hiermee twee harde tikken op zijn hoofd gegeven.
Volgens [slachtoffer] zou hij zijn geslagen of gestoken met iets mesachtigs of een steekwapen.
Gezien de wisselende verklaringen die door verdachte en [slachtoffer] zijn afgelegd over het voorwerp waarmee verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en gezien het feit dat de verklaring van [slachtoffer] over het voorwerp waarmee zou zijn geslagen/gestoken onvoldoende steun vindt in verklaringen van getuigen die zijn gehoord, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een scherp voorwerp heeft geslagen. Wel acht de rechtbank op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen heeft geslagen met een voorwerp.
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Primair is ten laste gelegd dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient wettig en overtuigend te zijn bewezen dat sprake is geweest van uitgevoerde handelingen waarmee verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, dan wel waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Zoals hiervoor overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen met welk voorwerp verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank kan alleen vaststellen dat verdachte [slachtoffer] tweemaal in het gezicht heeft geslagen met een voorwerp. Daarmee is voor de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte willens en wetens heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan [slachtoffer]. Er is kortom niet bewezen dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde
De subsidiair ten laste gelegde mishandeling acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, nu [slachtoffer] – zoals volgt uit de hiervoor genoemde medische verklaring – letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden door handelingen van verdachte. De rechtbank acht het onaannemelijk dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan door de (mogelijke) val van zijn brommer, nu het dossier hiervoor geen aanknopingspunten bevat. Reeds daarom ziet de rechtbank geen aanleiding gezien om, zoals door de verdediging (voorwaardelijk) is verzocht, een deskundige te benoemen om de oorzaak van het letsel bij [slachtoffer] nader te laten onderzoeken, wat er verder zij van de mogelijkheid daartoe. De rechtbank wijst dat verzoek dus af.
Bespreking beroep op noodweer
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft volgens de raadsman, nadat op hem was geschoten door [slachtoffer], [slachtoffer] uit reflex een tikje gegeven. Verdachte zou erg bang geweest zijn en in een hevige gemoedsbeweging hebben verkeerd, zo stelt de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de verklaringen van zowel verdachte als aangever [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat zij op 4 juli 2014 ruzie hadden met elkaar via de telefoon, waarna ze afspraken om elkaar te ontmoeten. [slachtoffer] stak een geladen vuurwapen bij zich, naar eigen zeggen omdat hij zich door verdachte bedreigd voelde. Bij die ontmoeting - op een parkeerplaats voor een flatgebouw - ontstond meteen een woordenwisseling en ook een handgemeen. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over het handgemeen dat ze jongens zien duwen en trekken. In dat handgemeen heeft verdachte [slachtoffer] tweemaal met een voorwerp op zijn hoofd geslagen (zoals bewezen) en heeft [slachtoffer] twee kogels afgevuurd met een vuurwapen. Hoewel er veel bekenden van zowel [slachtoffer] als verdachte aanwezig waren bij dit handgemeen, hebben zij beiden geen namen willen noemen van die omstanders. Wel zijn er enkele getuigen gehoord, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], die op wat grotere afstand een en ander hebben waargenomen.
Verdachte, [slachtoffer] en de verschillende getuigen die zijn gehoord hebben afwijkend verklaard over het moment waarop de schoten zijn gelost en het moment waarop [slachtoffer] het letsel heeft opgelopen aan zijn gezicht en hoofd. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen in welke volgorde de handelingen door verdachte en [slachtoffer] zijn uitgevoerd.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft geslagen in noodzakelijke en onmiddellijke reactie op het schieten door [slachtoffer] is echter onvoldoende aannemelijk geworden. Ten eerste is de verklaring van verdachte onvoldoende consistent. Zo heeft hij aanvankelijk verklaard dat er door [slachtoffer] gericht is geschoten op hem en op nog iemand anders. Later heeft hij verklaard dat alleen op hem is geschoten en dat [slachtoffer] niet kon richten omdat hij werd vastgehouden toen hij zijn wapen had getrokken.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt verder dat verdachte en [slachtoffer] daags na het handgemeen telefonisch contact hebben gehad waarbij zij hebben besproken om “een verhaal aan te knopen”, hetgeen de rechtbank begrijpt als de verhalen op elkaar afstemmen. In zijn verklaring tegenover de politie van 7 oktober 2014 heeft verdachte bevestigd dat [slachtoffer] en hij hadden afgesproken de verklaringen op elkaar af te stemmen. Ook heeft verdachte twee dagen na de schietpartij een telefoongesprek gevoerd met een vrouw, tijdens welk gesprek hij onder meer opmerkte dat de schutter niet gelijk op hem schoot, de schutter werd vastgehouden en toen pas de trekker ging overhalen en de schutter hem niet dood wilde hebben, maar hem wilde laten schrikken.
Ten slotte wordt zijn verklaring dat hij heeft geslagen in reactie op het schieten door [slachtoffer] onvoldoende ondersteund door de verklaring van getuigen. Daar waar verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] vrijwel meteen nadat hij aankwam met zijn scooter het wapen heeft getrokken en heeft geschoten, hebben getuigen [getuige 2] en [getuige 1] juist verklaard dat er eerst een handgemeen was met duwen en trekken waarna er geschoten werd.
Gelet op deze omstandigheden, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zich bevond in een situatie waarin hij ogenblikkelijk wederrechtelijk werd aangerand en waartegen verdediging -door [slachtoffer] te slaan- geboden was.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet aannemelijk dat sprake was van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt derhalve niet.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
subsidiair
op 4 juli 2014 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met een voorwerp in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
mishandeling.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de openstaande zaak waarvoor verdachte in voorlopige hechtenis zit en die ter zitting naar voren is gebracht door de officier van justitie, niet meegenomen kan worden in de beoordeling van onderhavige zaak. Het feit dat tegen verdachte een nieuwe verdenking is gerezen van een soortgelijk feit, mag niet strafverzwarend werken, zo stelt de raadsman.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld, waardoor [slachtoffer] pijn en letsel heeft opgelopen. De mishandeling vond aan het einde van de middag op straat plaats en heeft bij [slachtoffer] onder andere een bloedende wond veroorzaakt. Bij deze mishandeling waren veel omstanders aanwezig, onder wie spelende kinderen. De mishandeling vormde onderdeel van een reeks geweldshandelingen op straat door verschillende personen, waarbij ook schoten zijn gelost met een pistool. Deze situatie is voor de omstanders zeer beangstigend geweest en verdachte is verantwoordelijk voor zijn aandeel hierin.
Geweldsdelicten als deze leiden tot gevoelens van angst en onzekerheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt verder rekening met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 10 maart 2015;
- een reclasseringsadvies van 22 april 2015.
Verdachte is in 2014 en 2013 eerder veroordeeld voor mishandeling. Er is sprake van recidive en dit weegt in het nadeel van verdachte.
In het reclasseringsadvies van 22 april 2015 is onder meer opgemerkt dat sprake is van een zorgelijk sociaal netwerk, het ontbreken van dagbesteding en financiële zekerheid, een gebrek aan copingsvaardigheden en psychische problematiek bij verdachte. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf van twee maanden noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. Hierbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twee maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en
mr. J.G. Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Schapendonk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
Om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (meermalen) met een scherp voorwerp, althans
met een voorwerp in/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) met een
(scherp) voorwerp in/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen, waardoor
voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring verdachte d.d. 6 oktober 2014, aanvullend proces-verbaal 2014269760 p. 28.
3.Verklaring [slachtoffer] d.d. 25 september 2014, aanvullend proces-verbaal 2014269760 p. 22
4.Medische verklaring inzake [slachtoffer] d.d. 5 juli 2015, aanvullend proces-verbaal 20141179552, p. 5.
5.Verklaring [slachtoffer] d.d. 12 augustus 2014, p. 247.