ECLI:NL:RBMNE:2015:3303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
16/661675-14A en 16/661675-14B (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met vuurwapen en schieten in woonwijk met risico voor omstanders

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 4 juli 2014 in Utrecht met een vuurwapen heeft geschoten. De verdachte bedreigde de aangever door tweemaal met een vuurwapen te schieten in een woonwijk, waarbij één kogel net onder een raam van een flatwoning terechtkwam en de andere kogel een geparkeerde auto raakte. Dit gebeurde terwijl er veel omstanders aanwezig waren, waaronder kinderen die op een schoolplein speelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte grote risico's heeft genomen door met een vuurwapen te schieten in een drukke woonwijk, wat een grote impact heeft gehad op de omstanders en gevoelens van onveiligheid heeft versterkt. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat niet aannemelijk was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De verdachte had eerder geen veroordelingen en de rechtbank hield rekening met zijn medewerking aan reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661675-14A en 16/661675-14B (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014, 13 januari 2015 en 28 april 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/661675-14A:
1.
primair op 4 juli 2014 heeft geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden dan wel te doden
door meermalen met een vuurwapen in zijn richting te schieten;
Subsidiair heeft geprobeerd die [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een vuurwapen in zijn richting te schieten.
16/661675-14B:
2.
op 4 juli 2014 [slachtoffer] heeft bedreigd, door hem een vuurwapen te tonen, op hem te richten en meermalen in zijn richting of in de lucht te schieten;
3.
op 4 juli 2014 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en vordert hem daarvan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is eveneens van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging moord/doodslag en de poging zware mishandeling, al dan niet met voorbedachte raad. De beide andere ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer], getuigen en verdachte zelf kan worden vastgesteld dat verdachte op 4 juli 2014 op de openbare weg tijdens een ruzie heeft geschoten met een vuurwapen. Om tot een bewezenverklaring van het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde feit te komen dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat verdachte gericht op aangever heeft geschoten. Aangever heeft verklaard dat verdachte gericht op hem heeft geschoten. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt echter dat verdachte en aangever daags na de schietpartij telefonisch contact hebben gehad waarbij zij hebben besproken om “een verhaal aan te knopen”, hetgeen de rechtbank begrijpt als de verhalen op elkaar afstemmen. Ook heeft aangever twee dagen na de schietpartij een telefoongesprek gevoerd met een vrouw, waarbij hij onder meer opmerkte dat de schutter niet gelijk op hem schoot, de schutter werd vastgehouden en toen pas de trekker ging overhalen en de schutter hem niet dood wilde hebben, maar hem wilde laten schrikken. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat aangevers verklaring dat gericht op hem is geschoten slechts zeer beperkt steun vindt in verklaringen van de getuigen die zijn gehoord, ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor het oordeel dat verdachte opzettelijk in de richting van aangever heeft geschoten. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3.2
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Nu verdachte ten aanzien van deze feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting; [2]
- de verklaring van [slachtoffer]; [3]
- het proces-verbaal sporenonderzoek, waaruit onder meer volgt dat:
 in een ruit van een op de plaats van de schietpartij geparkeerde auto, VW Golf, een schotbeschadiging zichtbaar is,
 op de vloermat van deze auto een kogel aangetroffen is,
 onder deze auto een huls aangetroffen is,
 naast de portiekdeur van de flat een schotbeschadiging zichtbaar is,
 bij de fietsrekken naast de portiekdeur een huls is aangetroffen; [4]
- het munitieonderzoek FO, waaruit blijkt dat de aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 6,35mm Browning of met een naar dit kaliber omgebouwd gas-/alarmpistool. [5]
Bewijsoverweging feit 3
Verdachte heeft niet kunnen of willen verklaren waar het door hem gebruikte wapen zich na het schieten heeft bevonden zodat dit wapen niet onderzocht kon worden. Gelet op zijn verklaring en op het munitieonderzoek FO is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wapen en munitie in categorie II of categorie III.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
op 04 juli 2014 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- aan die [slachtoffer] een pistool/vuurwapen getoond en
- met dat pistool/vuurwapen meermalen scherpe patronen/kogels in de buurt van die [slachtoffer] afgevuurd;
3.
op 04 juli 2014 te Utrecht een wapen van categorie II of categorie III, en munitie van categorie II of categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij het noodzakelijk was voor verdachte om zich daartegen te verdedigen en dat het handelen van verdachte daartoe geboden was.
Verdachte werd omsingeld door meerdere personen, er werd aan hem getrokken en hij werd door aangever gestoken. Als reactie hierop heeft hij het vuurwapen gepakt en in de lucht en op de auto geschoten.
Verdachte komt daarom een beroep op noodweer toe en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van noodweer. Verdachte had ruzie met aangever en is desondanks toch naar hem toegegaan, met een geladen vuurwapen. Daarmee heeft hij zichzelf in deze situatie gebracht en komt hem geen geslaagd beroep op noodweer toe.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de verklaringen van zowel verdachte als aangever [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat zij op 4 juli 2014 ruzie hadden met elkaar via de telefoon, waarna ze afspraken om elkaar te ontmoeten. Verdachte stak een geladen vuurwapen bij zich, naar eigen zeggen omdat hij zich door aangever bedreigd voelde. Bij die ontmoeting - op een parkeerplaats voor een flatgebouw - ontstond meteen een woordenwisseling en ook een handgemeen. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren over het handgemeen dat ze jongens zien duwen en trekken. In dat handgemeen is verdachte door [slachtoffer] tweemaal met een voorwerp op zijn hoofd geslagen en heeft verdachte twee kogels afgevuurd met een vuurwapen (zoals bewezen). Hoewel er veel bekenden van zowel [slachtoffer] als verdachte aanwezig waren bij dit handgemeen, hebben zij beiden geen namen willen noemen van die omstanders. Wel zijn er enkele getuigen gehoord, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], die op wat grotere afstand een en ander hebben waargenomen.
Verdachte, [slachtoffer] en de verschillende getuigen die zijn gehoord hebben afwijkend verklaard over het moment waarop de schoten zijn gelost en het moment waarop verdachte het letsel heeft opgelopen aan zijn gezicht en hoofd. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen in welke volgorde de handelingen door verdachte en [slachtoffer] zijn uitgevoerd.
De verklaring van verdachte dat hij heeft geschoten in noodzakelijke en onmiddellijke reactie op het slaan door [slachtoffer] is echter onvoldoende aannemelijk geworden.
Daarbij is ten eerste van belang dat verdachte zelf wisselend en inconsistent heeft verklaard. Zo verklaarde hij bij de politie dat hij, nadat aangever op hem had ingestoken met een voorwerp en twee vrienden van aangever hem hadden geslagen en getrapt, zijn pistool pakte en de eerste keer bewust in de lucht schoot. Nadat aangever had gezegd dat hij niet bang was voor losse flodders, schoot hij op de auto. Bij de rechter-commissaris, hierover bevraagd, verklaarde hij evenwel dat hij, nadat hij van zijn pizzabrommer was afgestapt, één of tweemaal in de lucht schoot en pas daarna werd gestoken door [slachtoffer]. Ter zitting is hij weer teruggekomen op deze verklaring en heeft hij verklaard min of meer in lijn met de bij de politie afgelegde verklaring. Na het tonen van de foto’s van de inslag in de flat verklaarde hij echter dat hij bij het eerste schot bewust op de betonnen rand onder het raam van de flat had gericht.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt verder dat verdachte en [slachtoffer] daags na het handgemeen telefonisch contact hebben gehad waarbij zij hebben besproken om “een verhaal aan te knopen”, hetgeen de rechtbank begrijpt als de verhalen op elkaar afstemmen. In zijn verklaring tegenover de politie van 7 oktober 2014 heeft [slachtoffer] bevestigd dat zij hadden afgesproken de verklaringen op elkaar af te stemmen.
De verklaring van verdachte dat hij genoodzaakt was te schieten om zich uit zijn benarde positie te bevrijden, vindt ten slotte onvoldoende steun in verklaringen van getuigen. De door getuige [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring geeft hiervoor weliswaar enige steun, maar [getuige 1] verklaart dat hij iemand met bebloed hoofd zag
ruimvoor het schieten. Dit is niet in overeenstemming met wat verdachte verklaart, namelijk dat hij meteen in reactie op het slaan heeft geschoten. Bovendien heeft getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris juist op dit punt weer anders verklaard dan hij bij de politie heeft gedaan.
Gelet op deze omstandigheden, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zich bevond in een situatie waarin hij ogenblikkelijk wederrechtelijk werd aangerand en waartegen verdediging -door met een vuurwapen te schieten- geboden was.
De rechtbank concludeert dan ook dat een noodweersituatie, in die zin dat het handelen van verdachte noodzakelijk was om zich te verdedigen, niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III, en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Door de mishandeling, de bedreigingen en de hectiek van het moment zag verdachte maar één uitweg: schieten. Hij kon niet rustig meer nadenken en is door een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanval, verder gegaan dan noodzakelijk was. Hierdoor dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van noodweerexces.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gelet op het voorgaande niet aannemelijk is geworden dat sprake was of is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is immers het bestaan van een noodweersituatie op enig moment vereist.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 192 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 96 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een, deels voorwaardelijke, werkstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan leiden tot een extra straf omdat verdachte hierdoor voor bepaalde functies geen verklaring omtrent gedrag kan krijgen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag in een woonwijk aangever bedreigd door tweemaal met een vuurwapen te schieten. Eén van de kogels is net onder een raam van een flatwoning terecht gekomen en de andere kogel heeft een geparkeerde auto geraakt. Op dat moment waren veel omstanders aanwezig. Daarnaast waren er passanten en in de directe nabijheid speelden, deels zeer jonge, kinderen op een schoolplein. Hij heeft hiermee grote risico’s genomen. Aangenomen kan worden dat zijn handelwijze een grote impact op de omstanders heeft gehad. In de maatschappij, en met name in de directe woonomgeving, levende gevoelens van onveiligheid zullen door dit handelen van verdachte enorm zijn versterkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging voorgestelde strafmodaliteit, een werkstraf, geen recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank acht bovendien een hogere straf dan door de officier van justitie geëist passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting waarin alleen al voor het bezit van een vuurwapen drie maanden gevangenisstraf als uitgangspunt geldt. De eis van de officier van justitie doet dan ook onvoldoende recht aan de ernst van het gebeurde, vooral gelet op het potentiële gevaar dat daarin schuilt.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Uit het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 20 april 2015 blijkt dat verdachte zich heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden. Hij voert gesprekken met de reclassering en met De Waag, om inzicht te krijgen in zijn manier van handelen. Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zelf gewond is geraakt tijdens de schermutseling waarin het schieten heeft plaatsgevonden.
Aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. Een deel van deze straf, te weten 6 maanden, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, zodat het reclasseringstoezicht voortgezet kan worden. De rechtbank zal aan verdachte een verbod opleggen om in contact te treden met aangever [slachtoffer] omdat een ruzie uit het verleden de aanleiding heeft gegeven tot de strafbare feiten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III, en
Handelen in strijd met art. 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
5. zich gedurende een door die instelling bepaalde periode blijft melden zo vaak als die reclasseringsinstelling dat in deze periode nodig acht;
6. moet deelnemen aan de gedragsinterventie GI-RN Arbeidsvaardigheden (ArVa);
7. verplicht is mee te werken aan diagnostisch onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij een forensische polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
8. op geen enkele wijze, zowel middellijk als onmiddellijk contact legt of laat leggen met de heer [slachtoffer], geboren op [1994].
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 mei 2015.
De griffier en mr. Veenstra zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen
BIJLAGE: de tenlastelegging
1.
Primair
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans
met dat opzet, meermalen, in elk geval éénmaal, met een (geladen)
pistool/vuurwapen, scherpe patronen/kogels in de richting van die [slachtoffer] heeft
afgevuurd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een schotwond), toe te
brengen,iopzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
meermalen, in elk geval éénmaal met een (geladen) pistool/vuurwapen, scherpe
patronen/kogels in de richting van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
zijn de de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend
- aan die [slachtoffer] een pistool/vuurwapen heeft getoond en/of
- dat pistool/vuurwapen op/in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- meermalen, in elk geval éénmaal, scherpe patronen/kogels in de richting van
die [slachtoffer] en/of in de lucht in de buurt van die [slachtoffer] heeft afgevuurd;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 04 juli 2014 te Utrecht een of meer wapens van categorie
II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal PL0900-2014-179552 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van terechtzitting van 28 april 2015
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer], pagina 235 (“Ja hij stond bij die hal….ergens door die flat”)
4.Proces-verbaal van sporenonderzoek, pagina 41 en 42
5.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut “Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Utrecht op 4 juli 2014” van 17 september 2014, opgenomen in proces-verbaal PL0900-2014269760, pagina 62.