ECLI:NL:RBMNE:2015:3236

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
389616 / HARK 15-76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. Vingerling, tegen de rechters mrs. A.J.P. Schotman, K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren. Verzoeker stelde dat de afwijzing van zijn verzoek om een getuige te horen, onbegrijpelijk was en een ernstige aanwijzing voor de vrees van partijdigheid van de rechters opleverde. Hij verwees naar de voorgeschiedenis van de zaak en de rol van de getuige, die volgens hem cruciaal was voor zijn verdediging.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters. De argumenten die verzoeker aanvoerde, raakten niet de onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de rechters om de getuige niet te horen niet onbegrijpelijk was en dat er geen gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond.

De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en droeg de griffier op om deze beslissing toe te zenden aan alle betrokken partijen. De strafzaak tegen verzoeker zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2015/17
Rekestnummer: 389616 / HARK 15-76
beslissing van 8 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A.C. Vingerling te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 26 maart 2015
- de reactie op het wrakingsverzoek van mrs. A.J.P. Schotman, K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren
- de pleitnota van mr. Vingerling
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 24 april 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is alleen mr. Vingerling verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. A.J.P. Schotman, K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren als rechters (hierna: de rechters) in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat de afwijzende beslissing van de rechters tot het horen van een getuige dermate onbegrijpelijk is dat zij een ernstige aanwijzing oplevert voor de vrees van partijdigheid van de rechters. Daarbij verwijst verzoeker naar de voorgeschiedenis, het belang van de getuige, het verdedigingsbelang en de wijze van afwijzen van het verzoek. Niet alleen nemen de rechters aan dat de getuige niets kan verklaren, hetgeen geheel niet in de rede ligt aangezien de getuige de melder van het ongeval was, ook stellen de rechters ten onrechte dat de getuige in zijn woning was, terwijl uit zijn verklaring volgt dat hij in de tuin stond. Daar komt nog bij dat de rechters niet ingaan op de andere punten die ten grondslag zijn gelegd aan het verzoek om de getuige te mogen horen. Ten slotte is bij verzoeker de indruk ontstaan dat de rechtbank koste wat het kost de zaak inhoudelijk heeft willen behandelen.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker heeft niet aangevoerd dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven moeten worden beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat zulks in casu niet het geval is. De door verzoeker ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerde argumenten raken noch de subjectieve, noch de objectieve onpartijdigheid van een of meer van de rechters.
3.5.
Verzoeker is het niet eens met de processuele beslissing van de strafkamer om de door hem aangedragen getuige niet te horen. Die in de ogen van verzoeker onjuiste processuele beslissing van de rechters kan in beginsel niet leiden tot het oordeel dat de rechters partijdig zijn of de schijn van partijdigheid hebben opgeroepen; de beoordeling van de juistheid van die beslissing behoort primair tot de bevoegdheid van de appelrechter.
Dit kan slechts anders zijn indien die beslissing en de motivering daarvan - gelet op alle omstandigheden van het geval - dermate onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
3.6.
De door verzoeker gewraakte processuele beslissing van de rechters, waaruit volgens hem hun partijdigheid blijkt, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kan worden gedestilleerd. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechters hebben overwogen dat uit het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt van het telefonisch horen van de getuige is gebleken dat hij het ongeval zelf niet heeft gezien, en dat verzoeker de juistheid van die constatering niet heeft weersproken. Zelfs indien juist is, zoals door verzoeker is betoogd, dat de getuige de melder van het ongeval is en zich ten tijde van het ongeval in zijn tuin (en dus niet in de woning) bevond, maakt dat, gelet op de daarvoor gegeven motivering, de beslissing nog niet onbegrijpelijk in de hiervoor bedoelde zin. De wrakingskamer merkt daarbij volledigheidshalve nog op dat de beslissing ook niet vooruit loopt op enig door de rechters inhoudelijk te geven oordeel.
3.7.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. A.J.P. Schotman, K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, zijn raadsman en mrs. A.J.P. Schotman, K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, A. van Holten en P.S. Elkhuizen-Koopmans in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.