ECLI:NL:RBMNE:2015:3202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
390555 / HARK 15-84
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A. van Holten, die eerder betrokken waren bij de behandeling van de voorlopige hechtenis van de verzoekster. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.I. Roos, voerde aan dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij eerder beslissingen hadden genomen die nadelig waren voor haar. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van de verzoekster zorgvuldig overwogen, inclusief de eerdere beslissingen van de raadkamer en de vernietiging daarvan door het gerechtshof. De rechtbank oordeelde dat de eerdere deelname van de rechters aan de raadkamer niet automatisch leidde tot een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen. De rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden en bepaalde dat de strafzaak in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek moest worden voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2015/18
Rekestnummer: 390555 / HARK 15-84
beslissing van 8 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekster,
advocaat mr. G.I. Roos te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 14 april 2015
- de reactie op het wrakingsverzoek van mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. A. van Holten
- de brief van mr. R. Korver van 22 april 2015
- de pleitnota van mr. Roos
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 24 april 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- namens verzoekster, mr. Roos
- de officier van justitie, mr. M. Kamper
- mevrouw [A] van Slachtofferhulp.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. Van Lieshout en Van Holten als rechters en leden van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen verzoekster als verdachte.
2.2.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat zij het gevoel heeft dat mrs. Van Lieshout en Van Holten jegens haar vooringenomen zijn dan wel dat zij daartoe in ieder geval de schijn hebben gewekt omdat:
- beiden zitting hadden in de raadkamer, die op 27 november 2013 de gevangenhouding van verzoekster voor de duur van 90 dagen heeft bevolen
- mr. Van Holten lid was van de raadkamer, die op 19 februari 2014 de gevangenhouding van verzoekster voor de duur van 90 dagen heeft bevolen.
- beiden deel uitmaakten van de meervoudige raadkamer welke op 4 december 2013 een bezwaarschrift tegen beperkingen ongegrond heeft verklaard
- beiden rechter waren in de meervoudige raadkamer welke op 2 februari 2014 een bezwaarschrift tegen beperkingen ongegrond heeft verklaard.
Verzoekster stelt dat de objectieve schijn van partijdigheid niet wordt gewekt door het enkele feit dat de rechters deel hebben uitgemaakt van de raadkamers, maar dat het feit dat de rechters beslissingen hebben genomen als lid van de meervoudige raadkamer over de voorlopige hechtenis, die, in het geval van mr. Van Holten tweemaal, door het gerechtshof te Leeuwarden in hoger beroep zijn vernietigd omdat er geen sprake was van ernstige bezwaren ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit.
Verzoekster heeft er geen vertrouwen in dat de rechters na, in het geval van mr. Van Holten tweemaal, deel te hebben uitgemaakt van een raadkamer waarin een feitelijk onjuiste waardering van het bewijs heeft plaatsgevonden, het bewijs, dat thans nog steeds in beslissende dan wel overwegende mate onderdeel is van het procesdossier, anders zullen waarderen.
2.3.
Mrs. Van Lieshout en Van Holten hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Uit de jurisprudentie volgt dat eerdere deelname van een zittingsrechter aan de raadkamer die geoordeeld heeft over de (verlenging van de) gevangenhouding geen afbreuk hoeft te doen aan zijn onpartijdigheid. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn.
3.4.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek met betrekking tot mr. Van Lieshout geldt het volgende. Vast staat inmiddels dat mr. Van Lieshout geen deel heeft uitgemaakt van de raadkamer van 19 februari 2014. Dat betekent dat mr. Van Lieshout in de strafzaak van verzoekster éénmalig lid was van de raadkamer die haar gevangenhouding heeft bevolen. Het enkele feit dat het gerechtshof deze beslissing heeft vernietigd maakt echter nog niet dat er gegronde reden is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. van Lieshout als lid van de meervoudig strafkamer die de zaak van verzoekster zal behandelen en beoordelen of dat er sprake is van vooringenomenheid aan zijn zijde. Het samengaan met beslissingen tot ongegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen beperkingen doet dit niet anders zijn, nu deze betrekking hebben op een ten behoeve van het onderzoek genomen maatregel en niet gebaseerd zijn op een waardering van de tegen verzoekster bestaande verdenking en bezwaren. De rechtbank zal het wrakingsverzoek jegens mr. Van Lieshout dan ook afwijzen.
3.5.
Ten aanzien van het wrakingsverzoek dat zich richt tegen mr. Van Holten geldt dat sprake zou kunnen zijn van bijzondere omstandigheden in de hiervoor onder 3.3 bedoelde zin, gelet op de omstandigheid dat zij tot tweemaal toe lid is geweest van de raadkamer die de gevangenhouding van verzoekster heeft bevolen, waarna beide beslissingen door het gerechtshof zijn vernietigd. Dit zou echter pas het geval zijn indien de tweede beslissing waarbij de raadkamer wederom voldoende ernstige bezwaren aanwezig geacht heeft die de voorlopige hechtenis rechtvaardigden, genomen zou zijn met veronachtzaming van de eerdere beslissing van het gerechtshof. De rechtbank is van oordeel dat zulks niet het geval is. In tegenstelling tot hetgeen door verzoekster is betoogd, heeft de raadkamer namelijk niet tot tweemaal toe hetzelfde bewijs gewaardeerd. Dit blijkt ook uit de beschikking van het gerechtshof van 10 maart 2014 waarin het gerechtshof oordeelt dat:
“Met betrekking tot de ten aanzien van feit 1 gebleken nieuwe feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat deze (…) onvoldoende zijn voor het oordeel dat er jegens verdachte ernstige bezwaren bestaan dat zij zich aan dat feit schuldig heeft gemaakt”.
Het enkele feit dat de raadkamer waar mr. Van Holten deel van uitmaakte tweemaal een andere inschatting heeft gemaakt van de jegens verzoekster bestaande verdenking en bezwaren, vormt in die situatie objectief bezien onvoldoende grond om te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Van Holten. Het samengaan met beslissingen tot ongegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen beperkingen doet dit niet anders zijn, nu deze betrekking hebben op een ten behoeve van het onderzoek genomen maatregel en niet gebaseerd zijn op een waardering van de tegen verzoekster bestaande verdenking en bezwaren
3.6.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Van Lieshout en Van Holten af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, zijn raadsman en mrs. Van Lieshout en Van Holten, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, P.S. Elkhuizen-Koopmans en C.A. de Beaufort in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.