ECLI:NL:RBMNE:2015:3028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
16.660189-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzetheling en diefstal in Almere

Op 28 april 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzetheling en diefstal. De zaak kwam voort uit een incident op 22 december 2014, waarbij de verdachte samen met een ander sieraden, waaronder een ring en manchetknopen, heeft verworven, terwijl hij wist dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van een tas met inhoud op 17 december 2014. Tijdens de zitting op 14 april 2015 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. Grijsen. De officier van justitie, mr. F. Rethmeier, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte betrokken was bij de feiten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de opzetheling en de diefstal. De rechtbank legde een werkstraf van 100 uren op en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de goederen aan hem waren geretourneerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aan de voorwaarden moest houden en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere jeugddetentie werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.660189-14 en 21.007537-13 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1996] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 april 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Grijsen, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Rethmeier en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op omstreeks 22 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer sieraden (te weten een ring en/of manchetknopen), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde sieraden wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

2. Primair

hij op of omstreeks 17 december 2014 te [woonplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
(uit een pandaan de [adres]aldaar) heeft weggenomen een tas (met inhoud, waaronder een of meer passen op naam van [benadeelde]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2014 tot en met 23 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een of meer passen (op naam van [benadeelde]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof.

3 DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Voor feit 1 heeft zij opgemerkt dat verdachte contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] waarbij gesproken is over de waarde van de goederen.
Voor feit 2 heeft de officier van justitie opgemerkt dat verdachte een deel van de weggenomen goederen in zijn bezit had. Hij was op de dag van de diefstal op de plaats waar de diefstal heeft plaatsgevonden aanwezig en de orthodontist heeft verklaard dat verdachte zich vreemd gedroeg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd.
Voor feit 1 heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte geen pleger en ook geen medepleger is geweest. Hij heeft het geld niet in ontvangst genomen. Uit het dossier is niet af te leiden dat verdachte de sieraden op enig moment in zijn bezit heeft gehad. De rol van verdachte bestond slechts hieruit dat hij zijn identiteitsbewijs bij de juwelier heeft overhandigd. Dit is onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Bovendien wist verdachte niet dat de sieraden gestolen waren. De jongen die vroeg om de sieraden te verkopen is zelfs mee naar binnen gegaan.
Voor feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ten stelligste ontkent dat hij de tas heeft meegenomen. Dat verdachte zich vreemd zou hebben gedragen is slechts de interpretatie van de orthodontist. Verdachte had niet alle goederen uit de tas in zijn bezit. Het kan niet uitgesloten worden dat iemand anders de tas heeft meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 1
Aangeefster heeft verklaard:
“Ik ben gezamenlijk met mijn man, [A] en mijn zoon (…) woonachtig op [adres] te [woonplaats]. Ik wil graag aangifte doen van woninginbraak. Op 21 december 2014 omstreeks 16:00 uur zijn wij richting de kerk gelopen. [2] (…) Op dezelfde dag van 21 december 2014, omstreeks 20:10 uur kwamen wij terug van de kerk. Wij zagen dat er een ruit kapot was, mogelijk ingegooid. (…) Gezamenlijk met mijn man [A] hebben wij gekeken naar de goederen die wij missen en dat betreft het volgende; een toneelkijker van Logica, gouden trouwring, gouden rozenkrans met hanger, dasklipjes en één paar manchet knopen.” [3]
Op 21 december 2014 heeft een WhatsApp gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft hierbij aan verdachte gevraagd om de volgende dag om 12 uur naar het Stadhuisplein te komen als hij boeshans (naar de rechtbank begrijpt: geld) wil hebben. Het gaat om seere (verkoop). Verdachte vraagt vervolgens hoeveel het weegt, waarop [medeverdachte] antwoordt dat het veel is. [4] Op 22 december 2014 vindt een WhatsApp-gesprek plaats tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [B]. In dit gesprek wordt aan verdachte gemeld dat hij zijn identiteitsbewijs mee moet nemen, dat ze € 205,- krijgen en dat als hij opschiet hij ook geld krijgt. [5]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte op 22 december 2014 bij juwelier [naam] te [woonplaats] een gouden ring en gouden manchetknopen had verkocht voor in totaal € 120,-. De juwelier had in het opmerkingenveld opgeschreven dat hij geen goed gevoel had bij deze gast. [6]
Aan aangever zijn vervolgens foto’s getoond van de sieraden die bij de juwelier waren ingeleverd. Aangever heeft de ring en de manchetknopen als zijn eigendom herkend. [7]
Verdachte heeft verklaard:
“Ik heb nooit een woninginbraak gepleegd. Een vriend heeft gevraagd of ik goud kon inleveren bij een juwelierszaak. (…) Wij gingen afgelopen maandag samen dat goud inwisselen. Ik heb hem niet gevraagd of de spullen gestolen waren of dat ze van hem waren. (…) Wij zijn samen naar binnen gegaan. (…) U zegt mij dat een deel van de sieraden, die ik verkocht zou hebben, wel gestolen waren en u vraagt mij waarom ik mijn naam heb opgegeven toen ik de spullen verkocht. Omdat hij nog geen 18 jaar is. Hij kon twee dingen niet inleveren omdat die nep waren en die spullen heb ik vervolgens van hem gekregen. Ik wilde ze aan mijn zusje geven. Die heb ik toen in mijn jaszak gedaan en dat werd later door de politie bij mij aangetroffen. U vraagt mij of ik van de jongen iets zou krijgen. Ja, 20 euro. U vraagt mij wat de spullen opbrachten. 120 euro volgens mij” [8]
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De aard van de goederen, te weten een trouwring en gouden manchetknopen, hadden aanleiding moeten geven voor [verdachte] om navraag te doen over de herkomst van de goederen, aangezien minderjarige jongens normaal gesproken niet over dergelijke goederen beschikken. Verdachte heeft blijkens de Whatsapp gesprekken zich enkel bekommerd om het gewicht van de te verkopen juwelen. Verdachte heeft een cruciale rol gespeeld bij het delict, namelijk het overhandigen van zijn identiteitsbewijs waaruit blijkt dat hij meerderjarig is. Zonder deze handelingen hadden de sieraden niet verkocht kunnen worden bij de juwelier. Verdachte heeft hier geld voor gehad, waardoor hij heeft meegedeeld in de buit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat er sprake is van medeplegen.
Gelet op de inhoud en het tijdstip, te weten kort na de inbraak, van de WhatsApp-gesprekken die onderling zijn gevoerd en de aard van de goederen is bewezen dat verdachte wist dat de sieraden door misdrijf waren verkregen.
Feit 2
Aangever heeft verklaard:
“Op 17 december 2014 had mijn zoon een afspraak bij de
orthodontist [getuige] aan de [adres] te [woonplaats]. (…) Ik had mijn tas met inhoud in de wachtkamer laten staan en ben met mijn zoon om 15.30 uur de wachtkamer ingelopen. Toen ik een kwartier later terugkwam in de wachtkamer, zag ik dat mijn tas weg was. (…) Inhoud van de tas: - autopapieren van mijn ex
- Rijbewijs
- bankpas
- Ov kaart op mijn naam. [9]
- sportpas (Basic fit)
- Huissleutels
- Zorgpas
- ANWB pas
- Tussen de 15 a 20 euro
- Staatslot (oudejaarslot) [10]
Op 23 december 2014 is verdachte aangehouden omdat tijdens een controle werd geconstateerd dat er een vuurwapen in de buddyseat zat van de snorfiets waarop verdachte bijrijder was. Verbalisanten relateren als volgt:
“Wij zagen dat [verdachte] alles wat hij in zijn zakken had eruit haalde en op de balie neerlegde tot dat hij bij zijn linkerbroekzak kwam. Wij zagen dat hij er iets uit pakte maar iets anders juist stiekem terug probeerde te duwen naar beneden in zijn zak. Hierop heb ik (…) zijn linker broekzak binnenste buiten gekeerd. Ik vond in zijn broekzak de volgende goederen: (…)
  • 1x OV-Chipkaart op naam van [benadeelde].
  • 1x Anwb lidmaatschappas op naam van [benadeelde].” [11]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte [12] zijn onder meer een Airmilespas op naam van [benadeelde] [13] , een zorgpas van FBTO op naam van [benadeelde] [14] en een bibliotheekpas op naam van [benadeelde] [15] aangetroffen.
De getuige [getuige] heeft verklaard:
“Op donderdag 18 december 2014 hoorde ik van mijn assistente (…) dat er mogelijk een handtas was gestolen uit de wachtkamer van de praktijk. Ik ben toen gaan nadenken en herinnerde mij direct het vreemde gedrag van een van mijn patiënten. Dit betrof [verdachte]. [verdachte] had een afspraak op 17 december 2014 om 15:45 uur. (…) Toen hij bij mij op de behandelstoel kwam, had hij nog steeds zijn jas aan. (…) Ik vroeg hem zijn jas uit en capuchon af te doen. Dat wilde hij niet. (…) Ik zag dat hij zijn armen stevig over zijn borst geklemd hield. Het kwam op mij over alsof hij iets vasthield. (…) Ik had later begrepen dat de tas van mevrouw [benadeelde] uit de wachtruimte was weggenomen. Haar zoon had een afspraak op 17 december 2014 om 15:30 uur en tijdens de behandeling van haar zoon, had zij de tas in de wachtruimte laten liggen, terwijl ze bij haar zoon bleef. [verdachte] zat op dat moment nog te wachten in de wachtruimte.” [16]
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aanwezig was op het tijdstip dat de tas is weggenomen, hij zich verdacht heeft gedragen rond het tijdstip en de plaats van de diefstal, hij meerdere van de gestolen goederen in zijn bezit had en geen geloofwaardige verklaring heeft kunnen geven hiervoor, is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 22 december 2014 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, sieraden (te weten een ring en manchetknopen), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde sieraden wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2. Primair
hij op 17 december 2014 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening (uit een pand aan de [adres] aldaar) heeft weggenomen een tas (met inhoud, waaronder een of meer passen op naam van [benadeelde]), toebehorende aan [benadeelde].
Van het onder 1 en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1: medeplegen van opzetheling.
Feit 2 primair: diefstal.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf aangegeven dat verdachte zijn gedrag gewijzigd heeft en op de goede weg is. Een detentie kan dit doorkruisen. Verdachte vindt hulp niet nodig, maar indien dit wordt opgelegd, zal hij zich wel aan de voorwaarden houden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 27 februari 2015 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Op 10 april 2015 is door [C] van Reclassering Nederland een rapport uitgebracht. Hieruit volgt dat verdachte weinig problemen kent op de praktische leefgebieden. Wel zijn er aanwijzingen voor problemen met o.a. denkpatronen, gedrag, vaardigheden en houding. Het beeld rond betrokkene is volgens de reclassering zeer zorgelijk. Er zijn risicofactoren voor recidive aanwezig.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie, GI-Cognitieve Vaardigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden is. De rechtbank zal deze eis dan ook volgen.
Er zal geen CoVa-training worden opgelegd aan verdachte, omdat hij hiervoor niet gemotiveerd is.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [A] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 200,- aan materiële kosten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet vaststaat dat verdachte de genoemde goederen voorhanden heeft gehad. De sieraden die verdachte voorhanden had, zijn geretourneerd aan de benadeelde partij.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de door haar verzochte vrijspraak, niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte de goederen zoals genoemd in de vordering van de benadeelde partij voorhanden heeft gehad. De ring en de manchetknopen zijn geretourneerd aan de benadeelde partij, zodat de benadeelde partij geen belang meer heeft bij het indienen van een vordering. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de door het gerechtshof te Leeuwarden van 7 mei 2014 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van drie maanden, wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen, dan wel de proeftijd van deze voorwaardelijke straf te verlengen. Een detentie zou de goede weg die hij is ingeslagen doorkruisen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 7 mei 2014 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 3 maanden toe te wijzen.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 27, 47, 57, 77dd, 77ee, 310 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
100 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaren op de dagen en tijdstippen door de reclassering te bepalen bij Reclassering Nederland zal melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [A] te Almere in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 21.007537-13 door het gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 7 mei 2014 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. A. van Holten en R.C.J. Elte-Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014368900, doorgenummerd 1 tot en met 21, 100 tot en met 131, 200 tot en met 211, 300 tot en met 327, 1000 tot en met 1090, 2000 tot en met 2016.
2.Pagina 1030 en 2000.
3.Pagina 1031 en 2001.
4.Pagina 2013.
5.Pagima 2014.
6.Pagina 1024.
7.Pagina 1035.
8.Pagina 124.
9.Pagina 1040.
10.Pagina 2041.
11.Pagina 1001.
12.Pagina’s 1046 en 1049.
13.Pagina 1053.
14.Pagina 1058.
15.Pagina 1060.
16.Pagina 1068.