ECLI:NL:RBMNE:2015:2911

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
2779674 UC EXPL 14-2145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onregelmatigheidstoeslag en functietoeslag bij ambulanceverpleegkundigen

In deze zaak vorderden twaalf ambulanceverpleegkundigen, werkzaam bij de Stichting Regionale Ambulance Voorziening provincie Utrecht (RAVU), betaling van een onregelmatigheidstoeslag (ORT) en een functietoeslag. De eisers stelden dat zij bij indiensttreding als solist de toezegging hadden gekregen dat de gemiddelde ORT zou worden doorbetaald, ondanks dat zij minder onregelmatige diensten zouden draaien. RAVU voerde aan dat de CAO Ambulancezorg, die van toepassing was, voorschreef dat de ORT alleen betaald diende te worden op basis van daadwerkelijk gewerkte onregelmatige uren. De kantonrechter oordeelde dat de gemaakte afspraken over de gemiddelde ORT niet in overeenstemming waren met de CAO en dat RAVU gerechtigd was om terug te komen op deze afspraken. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat er geen recht op een functietoeslag of afbouwregeling bestond, en dat RAVU zich aan de CAO diende te houden. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2779674 UC EXPL 14-2145 JH/1050
Vonnis van 6 mei 2015
inzake

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 1],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 4],
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 5],
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 6],
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 7],
8
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 8];
9.
[eiser sub 9],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 9],
10
[eiser sub 10],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 10],
11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 11],
12.
[eiser sub 12],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser sub 12],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. Bonestroo-van Zon,
tegen:
de stichting
Stichting Regionale Ambulance Voorziening provincie Utrecht,
gevestigd te Bilthoven,
verder ook te noemen RAVU,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G.M. Gerdes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 april 2014
  • de brief met producties van eisende partij van 18 november 2014
  • de brief van Ravu van 20 november 2014
  • de comparitie van 25 november 2014, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RAVU is verantwoordelijk voor de ambulancezorg in de provincie Utrecht. Zij kent voor haar operationele werkzaamheden acht teams. Ieder team heeft zijn eigen dienstrooster en (onregelmatige) diensten. RAVU is in oktober 2002 gestart met een pilot waarbij ambulanceverpleegkundigen hun werkzaamheden deels op een motor verrichtten. De pilot is per 1 januari 2005 beëindigd, waarna is besloten op permanente basis te gaan werken met ambulanceverpleegkundigen die de werkzaamheden deels op een solovoertuig verrichten. Deze ambulanceverpleegkundigen worden ook wel aangeduid als solist/rapid responder.
Bij RAVU zijn in totaal 140 ambulanceverpleegkundigen werkzaam, waarvan er 51 deels werkzaam zijn op een solovoertuig.
2.2.
[eiser sub 1] is op 1 februari 2000 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 oktober 2005 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.3.
[eiser sub 2] is op 1 september 1990 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 oktober 2005 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.4.
[eiser sub 3] is op 1 februari 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds een aantal jaren is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.5.
[eiser sub 4] is op 24 maart 2003 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 april 2011 is zij voor 50% werkzaam als solist.
2.6.
[eiser sub 5] is op 1 oktober 1990 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 april 2007 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.7.
[eiser sub 6] is op 15 juni 2003 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 februari 2010 is zij voor 50% werkzaam als solist.
2.8.
[eiser sub 7] is op 1 januari 1999 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Van 1 oktober 2005 tot 1 april 2013 was hij voor 50% werkzaam als solist. Vanaf 1 april 2013 draait [eiser sub 7] nog een beperkt aantal diensten als solist.
2.9.
[eiser sub 8] is op 24 november 2003 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 juli 2011 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.10.
[eiser sub 9] is op 1 oktober 1992 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 oktober 2005 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.11.
[eiser sub 10] is op 1 oktober 2005 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 november 2008 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.12.
[eiser sub 11] is op 12 maart 1996 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 oktober 2005 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.13.
[eiser sub 12] is op 1 januari 2002 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) RAVU in de functie van ambulanceverpleegkundige. Sinds 1 juli 2011 is hij voor 50% werkzaam als solist.
2.14.
Aan eisers is op het moment dat zij als solist werkzaamheden zijn gaan verrichten een autorisatiebrief gezonden. De aan eisers gezonden brieven wijken qua inhoud niet of nauwelijks van elkaar af. In de aan [eiser sub 2] gezonden autorisatiebrief staat onder meer het volgende:
“Hierbij bevestigen wij dat u met ingang van (…) geautoriseerd bent om uw functie van ambulanceverpleegkundige voor 50% op de solo-ambulance als rapid responder uit te voeren.
(…)
Volgens afspraak blijft uw huidige ORT van toepassing zoals deze geldt voor het team waarin u werkzaam bent. Wij gaan er vanuit dat u uw ORT uren in overleg met de planning hiermee in overeenstemming brengt.”
2.15.
Op de motor/solo-ambulance worden minder avonddiensten en geen nachtdiensten gedraaid.
2.16.
Per 1 januari 2011 is, met een looptijd van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, de eerste sector CAO Ambulancezorg (hierna: CAO 2011) afgesloten. Aansluitend is een nieuwe sector CAO Ambulancezorg afgesloten met een looptijd van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 (hierna: CAO 2013). De CAO’s hebben een standaardkarakter.
2.17.
Op grond van de CAO 2011 diende RAVU de onregelmatigheidstoeslag (hierna: ORT) te betalen op grond van de daadwerkelijk gewerkte onregelmatige uren. RAVU heeft de ORT evenwel tot 1 januari 2013 berekend op grond van de onregelmatige diensten die het team waarvan de betreffende medewerker deel uitmaakte op jaarbasis diende te werken. De ORT betrof derhalve tot 1 januari 2013 een op jaarbasis berekend gemiddeld bedrag met een gelijkelijke maandelijkse uitkering.
2.18.
Per 1 januari 2013 heeft RAVU een nieuwe roostersystematiek ingevoerd, nadat daarvoor vervangende toestemming was verkregen van de kantonrechter van deze rechtbank op 29 november 2012. Vanaf dat moment wordt niet langer gewerkt met voor elk team op jaarbasis vooraf vastgestelde basisdienstroosters met een cyclisch karakter voor zowel reguliere diensten en solodiensten, maar met een voorwaarts roterend rooster waarop alle diensten (zowel regulier als solo) staan vermeld.
2.19.
Vanaf 1 januari 2013 wordt de ORT door RAVU op grond van de CAO 2013 berekend op grond van de feitelijk gewerkte onregelmatige uren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
te verklaren voor recht dat de gemiddelde ORT zoals voldaan in 2012 aan eisers voldaan moet blijven worden vanaf 1 januari 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
RAVU de veroordelen om - kort gezegd - aan elk van eisers te voldoen de gemiddelde ORT vanaf 1 januari 2013, althans 1 december 2013, tot het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd;
Subsidiair:
te verklaren voor recht dat RAVU naast voldoening van de daadwerkelijk gewerkte ORT, een functie-/taaktoeslag dan wel een toeslag op grond van artikel 4.7 CAO ad € 138,-- bruto per maand, dan wel een door de kantonrechter vast te stellen vergoeding, aan ieder der solisten moet toekennen per 1 januari 2013 totdat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd;
RAVU te veroordelen om aan ieder der solisten afzonderlijk te betalen een functie-/taaktoeslag per maand vanaf 1 januari 2013 totdat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd;
Meer subsidiair
te verklaren voor recht dat RAVU een door de kantonrechter vast te stellen afbouwregeling aan eisers dient uit te betalen;
RAVU te veroordelen om aan ieder van eisers te betalen een afbouwregeling vanaf 1 januari 2013 tot een door de kantonrechter nader te bepalen datum;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
te verklaren voor recht dat RAVU de onregelmatigheidsdiensten evenredig over het personeel dient te verdelen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de solisten 50% werkzaam zijn als rapid responder. De solisten zullen dan ook niet een gelijk aantal onregelmatigheidsdiensten worden ingeroosterd als de RAVU-medewerkers die voor 100% werkzaam zijn als ambulanceverpleegkundige (niet zijnde Rapid Responder);
RAVU te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten, alsmede de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat RAVU hen bij indiensttreding als solist heeft toegezegd dat de gemiddelde ORT zou worden doorbetaald. De handhaving van de ORT-vergoeding, ondanks dat deze onregelmatige diensten feitelijk niet werden gewerkt, kon worden gezien als compensatie (soort van functietoeslag) voor het verrichten van de zwaardere functie van solist waarbij minder onregelmatige diensten gewerkt konden worden. Nu RAVU vanaf 1 januari 2013 slechts de feitelijk gewerkte onregelmatige diensten vergoedt, wordt de gemaakte afspraak ondermijnt, aldus eisers. Eisers zijn hierdoor met een aanzienlijke inkomensdaling geconfronteerd. Zij stellen zich op het standpunt dat RAVU handelt in strijd met het goed werkgeverschap door hen geen functietoeslag of andere compensatie toe te kennen.
3.3.
RAVU heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of RAVU met ingang van 1 januari 2013 gehouden is aan eisers de gemiddelde ORT uit te betalen, dan wel een functie-/taaktoeslag of afbouwregeling aan te bieden ter compensatie van het inkomensverlies als gevolg van de gewijzigde berekening van de ORT.
4.2. Vooropgesteld wordt dat beide partijen zichzelf aan de CAO gebonden achten. In de CAO 2011 en 2013 is bepaald dat de werknemer recht heeft op een onregelmatigheids-toeslag voor arbeid verricht over de feitelijk onregelmatige uren waarop de werknemer in parate diensten of aanwezigheidsdiensten ter beschikking van de werkgever staat.
Nu de CAO een standaardkarakter heeft, verdragen eventuele afspraken omtrent uitbetaling van een gunstigere gemiddelde onregelmatigheidstoeslag zich niet met de CAO. Met de CAO strijdige afspraken zijn nietig op grond van artikel 12 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst, zodat het RAVU mede gelet op het hierna onder 4.8 overwogene vrijstond op eventueel gemaakte afspraken terug te komen, terwijl eisers geen nakoming van de gestelde afspraken kunnen vorderen.
De primair door eisers gevorderde verklaring voor recht dat de gemiddelde ORT aan eisers voldaan moet blijven worden vanaf 1 januari 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, is dan ook niet toewijsbaar, evenmin als de vordering tot uitbetaling van de gemiddelde ORT.
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat eisers aan hun subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ten grondslag hebben gelegd dat RAVU heeft gehandeld in strijd met de regels van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW, door hen geen functie-/taaktoeslag of afbouwregeling aan te bieden ter compensatie voor het vervallen van de gemaakte afspraken ter zake van uitbetaling van de gemiddelde ORT.
4.4.
Ter onderbouwing van de gevorderde functietoeslag nemen eisers tot uitgangspunt dat de taak van solist als een aparte functie kan worden beschouwd. De kantonrechter volgt eisers niet in hun standpunt en acht het in de autorisatiebrieven verwoorde doorslaggevend voor de vraag welke functie eisers vervullen. Zoals hiervoor onder de feiten is opgenomen is in de aan eisers gezonden autorisatiebrieven uitdrukkelijk vermeld dat zij hun functie van ambulanceverpleegkundige vanaf dat moment deels kunnen uitvoeren als solist. De functie van eisers is derhalve gelijk gebleven en slechts de uitvoering van deze functie is (deels) gewijzigd. Dat eisers hiervoor aanvullende scholing hebben gevolgd, maakt dit niet anders.
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of eisers na 1 januari 2013 recht hebben op een taaktoeslag, is bepalend wat tussen partijen is overeengekomen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is uit het door eisers gestelde niet komen vast te staan dat RAVU tot 1 januari 2013 aan eisers een taaktoeslag heeft toegekend in de vorm van uitkering van de gemiddelde ORT. Zoals hiervoor onder de feiten is weergeven, heeft RAVU op het moment dat eisers de werkzaamheden van solist hebben aanvangen weliswaar bevestigd dat hun huidige ORT van toepassing zou blijven, maar heeft zij daarbij aangetekend dat zij ervan uitgaat dat eisers de te werken onregelmatige diensten in overleg met de planning in overeenstemming brengen met de uitgekeerde ORT. Anders dan door eisers kennelijk is betoogd, kan derhalve niet worden afgeleid dat handhaving van de gemiddelde ORT tot 1 januari 2013 was bedoeld als toeslag voor het verrichten van de zwaardere taak van solist en derhalve in het geheel geen verband meer hield met de daadwerkelijk door eisers verrichte onregelmatigheidsdiensten. Eisers hebben onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om deze conclusie te rechtvaardigen.
4.6.
Tussen partijen staat vast dat het bij het tot 1 januari 2013 gehanteerde rooster voor solisten niet mogelijk was om de gewerkte onregelmatigheidsdiensten in overeenstemming te brengen met de uitbetaalde (gemiddelde) ORT, omdat het rooster voor reguliere diensten voor een jaar vast lag en geen rekening hield met arbeidsomvang en mutaties als gevolg van bijvoorbeeld ziekte en vakantie. Door eisers is niet betwist dat hierin verandering is gekomen na invoering van het nieuwe rooster per 1 januari 2013, in die zin dat sindsdien niet langer wordt gewerkt met een jaarrooster. Eisers hebben niet gemotiveerd weersproken dat vanaf dat moment bij de indeling van onregelmatige diensten rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid en specifieke wensen en neventaken van de werknemers.
4.7.
Uit de stellingen van eisers is, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door RAVU, naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat solisten in het nieuwe rooster minder onregelmatige diensten kunnen draaien dan ambulanceverpleegkundigen die slechts op de ambulance werkzaam zijn. Hoewel deze diensten wellicht grotendeels zouden moeten worden gedraaid als zij op de ambulance werkzaam zijn, valt aan de hand van de stellingen van eisers niet in te zien dat solisten op grond daarvan worden benadeeld. De stelling van eisers dat zij de onregelmatigheidsdiensten in minder tijd moeten verrichten gaat niet op, nu zij in de tijd dat zij de taken van solist vervullen minder onregelmatige diensten draaien. De enkele omstandigheid dat eisers als ambulanceverpleegkundigen een aparte taak vervullen, rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat eisers recht hebben op een toeslag. Alle ambulancemedewerkers dienen na 1 januari 2013 hun onregelmatigheidsdiensten aan te passen en zo nodig uit te breiden teneinde te komen tot de eerder uitgekeerde gemiddelde ORT. De subsidiaire vordering ter zake uitbetaling van een functie-/taaktoeslag wordt afgewezen.
4.8.
Op grond van het vorenstaande resteert de vraag of RAVU eisers een afbouwregeling had dienen aan te bieden ter compensatie van de inkomensachteruitgang die optreedt indien eisers in 2013 dezelfde onregelmatigheidsdiensten zouden draaien als in 2012. De kantonrechter acht genoegzaam komen vast te staan dat RAVU eisers herhaaldelijk heeft geïnformeerd over de reeds vanaf 1 januari 2011 in de CAO opgenomen bepaling op grond waarvan niet langer de gemiddelde ORT zou mogen worden uitgekeerd, maar de ORT over de daadwerkelijk gewerkte onregelmatigheidsdiensten. RAVU heeft als productie 3 bij conclusie van antwoord een aan alle medewerkers van RAVU gezonden brief van maart 2011 overgelegd, waaruit volgt dat naar aanleiding van een onder de medewerkers gehouden enquête alsnog en in strijd met de CAO 2011 de gemiddelde ORT over de jaren 2011 en 2012 zal worden uitgekeerd. De kantonrechter acht deze regeling, die kan worden beschouwd als een overgangsregeling, in de gegeven omstandigheden in overeenstemming met de eisen van goed werkgeverschap. Uit de door partijen overgelegde stukken is naar het oordeel van de kantonrechter niet af te leiden dat RAVU aan eisers op enig moment het vertrouwen heeft gewekt dat de gemiddelde ORT ook na 1 januari 2013 zal worden uitgekeerd. De (meer subsidiaire) vordering tot uitbetaling van een afbouwregeling is derhalve evenmin toewijsbaar.
4.9.
Eisers hebben voorts een verklaring voor recht gevorderd dat RAVU de onregelmatigheidsdiensten evenredig over het personeel dient te verdelen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de solisten 50% werkzaam zijn als solist. Voor zover eisers hiermee hebben bedoeld te stellen dat zij voor dezelfde ORT (de helft) minder onregelmatigheidsdiensten hoeven te draaien dan reguliere ambulanceverpleegkundigen, wordt deze stelling onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen verworpen. Nu RAVU bovendien heeft toegezegd de onregelmatige diensten evenwichtig over haar medewerkers te verdelen en schommelingen zoveel mogelijk te voorkomen, hebben eisers geen belang bij toewijzing van deze vordering. De vordering wordt dan ook afgewezen.
4.10.
Eisers worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van RAVU. Deze kosten worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten aan de zijde van RAVU, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.W.J. van Veen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.