ECLI:NL:RBMNE:2015:2910

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
07.660392-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling met oplegging van TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte, geboren in 1968 en verblijvende in een forensisch psychiatrisch centrum, heeft op 4 februari 2012 in Almere een gewelddadige aanval gepleegd op twee slachtoffers. Tijdens een gesprek in de Oostvaarderskliniek heeft hij een stoel opgeheven en deze met kracht tegen het hoofd van slachtoffer 1 geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. Slachtoffer 2 werd ook mishandeld toen hij probeerde in te grijpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een tweede maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) op, met verpleging van overheidswege, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de verdachte voorop moet staan, gezien zijn ernstige psychische problemen en het risico op herhaling van gewelddadig gedrag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de vordering van slachtoffer 1 werd toegewezen en die van slachtoffer 2 werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.660392-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1968] te [geboorteplaats] (Sovjetunie),
thans verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum De Rooyse Wissel in Oostrum.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 april 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Stapert, advocaat te Amsterdam.
De behandeling van de zaak is op de terechtzittingen van 13 februari 2014, 9 april 2014,
16 juni 2014 en 23 september 2014 aangehouden voor nader onderzoek naar de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. P. Poppe en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een stoel heeft opgeheven (boven zijn hoofd) en/of (vervolgens) met die stoel op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] een slaande/zwaaiende beweging heeft gemaakt, waarbij hij die [slachtoffer 1] op het hoofd, althans op het lichaam heeft geslagen en/of met dat opzet (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) (met kracht), terwijl hij het hoofd van die [slachtoffer 1] bij/aan de haren had (vast)gepakt, (meermalen) dat hoofd, althans het lichaam, tegen de verwarming heeft geduwd/geslagen en/of met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht)(meermalen) op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2012 in de gemeente Almere aan een persoon genaamd
[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere hechtingen in het hoofd en/of gekneusde ribben), heeft toegebracht, door opzettelijk een stoel (boven zijn hoofd) op te heffen en/of (vervolgens) met die stoel op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] een slaande/zwaaiende beweging te maken, waarbij hij die [slachtoffer 1] op het hoofd, althans op het
lichaam heeft geslagen en/of opzettelijk (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) (met kracht), terwijl hij het hoofd van die [slachtoffer 1] bij/aan de haren had (vast)gepakt, (meermalen) dat hoofd, althans het lichaam, tegen de verwarming te duwen/slaan en/of die [slachtoffer 1] (met kracht) (meermalen) op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te stompen/slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een stoel heeft opgeheven (boven zijn hoofd) en/of (vervolgens) met die stoel op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] een slaande/zwaaiende beweging heeft gemaakt, waarbij hij die [slachtoffer 1] op het hoofd, althans op het lichaam heeft geslagen en/of met dat opzet (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) (met kracht), terwijl hij het hoofd van die [slachtoffer 1] bij/aan de haren had (vast)gepakt,
(meermalen) dat hoofd, althans het lichaam, tegen de verwarming heeft geduwd/geslagen en/of die [slachtoffer 1] (met kracht) (meermalen) op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 04 februari 2012 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht, althans op tegen/het hoofd, heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte onder 1 primair (
poging tot doodslag) en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de aangiftes, op het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, op de verklaringen van getuigen en op de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde feiten, omdat het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, bij verdachte ontbrak. De raadsman heeft hierbij verwezen naar het rapport van het Pieter Baan Centrum, waaruit de raadsman opmaakt dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan aldus ontbrak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 4 februari 2012 in de Oostvaarderskliniek in Almere in gesprek ging met verdachte. Tijdens het gesprek stond verdachte op. [1] Verdachte pakte zijn stoel bij de armleuningen op met de stoelpoten naar boven. Verdachte haalde met de stoel met een zwaaiende beweging naar haar uit. Ze werd door de stoel geraakt midden in haar gezicht. Ze viel op de grond en verdachte dook bovenop haar. Ze voelde dat verdachte haar van alle kanten sloeg. Verdachte pakte haar bij haar haren en hij sloeg haar hard met haar hoofd tegen de verwarming aan. Ze kon niets meer zien door het bloed dat ze in haar ogen kreeg. Verdachte bleef haar slaan. [2]
De rechtbank maakt uit de geneeskundige verklaring op dat [slachtoffer 1] als gevolg van het gebeuren op 4 februari 2012 meerdere stoot-en schaafwonden op haar voorhoofd, diverse pijnlijk voelende plekken onder haar haar op haar hoofd, een tand door de lip en een bloeduitstorting op haar bovenlip heeft opgelopen. Op haar voorhoofd zaten vier hechtingen. De duur van genezing werd geschat op enkele weken tot maanden. [3] Ook waren er plukken haar uit haar hoofd getrokken. [4]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij langs de kamer liep waar [slachtoffer 1] en verdachte zaten en dat zij zag dat verdachte op [slachtoffer 1] stond in te slaan. [5] Verdachte sloeg met zijn vuisten met volle kracht in de richting van haar hoofd. Verdachte hield de haren van [slachtoffer 1] vast en trok eraan. [6]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met [slachtoffer 1] in het kantoor zat te praten. Hij zag dat verdachte opstond en zijn stoel bij de leuning pakte. Verdachte gooide de stoel in de richting van [slachtoffer 1]. Verdachte zat daarna met zijn knieën bovenop de borst van [slachtoffer 1]. Verdachte pakte met zijn handen het hoofd van [slachtoffer 1] vast en hij stootte haar hoofd meerdere malen tegen de verwarming aan. [slachtoffer 2] probeerde verdachte van [slachtoffer 1] af te trekken. Hij voelde daarbij dat hij op de linkerzijde van zijn wang geslagen werd, met pijn in zijn nek als gevolg. [7]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met gebalde vuist [slachtoffer 2] in zijn gezicht sloeg. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] een klap met de stoel heeft gegeven, dat hij haar bij haar haren en haar hoofd heeft vastgepakt en dat hij vervolgens haar hoofd tegen de verwarming heeft geslagen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] na de klap met de stoel bewusteloos was. [9]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op grond van voornoemd bewijs vast dat verdachte op 4 februari 2012 in de Oostvaarderskliniek in Almere:
- een stoel boven zijn hoofd heeft vastgehouden en met die stoel een zwaaiende beweging heeft gemaakt naar [slachtoffer 1];
- daarbij met die stoel [slachtoffer 1] op haar hoofd heeft geslagen waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen;
- [slachtoffer 1] vervolgens bij haar haren heeft vastgepakt;
- haar hoofd hard meermalen tegen de verwarming heeft geslagen;
- haar meermalen hard tegen haar hoofd heeft gestompt.
De rechtbank is van oordeel dat door op deze wijze het hoofd van aangeefster, zijnde een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam, hard meerdere keren tegen de verwarming te slaan, het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm gericht was op de dood van het slachtoffer. In ieder geval heeft verdachte, door dit handelen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. De overige door verdachte verrichte handelingen hebben plaatsgevonden in combinatie met het slaan van het hoofd tegen de verwarming en hebben aldus bijgedragen aan de poging [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Het verweer van de raadsman dat verdachte ten tijde van zijn handelen geen enkel inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen van die gedragingen en er derhalve geen sprake is geweest van opzet vindt geen steun in het dossier. Zowel het onderzoek door de politie als het onderzoek door het Pieter Baan Centrum bieden daar geen, althans onvoldoende, grond voor. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman op dit punt.
De rechtbank acht aldus de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van getuige [getuige 2] bewezen dat verdachte op 4 februari 2012 in Almere [slachtoffer 2] tegen het gezicht heeft gestompt waardoor laatstgenoemde pijn heeft ondervonden en daarmee de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 04 februari 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een stoel heeft opgeheven boven zijn hoofd en vervolgens met die stoel op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] een zwaaiende beweging heeft gemaakt, waarbij hij die [slachtoffer 1] op het hoofd heeft geslagen en met dat opzet terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag met kracht, terwijl hij het hoofd van die [slachtoffer 1] bij/aan de haren had vastgepakt, meermalen dat hoofd tegen de verwarming heeft geslagen en met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht meermalen op/tegen het hoofd heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 04 februari 2012 in de gemeente Almere opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Van het onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat - indien de rechtbank niet tot de door hem bepleite vrijspraak komt - er sprake is van een schulduitsluitingsgrond, omdat aan verdachte geen verwijt van zijn handelen kan worden gemaakt. Verdachte dient in dat geval te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat dankzij de door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum gestelde diagnose de vicieuze cirkel van medicijnen, trauma en verzet, die uiteindelijk tot de escalatie op 4 februari 2012 leidde, lijkt te zijn doorbroken. De behandeling wordt nu aangepast aan de gestelde diagnose en dat lijkt al tot betere resultaten te leiden. Het is van wezenlijk belang dat deze nieuwe koers kan worden voortgezet en het opleggen van een tweede maatregel van terbeschikkingstelling zal hier niet op positieve wijze aan bijdragen. De raadsman heeft daarom subsidiair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft tijdens een gesprek met zijn mentor in de Oostvaarderskliniek geprobeerd om haar van het leven te beroven. Verdachte heeft daarbij heftig geweld toegepast. Dat het bij een poging is gebleven en dat de gevolgen niet veel ernstiger zijn is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan [slachtoffer 2] en sociotherapeuten die te hulp schoten.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het handelen van verdachte grote impact heeft gehad op het slachtoffer en dat zij nog altijd de gevolgen daarvan ondervindt. Bovendien heeft verdachte [slachtoffer 2] pijn gedaan door hem in het gezicht te stompen toen hij verdachte van het slachtoffer af wilde trekken.
Nu verdachte blijkens de bevindingen van de psychiater en de psycholoog niet als volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt komt de rechtbank aan een ontslag van alle rechtsvervolging, zoals door de raadsman primair bepleit, niet toe.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2015 eerder veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Op 19 januari 2011 heeft verdachte voor een diefstal met bedreiging van geweld de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd gekregen, welke maatregel bij beslissing van 3 november 2011 is omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De psychiater en de psycholoog komen in het rapport van 19 februari 2015, dat is opgemaakt naar aanleiding van de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum, tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een mengbeeld van ernstige symptomen waarbij een complexe en chronische posttraumatische stressstoornis, alcoholgebruik, medicatie-effecten en psychotische fenomenen elkaar negatief beïnvloeden en hun weerslag hebben op het gedrag van verdachte. Zijn gedrag is hierdoor grillig. Verdachte is gedemoraliseerd, soms psychotisch en/of vervreemd, er zijn dwanggedachten en er is sprake van een afname van probleemoplossende vaardigheden. Verdachte heeft wisselende stemmingen, problemen in de agressieregulatie, een lacunaire gewetensfunctie en een ver-/gestoorde impulsregulatie. In de loop van de jaren is verdachte dusdanig beschadigd dat er ook thans sprake is van een ontwikkeling van een antisociaal gedragspatroon, ook wel secundaire psychopathisering genoemd. Aangezien de problematiek chronisch van aard is was er ook sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte kan impulsief en agressief reageren zodra hij onlust in de breedste zin van het woord ervaart. De ernst van de escalatie of ontlading ten tijde van het tenlastegelegde zou erop kunnen wijzen dat sprake was van reactivering van een trauma. Aangezien het tenlastegelegde zeer impulsief was, door niemand was voorzien en er sprake was van disproportioneel geweld dat niet opportuun was, en daarbij in overweging nemende dat verdachte in het verleden ook een meer instrumentele kant heeft laten zien rondom (gewelddadige) incidenten, adviseren de deskundigen om verdachte op zijn minst te beschouwen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Het is niet onwaarschijnlijk dat er achteruitgang is op het gebied van intellectueel en cognitief functioneren, waardoor de al beperkte copingvaardigheden verder ondermijnd worden en de genoemde symptomen en spanningsvolle situaties nog minder door verdachte begrepen, verdragen en gecontroleerd kunnen worden.
Behandeling is voor de veiligheid van de maatschappij van belang. Verdachte heeft geen aansluiting kunnen vinden bij de maatschappij en hij heeft nauwelijks tot geen toekomstperspectief. Dit, maar ook het gevoel van hulpeloosheid en uitzichtloosheid van verdachte, heeft hem een attitude doen aannemen van fatalisme en egocentrisme. Dit maakt het opbouwen van een behandelrelatie en daarmee verandering van symptomen zeer moeilijk, waardoor de kans op herhaling van acting out gedrag ook op korte termijn groot is. Om de veiligheid te waarborgen is alleen een tbs-setting mogelijk. Aangezien (vrijwillige) voorwaarden door frequente incidenten niet door verdachte nageleefd kunnen worden gelet op zijn problematiek adviseren de deskundigen een tbs met bevel tot dwangverpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Gelet op de inhoud van het rapport, de ernst van de door verdachte gepleegde poging tot doodslag en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een - nieuwe - terbeschikkingstelling noodzakelijk is ondanks het feit dat verdachte reeds in het kader van een eerder opgelegde terbeschikkingstelling in een kliniek verblijft. De rechtbank ziet niet in op welke wijze het opleggen van een ´tweede´ maatregel van terbeschikkingstelling de aan de recent gestelde diagnose aangepaste behandeling van verdachte zal doorkruisen, zoals door de raadsman van verdachte betoogd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank zal naast de terbeschikkingstelling geen straf aan verdachte opleggen. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak, het feit dat verdachte reeds in het kader van een terbeschikkingstelling in een kliniek verblijft en hij in de onderhavige zaak wederom een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd zal krijgen is een straf ter vergelding en preventie niet aan de orde. Behandeling van verdachte dient voorop te staan.
9a DE BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.950,00, waarvan een bedrag van € 150,00 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.800,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen zonder een evenredig aantal dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.950,00 kan worden toegewezen. De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen voor zover deze ziet op de wettelijke rente en om
- indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd - geen vervangende hechtenis op te leggen nu niet verwacht kan worden dat verdachte het toe te wijzen bedrag op korte termijn kan betalen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.950,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij. Gelet op het feit dat verdachte thans in de terbeschikkingstelling verblijft en verdachte in de onderliggende strafzaak de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging krijgt opgelegd zal de rechtbank geen evenredig aantal dagen vervangende hechtenis aan de schadevergoedingsmaatregel verbinden.
9b DE BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen zonder een evenredig aantal dagen vervangende hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding gelet op het feit buitenproportioneel is en deze daarom dient te worden afgewezen.
Indien de rechtbank tot een toewijzing komt heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen voor zover deze ziet op de wettelijke rente en om - indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd - geen vervangende hechtenis op te leggen nu niet verwacht kan worden dat verdachte het toe te wijzen bedrag op korte termijn kan betalen.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 nader omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de terbeschikkinggestelde van
overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Almere, van een bedrag van € 1.950,00 (zegge: negentienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.950,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 februari 2012, tot die van de voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en
mr. F.H. Schormans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL2543 2012009416-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 1
2.Proces-verbaal van verhoor getuige nr. PL2543 2012009416-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 2
3.Geneeskundige verklaring d.d. 21 maart 2012, opgemaakt door een arts van GGD Flevoland, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL2543 2012009416-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 2
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL2543 2012009416-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 1
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL2543 2012009416-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 2
7.Proces-verbaal van aangifte, nr. 2012009416, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 2
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL2543 2012009416-3, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 2
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nr. 201200916, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten, als bijlage opgenomen bij proces-verbaal nr. PL2543 2012009416, blz. 5