ECLI:NL:RBMNE:2015:290

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
2676638 UC EXPL 14-295 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige wijziging van hypotheekrentekortingsregeling en zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een voormalig werknemer van ASR Nederland N.V., en zijn voormalige werkgever. De zaak betreft de eenzijdige wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling door ASR, die met ingang van 1 juli 2010 is doorgevoerd. [Eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, omdat hij van mening is dat ASR geen zwaarwichtig belang heeft dat rechtvaardigt dat zijn belangen bij ongewijzigde voortzetting van de oude regeling moeten wijken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] van 1 januari 2005 tot 1 januari 2011 in dienst was bij ASR en dat hij bij zijn pensionering recht had op een hypotheekrentekorting. ASR heeft de regeling echter eenzijdig gewijzigd, waardoor de korting bij uitdiensttreding wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid vervalt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat ASR niet kan terugvallen op het eenzijdige wijzigingsbeding, omdat zij niet heeft aangetoond dat er een zwaarwichtig belang was voor deze wijziging. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en ASR verboden de wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling toe te passen. ASR is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2676638 UC EXPL 14-295 LH/1040
Vonnis van 26 januari 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.J. Blok,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Nederland N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ASR,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.I. van Dijk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 17 maart 2014, waarbij een comparitie na antwoord is gelast. Toen bleek dat deze comparitie vanwege verhinderdata van partijen niet binnen redelijke termijn zou kunnen plaatsvinden, heeft de kantonrechter beslist de comparitie geen doorgang te laten vinden en zijn partijen in de gelegenheid gesteld te re- en dupliceren.
1.2.
[eiser] heeft voor repliek geconcludeerd. Daarbij heeft hij zijn eis gewijzigd.
1.3.
Vervolgens heeft ASR voor dupliek geconcludeerd.
1.4.
Daarna is vonnis bepaald. Vonniswijzing is enige tijd aangehouden, omdat bij deze rechtbank nog een andere zaak over een vergelijkbaar geschil aanhangig is.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] is van 1 januari 2005 tot 1 januari 2011 als senior architect, aanvankelijk voor een jaar en aansluitend voor onbepaalde tijd, in dienst geweest van ASR (en haar rechtsvoorgangster Fortis ASR Verzekeringsgroep N.V.). Op 1 januari 2011 is [eiser] met pensioen gegaan.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, gesloten op 29 december 2004, is onder meer bepaald:
‘Artikel 13 – Andere regelingen
Behoudens het in deze overeenkomst bepaalde, zijn de bepalingen opgenomen in de PersoneelsGids van de werkgever onder de daarin vermelde voorwaarden van toepassing.
Artikel 14 – Eenzijdige wijziging.
1. De werkgever behoudt zich het recht voor deze arbeidsovereenkomst eenzijdig te wijzigen indien hij daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer, dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
2. De werkgever behoudt zich het recht voor de in artikel 13 genoemde bepalingen te wijzigen met inachtneming van de daarvoor geldende (wettelijke) procedures. Deze procedures hebben betrekking op het voeren van overleg met de vakorganisaties of - voor zover op grond van de Wet op de Ondernemingsraden vereist - het vragen van advies of instemming aan de Ondernemingsraad van de werkgever. Wijzigingen opgelegd door de wetgever, belastingdienst of Uitvoeringsinstantie Werknemers Verzekeringen worden zonder overleg en zonder verdere compensatie doorgevoerd.’
Ook de personeelsgids van ASR, waarin de hypotheekrentekortingsregeling is opgenomen, kent een eenzijdige wijzigingsbeding. Dat beding komt inhoudelijk overeen met het beding van artikel 14 lid 2 van de arbeidsovereenkomst.
2.3.
In de op 7 september 2005 gesloten arbeidsovereenkomst is het dienstverband met ingang van 1 januari 2006 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarin zijn
‘(i)n aanvulling op de overeengekomen voorwaarden genoemd in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’enkele (in dit geding niet relevante) opzegbepalingen opgenomen.
2.4.
De personeelsgids van (de rechtsvoorganger van) ASR kende onder meer een regeling die (gewezen) werknemers aanspraak gaf op een korting van 30% op de hypotheekrente, verschuldigd vanwege de aankoop of verbouwing van een eigen woning.
‘Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden, pensionering of arbeidsongeschiktheid, vervalt de korting op het rentepercentage met ingang van de datum van uitdiensttreding’, zo bepaalde deze regeling.
2.5.
Wegens de voorgenomen aankoop van een eigen huis heeft [eiser] in of omstreeks mei 2006 een financieringsaanvraag ingediend bij Fortis Hypotheek Bank N.V. Op 28 mei 2006 heeft [eiser] de daarop aan hem uitgebrachte hypotheekofferte geaccepteerd. De geldlening is (blijkens die offerte) aangegaan voor 30 jaar tegen een rente van 3,30% per jaar. Aan [eiser] is een rentekorting gegeven van
‘1,55% vanwege personeelskorting.’Er is een
‘rentevaste periode’van 20 jaar overeengekomen. In de offerte is voorts bepaald:
‘Op de dag waarop het dienstverband met Fortis ASR anders dan door pensionering of overlijden eindigt, komt de personeelskorting te vervallen. De verstrekte personeelskorting bedraagt, uitgaande van de gekozen rentevastperiode: Leningsdeel 1: 1,55.’[eiser] heeft vervolgens een eigen huis gekocht en Fortis Hypotheek Bank N.V. heeft overeenkomstig de offerte hypothecaire zekerheid verstrekt. In de hypotheekakte, die op 28 juni 2006 is gepasseerd, is onder meer bepaald:
‘Het rentepercentage betreffende de hoofdsom zal gedurende twintig (20) jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum passeren, niet door de schuldeiseres gewijzigd kunnen worden (-)’en:
‘Bovendien verklaarden de comparanten dat deze overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling is aangegaan onder al zodanige bepalingen - voor zover bij deze akte niet gewijzigd of aangevuld - als vervat in de regeling personeelscondities hypotheken van (-) ASR van negentien april tweeduizend twee.’
2.6.
Sinds 2008 is in Nederland sprake van een economische en financiële crisis. Op 3 oktober 2008 heeft de Nederlandse staat de aandelen van onder meer Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. en Fortis Verzekeringen Nederland N.V. overgenomen. Tussen 1 juli 2009 en 1 juli 2010 heeft ASR een structurele kostenbesparing van € 100 miljoen gerealiseerd (op de totale bruto kosten van € 730 miljoen). In verband met haar concurrentiepositie, de onder druk staande marges en de gevoelde noodzaak om de personeelskosten nog verder terug te dringen, heeft ASR eind 2009 het voornemen opgevat om de regelingen in de personeelsgids betreffende de hypotheekrentekorting, de korting op verzekeringen, het concern sparen, het doorlopend krediet en het spaarloon (7.1 en 7.3 tot en met 7.6 van de personeelsgids) eenzijdig te wijzigen. De wijziging van de hypotheekrentekorting zag op het verval van deze korting bij uitdiensttreding wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid. Anders dan tot dan toe het geval was, wilde ASR de rentekorting ook doen vervallen bij uitdiensttreding wegens pensionering en arbeidsongeschiktheid, zij het met inachtneming van een overgangsperiode van 5 jaren voor de op 30 juni 2010 in dienst zijnde werknemers. De reeds gepensioneerden en al uit dienst getreden arbeidsongeschikten zouden hun korting (bij ongewijzigde voortzetting van de bestaande hypotheek) behouden.
2.7.
Overeenkomstig het door ASR met haar ondernemingsraad (OR) gesloten convenant, heeft ASR op 11 december 2009 haar voornemen tot wijziging van deze regelingen aan de OR voorgelegd, met het verzoek daarmee akkoord te gaan. Op 6 mei 2010 is de OR met een gedeelte van de voorgenomen wijzigingen akkoord gegaan. De voorgestelde wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling ging de OR niet ver genoeg. De OR meende
‘dat in deze economisch zware tijden ook van de huidige gepensioneerden en reeds uit dienst getreden arbeidsongeschikten een bijdrage gevraagd moet worden.’Het leek de OR dat
‘(d)e kostenbesparing die met dit voorstel op korte termijn wordt bereikt (-) minimaal’was. ASR heeft onderzocht of ook de hypotheekrente van reeds gepensioneerden en al uit dienst getreden arbeidsongeschikten kon worden stopgezet, maar trok uit ingewonnen juridisch advies de conclusie dat dit niet mogelijk was, ook niet na een overgangsperiode van 5 jaren.
2.8.
Op 25 mei 2010 heeft ASR haar besluit tot
‘Wijziging personeelsvoordeel op bancaire producten’via haar interne ‘Info-net’ bekend gemaakt. Over de beweegredenen van ASR en de doorgevoerde wijzigingen is daarin vermeld:
‘Het gaat vooral om het vervallen van personeelsvoordelen bij uitdiensttreding wegens pensionering en arbeidsongeschiktheid. Door de scheiding van Fortis (Bank) zijn diverse personeelsproducten ‘branchevreemd’ geworden en kan ASR Nederland deze niet meer (onbelast) aan medewerkers aanbieden. Daar komt bij dat Fortis Bank Nederland per 1 juli 2010 niet meer bestaat, maar op gaat in ABN AMRO. Ook heeft P&O de regelingen voor personeelsproducten geëvalueerd en worden enkele aanpassingen doorgevoerd.
Dit zijn de wijzigingen:
(-) Het aanbod van de hypotheekrentekorting en de huidige ASR Nederland regeling verandert niet. Wel gaat het voortaan om een hypotheeklening verstrekt door ASR Nederland.
(-) Voor alle medewerkers geldt dat vanaf 1 juli 2010 (-) de rentekorting op de hypotheeklening wordt stopgezet als je uit dienst gaat. Dit gebeurt ongeacht de reden van uitdiensttreding, dus ook bij pensionering of arbeidsongeschiktheid.
Voor het vervallen van de rentekorting op de hypotheeklening bij uitdiensttreding gelden de volgende overgangsafspraken: 1. Ben je op 30 juni 2010 in dienst dan geldt: Bij uitdiensttreding wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid vervalt de korting uiterlijk 5 jaar na de datum waarop je uit dienst bent gegaan. De korting vervalt echter direct wanneer je, na uitdiensttreding wegens pensionering of arbeidsongeschiktheid, iets wijzigt in je hypotheek. N.B. Wanneer je om een andere reden uit dienst treedt, vervalt de korting net als nu per datum uitdiensttreding. 2. Voor de huidige gepensioneerden of uit dienst getreden arbeidsongeschikten geldt eveneens dat de hypotheekrentekorting vervalt op het moment dat zij iets wijzigen in hun hypotheek.’Bij
‘het verstrijken en opnieuw aangaan van een rentevast periode’en ingeval van
‘een gedeeltelijke (tussentijdse) aflossing van de hypotheek’is geen sprake van een wijziging die de rentekorting doet vervallen.
2.9.
[eiser] heeft tegen deze eenzijdige wijziging van de hypotheekrentekorting bezwaar gemaakt. Ook heeft hij daartegen klachten ingediend. ASR heeft evenwel jegens hem niet willen terugkomen op de doorgevoerde wijziging.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van de eis, dat het aan ASR, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, wordt verboden de hypotheekrentekorting te wijzigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag(deel) dat ASR in strijd met dit verbod handelt. Subsidiair vordert [eiser] dat ASR wordt veroordeeld om aan hem gedurende de looptijd van de hypotheekovereenkomst, althans voor de duur van de rentevaste periode van 20 jaren, althans voor de duur dat de hypotheek bij de huidige hypotheekverstrekker of diens rechtsopvolger loopt, € 88,91 per maand althans een bedrag corresponderend met de rentekortingsregeling naar rato van het niet afgeloste deel van de hypotheek te voldoen. Voorts vordert [eiser] dat ASR wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat het ASR in elk geval gedurende de rentevaste periode van 20 jaren niet is toegestaan een wijziging in de hypotheekrentekortingsregeling door te voeren. Hij beroept zich op de hierboven, aan het slot van 2.5., geciteerde bepaling uit de hypotheekakte. Subsidiair meent [eiser] dat ASR geen beroep kan doen op het eenzijdige wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst, omdat ASR daarbij geen zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van [eiser] bij ongewijzigde voortzetting van de oude regeling daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. [eiser] wijst onder andere op de door ASR in 2012 en 2013 behaalde winst.
Net als degenen die op 30 juni 2010 reeds gepensioneerd waren, had [eiser] geen mogelijkheid om de gevolgen van de wijziging te ontgaan of te beperken. De eenzijdig doorgevoerde wijziging van de regeling leidt ertoe dat de hypotheeklasten van [eiser] met € 88,91 per maand stijgen. Over de resterende looptijd vanaf januari 2016 (nog 20 jaren) komt dit neer op € 21.338,--.
3.3.
ASR betwist de vordering. [eiser] heeft geen belang bij zijn vordering, omdat hij vanwege de voor hem geldende overgangsregeling voorlopig geen nadelige gevolgen van de wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling ondervindt. In het geval mocht worden geoordeeld dat [eiser] bij zijn vordering wél belang heeft, geldt dat ASR een beroep mocht doen op het eenzijdige wijzigingsbeding, opgenomen in zowel de arbeidsovereenkomst met [eiser] als in de personeelsgids. ASR stelt zich op het (primaire) standpunt dat zij kon volstaan met het in acht nemen van de in artikel 14 lid 2 van de arbeidsovereenkomst (en de overeenkomstige bepaling in de personeelsgids) genoemde ‘procedures’, in dit geval het aan de OR vragen om akkoord te gaan met de wijzigingen. Subsidiair, indien zou worden geoordeeld dat de toets van artikel 14 lid 1 van de arbeidsovereenkomst, en - daarmee - die van artikel 7:613 Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangelegd, had (en heeft) ASR bij de doorgevoerde wijziging een zwaarwichtig belang waarvoor dat van [eiser] behoort te wijken. Dat zwaarwichtige belang van ASR moet worden verondersteld, nu de OR geen bezwaar tegen de voorgestelde wijziging heeft gemaakt. De OR was juist voorstander van een nòg verdergaande afslanking van de regeling (die ook de postactieven zou raken).
3.4.
ASR zag zich na het uitbreken van de financieel-economische crisis in 2008 en het uiteenvallen van het Fortis/ASR-concern genoodzaakt tot het nemen van een samenhangend pakket van kostenbesparende maatregelen, teneinde de onderneming financieel gezond te houden (dalende omzet vergt dalende kosten), haar leidende marktpositie te behouden en de continuïteit van de onderneming te waarborgen. De arbeidsvoorwaarden konden daarbij niet worden ontzien. Voor werknemers als [eiser] is een alleszins redelijke overgangsregeling getroffen. De kosten van ASR, verbonden aan de toepassing van de hypotheekrentekortings-regeling die tot 1 juli 2010 heeft gegolden, bedroegen in 2009 ongeveer € 1,5 miljoen ten behoeve van niet-actieven (gepensioneerden en arbeidsongeschikten). Dat is substantieel.
Meer subsidiair stelt ASR zich op het standpunt dat zij de hypotheekrentekortingsregeling mocht wijzigen op grond van het bepaalde in artikel 7:611 en 6:248 lid 2 BW. Gezien de sinds 2008 veranderde marktomstandigheden en noodzaak tot kostenbesparing mocht Van [eiser] verwacht worden dat hij met de gewijzigde hypotheekrentekortingsregeling instemde, althans is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat ASR gehouden zou zijn die regeling ongewijzigd voort te zetten.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan worden toegekomen, moet worden beslist op het door ASR gevoerde verweer dat [eiser] bij zijn vordering geen belang heeft, omdat hij pas na ommekomst van de overgangsperiode van 5 jaren na pensionering, dus pas vanaf 1 januari 2016, met de gevolgen van de wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling, bestaande uit de doorwerking daarvan in de hoogte van zijn hypotheeklasten, zal worden geconfronteerd. De kantonrechter verwerpt dit verweer. ASR heeft de regeling met ingang van 1 juli 2010 eenzijdig gewijzigd. De omstandigheid dat [eiser] pas na verloop van tijd te maken zal krijgen met de voor hem nadelige gevolgen van de wijziging, staat er niet aan in de weg dat hij er reeds thans belang bij heeft om de eenzijdige wijziging ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
4.2.
In dit verband constateert de kantonrechter dat beide partijen er in dit geding kennelijk vanuit gaan dat de hypotheeklasten van [eiser] met ingang van 1 januari 2016, te weten: vijf jaren na zijn pensionering, zullen stijgen doordat de rentekorting waarvan hij thans nog profiteert alsdan ingevolge de gewijzigde hypotheekrentekortingsregeling komt te vervallen en hij de marktconforme rente moet gaan betalen. In dit geding is niet aan de orde de vraag of [eiser] jegens (de rechtsopvolger van) Fortis Hypotheek Bank N.V. ook na 1 januari 2016 - en gedurende de overeengekomen rentevaste periode van 20 jaren, eindigend medio 2026 - aanspraak kan maken op handhaving van de personeelskorting van 1,55%. De beantwoording van die vraag kan uitsluitend plaatsvinden in een geding tussen [eiser] en (de rechtsopvolger van) Fortis Hypotheek Bank N.V. ASR is bij de geldleningovereenkomst geen partij. In onderhavig geding tussen [eiser] en ASR houdt de kantonrechter het er daarom - met partijen - voor dat [eiser] vanaf 1 januari 2016 in zijn verhouding tot (de rechtsopvolger van) Fortis Hypotheek Bank N.V. wordt geconfronteerd met een stijging van zijn hypotheeklasten doordat ASR alsdan de - in de gewijzigde regeling vervallen - hypotheekrentekorting niet meer aan de hypotheekbank zal voldoen.
4.3.
De kantonrechter komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil. Partijen twisten allereerst over de norm waaraan de per 1 juli 2010 doorgevoerde wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling dient te worden getoetst. Anders dan ASR heeft betoogd, kan zij met een beroep op artikel 14 lid 2 van de arbeidsovereenkomst (en het overeenkomstige eenzijdige wijzigingsbeding in de personeelsgids) niet de rechterlijke toetsing aan de norm van artikel 14 lid 1 van de arbeidsovereenkomst ontgaan. Deze norm is ontleend aan en stemt overeen met die van het - dwingendrechtelijke - artikel 7:613 BW. Het enkele feit dat ASR de voorgenomen wijziging conform het medezeggenschapsconvenant aan de OR heeft voorgelegd, brengt daarom niet mee dat ASR tot eenzijdige wijzing mocht overgaan. Daarvoor dient te worden getoetst aan de norm van artikel 7:613 BW.
4.4.
Een andere vraag is of de opstelling van de OR het vermoeden rechtvaardigt dat ASR bij de wijziging een voldoende zwaarwichtig belang in de zin van artikel 7:613 BW had (welk vermoeden dan vervolgens door [eiser] zou kunnen worden ontkracht). De kantonrechter verstaat de brief van de OR van 6 mei 2010 aldus dat de raad zich niet heeft verzet tegen het voornemen om de hypotheekrentekortingsregeling af te slanken. Integendeel: de OR meende dat de door ASR voorgestelde ingreep niet ver genoeg ging en zich ook zou moeten uitstrekken tot de reeds gepensioneerden en uit dienst getreden arbeidsongeschikten (welke groep ASR wilde ontzien). Anders dan ASR heeft betoogd, verbindt de kantonrechter aan dit akkoord van de OR niet het gevolg dat ASR wordt vermoed een voldoende zwaarwichtig belang bij de wijziging te hebben. Het in het oorspronkelijke wetsvoorstel - in het voorgestelde tweede lid van artikel 7:613 BW - nog vervatte vermoeden (dat sprake is van zwaarwichtige belangen als de OR met de wijziging heeft ingestemd) is in de loop van de parlementaire behandeling komen te vervallen. In onderhavig geval was bovendien geen sprake van een instemming van de OR op grond van artikel 27 Wet op de ondernemingsraden (WOR). ASR heeft zich slechts ingevolge het met de OR gesloten convenant voor overleg tot de raad gewend. Onder deze omstandigheden is geen plaats voor het aannemen van een vermoeden, zoals ASR voorstaat. Dat volgt ook niet, zoals zij meent, uit Hoge Raad 18 maart 2011 JAR 2011, 108 (Monsieurs/Wegener), welk arrest betrekking heeft op het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:613 BW.
4.5.
Hieruit volgt dat het, in het kader van de in artikel 7:613 BW voorgeschreven belangenafweging, op de weg van ASR ligt te stellen (en bij betwisting te bewijzen) dat zij bij de eenzijdige wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling een zodanig zwaarwichtig belang had dat het belang van [eiser] bij ongewijzigde voortzetting van de oude regeling (die tot 1 juli 2010 heeft gegolden) daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Met ASR neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat bij deze belangenafweging de omstandigheden moeten worden betrokken die zich niet later dan op het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging (1 juli 2010) hebben voorgedaan, nu [eiser] niet gemotiveerd heeft gesteld dat nadien ingetreden omstandigheden (zoals de winst van ASR in 2012 en 2013) aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op dat tijdstip kon worden verwacht.
4.6.
Niet weersproken is dat de economische en financiële crisis de bank- en verzekeringsbranche vanaf 2008 zwaar heeft getroffen en dat ASR in 2009/2010 genoodzaakt was kostenbesparende maatregelen te nemen. Uit de verklaring van de directeur P&O van ASR van 20 juni 2012 blijkt dat in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 al een structurele kostenbesparing van € 100 miljoen was gerealiseerd (op de totale bruto kosten van € 730 miljoen), maar dat ASR het kostenniveau daarna nog verder wilde terugdringen, en wel door middel van een versobering van de arbeidsvoorwaarden. Hoe groot de noodzaak van die verdere kostenbesparing in de periode vanaf 1 juli 2010 nog was, heeft ASR in dit geding niet onderbouwd. Met name heeft ASR geen inzicht gegeven in de bedrijfsresultaten over de jaren 2009 en 2010, in de omzetontwikkeling of in de gehanteerde kosten/omzet-ratio. Dat had, gezien de op haar rustende stelplicht, wél op haar weg gelegen, nu de wijziging van de personeelsgids per 1 juli 2010 is doorgevoerd met het oog op de markt- en concurrentiepositie van ASR en de in de branche onder druk staande marges. Behalve de algemene stelling dat het niet goed ging met ASR en dat een verlaging van het kostenniveau essentieel was voor het voortbestaan van ASR, is in dit geding slechts naar voren gebracht dat met de (oude) hypotheekrentekortingsregeling in 2009, derhalve na de afsplitsing van Fortis, € 9 miljoen gemoeid was, waarvan € 1,5 miljoen ten behoeve van gepensioneerden en uit dienst getreden arbeidsongeschikten. Gezien de omvang van de onderneming van ASR volgt hieruit niet, althans niet zonder meer (welk meerdere ontbreekt), dat een besparing van - op termijn - € 1,5 miljoen per jaar van zodanige omvang was dat van de ingreep een substantiële invloed op haar bedrijfsresultaat en concurrentiepositie was te verwachten, laat staan dat deze nodig was om het voortbestaan van ASR te waarborgen. Begrijpelijk is dan ook dat de OR heeft gemeend dat de met de voorgenomen wijzigingen te bereiken kostenbesparing ‘op korte termijn (-) minimaal’ was. Dit oordeel van de OR heeft ASR in dit geding niet bestreden of genuanceerd.
4.7.
ASR heeft in dit kader nog aangevoerd dat bij de weging van haar bedrijfsbelang bij de per 1 juli 2010 doorgevoerde wijzigingen het gehele, samenhangende pakket aan bezuinigingsmaatregelen in aanmerking dient te worden genomen. Dit kan haar niet baten, omdat ASR evenmin cijfermatig heeft onderbouwd hoe groot de verwachte besparing van dat hele pakket was en hoe die besparing zich verhield tot de totale kosten. Overigens is de kantonrechter van oordeel dat ook het belang van ASR bij de afslanking van de hypotheekrentekortingsregeling afzonderlijk in de belangenafweging moet worden betrokken. Voor zover de belangen van werknemers bij ongewijzigde continuering van de oude regeling aanmerkelijk zijn (zie hierna), kan van de werkgever immers redelijkerwijs gevergd worden dit gedeelte van het pakket te laten vervallen, althans indien dat ertoe leidt dat slechts een betrekkelijk klein deel van de bezuinigingsdoelstelling niet wordt behaald.
4.8.
Tegenover het aldus sterk te relativeren bedrijfsbelang van ASR staat het belang van [eiser] bij het behoud van de hem op grond van de oude regeling toegekende hypotheekrentekorting. Zolang ASR aan (de rechtsopvolger van) Fortis Hypotheek Bank N.V. de personeelskorting blijft voldoen, betaalt [eiser] aan zijn hypotheekbank maandelijks een rente van € 266,75. Vervalt de rentekorting, dan stijgen de hypotheeklasten van [eiser] met 30%. Er - net als ASR - vanuit gaande dat dit effect zich met ingang van 1 januari 2016 (na afloop van de overgangstermijn van 5 jaren) doet gevoelen, becijfert [eiser] zijn schade gedurende de looptijd van de hypotheek - bij voor het overige ongewijzigde omstandigheden - op € 21.338,-- (zijnde 20 jaar x 12 maanden x € 88,91 per maand). Ook indien daarbij, zoals ASR heeft aangevoerd, het fiscale aspect wordt meegewogen, resteert een substantiële verhoging van de hypotheeklasten van [eiser].
ASR heeft - zo luidt de conclusie - onvoldoende rekening gehouden met de negatieve consequenties die de wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling voor [eiser] heeft.
4.9.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat ASR zich niet kan beroepen op het eenzijdige wijzigingsbeding. ASR heeft voorts een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 7:611 en 6:248 lid 2 BW. De kantonrechter volgt haar ook daarin niet. Waar ASR kennelijk meent dat de toetsing aan het goed werknemerschap van artikel 7:611 BW, zoals dit in verband met de eenzijdige wijziging van een arbeidsovereenkomst is toegepast in HR 11 juli 2008 (JAR 2008, 204 inzake Stoof/Mammoet), een lichtere is dan die van artikel 7:613 BW, miskent zij dat artikel 7:613 BW ziet op gevallen waarin de werkgever zich de bevoegdheid heeft voorbehouden om, ongeacht de omstandigheden die daartoe aanleiding geven, eenzijdig een wijziging in de arbeidsvoorwaarden aan te brengen. Bij het ontbreken van een eenzijdige wijzigingsbeding is de werknemer in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Dat is op grond van het goed werknemerschap van artikel 7:611 BW slechts anders indien de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en het door hem gedane voorstel redelijk is. Wordt de werknemer daardoor al beschermd tegen onredelijke voorstellen van de werkgever, vervolgens moet ook nog worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd. Het beroep van ASR op artikel 7:611 BW stuit reeds af op het feit dat ASR aan [eiser] geen voorstel tot wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling heeft gedaan. Het besluit is eind mei 2010 eenvoudigweg via het Info-net aan het personeel van ASR bekend gemaakt.
4.10.
Ook het beroep van ASR op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt niet, omdat daarvoor geen andere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dan die welke ASR in het kader van de toetsing aan de maatstaf van artikel 7:613 BW heeft gesteld. Nu de onaanvaardbaarheidstoets die artikel 6:248 lid 2 BW vergt, zeker niet minder streng is dan de maatstaf van artikel 7:613 BW, kan - gelet op hetgeen hierboven is overwogen - een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid ASR niet baten.
4.11.
De vordering van [eiser] wordt toegewezen, zoals hierna omschreven. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen reden, omdat ASR heeft toegezegd uitvoering te zullen geven aan een veroordelend vonnis. Op vordering van [eiser] wordt dit vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] nog tot 1 januari 2016 in de overgangsregeling valt.
4.12.
ASR wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot dit vonnis, aan de zijde van [eiser] begroot op € 769,82, bestaande uit € 92,82 aan exploitkosten, € 77,-- aan vast recht en € 600,-- (2 punten à € 300,--) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verbiedt ASR om jegens [eiser] de met ingang van 1 juli 2010 doorgevoerde wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling toe te passen;
veroordeelt ASR om jegens [eiser] de hypotheekrentekortingsregeling toe te passen, zoals deze tot 1 juli 2010 heeft gegolden;
veroordeelt ASR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 769,82, waarin begrepen € 600,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.