ECLI:NL:RBMNE:2015:2860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
16.660196-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling en vernieling met psychische stoornis

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2015, stond de verdachte terecht voor mishandeling en vernieling. De zaak kwam voort uit een incident op 28 december 2014 in Almere, waarbij de verdachte zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer], zou hebben mishandeld en brandbare vloeistoffen in hun woning heeft verspreid. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in de P.I. Almere, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.J.M. Mohrmann. Tijdens de zitting op 8 april 2015 werd de vordering van de officier van justitie, mr. F. Rethmeijer, besproken, evenals de verdediging van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] en het opzettelijk brand stichten in hun woning. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder de aangifte van [slachtoffer], medische rapporten en verklaringen van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had geprobeerd toe te brengen, maar dat de mishandeling en vernieling wel bewezen waren. De verdachte werd ontoerekeningsvatbaar verklaard op basis van psychische stoornissen, waaronder schizofrenie en middelenafhankelijkheid. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 3.110, -.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.660196-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1986] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de P.I. Almere.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Rethmeijer en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer],
- (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen (waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met (zeer veel) kracht op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 december 2014 in Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer],
- (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen (waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of (vervolgens)
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
Primair
hij op of omstreeks 28 december 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning/appartement, gelegen aan [adres] aldaar, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was, met dat opzet
- een mengsel van Xyleen en/of koelvloeistof, althans één of meer brandbare en/of licht ontvlambare vloeistof(fen) heeft uitgegoten/verspreid op/over de vloer van die woning, en/of (vervolgens)
- een (elektrische) kachel op/in voornoemde vloeistof(fen) heeft geplaatst, en/of (vervolgens) van die kachel de functie verwarmen in werking heeft gesteld, althans een warmte uitstralende (elektrische) kachel op/in voornoemde vloeistof(fen) heeft geplaatst of laten staan,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 december 2014 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk (in de woning aan [adres]) een vloer en/of zich op die vloer bevindende goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [woningstichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een of meer(brandbare) vloeistoffen over die vloer en/of die goederen te verspreiden;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde bewezen te verklaren. Daartoe heeft zij voor het onder 1. primair ten laste gelegde verwezen naar de aangifte en de verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de raadkamerzitting over de gevangenhouding. Voor de bewezenverklaring van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de diverse processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten en de bevelvoerder van de brandweer verklaren over het in de woning aangetroffen elektrische kacheltje en de vloeistoffen die op de vloer zijn aangetroffen.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman verzocht verdachte van de gehele tenlastelegging vrij te spreken vanwege het ontbreken van opzet op grond van de vastgestelde psychische stoornis.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte van het onder 1. primair vrij te spreken omdat er geen sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich wat betreft het onder 1. subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2. primair tenlastegelegde vrijspraak betoogd omdat er slechts sprake zou zijn van voorbereidingshandelingen en niet van een begin van uitvoering. Met betrekking tot het onder 2. subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet had op de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten en derhalve integraal dient te worden vrijgesproken, volgt de rechtbank niet. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet gebleken dat bij verdachte ieder inzicht in de ten laste gelegde gedragingen ontbrak.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde voorts
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 28 december 2014 geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 28 december 2014 verklaard dat haar vriend –verdachte – haar met zijn vlakke hand en met kracht tegen de linkerzijde van haar gezicht sloeg en dat deze klap pijn veroorzaakte ter hoogte van aangeefsters linkeroor en linkerslaap. Aangeefster verklaarde dat zij door deze klap op de grond viel en dat verdachte vervolgens, terwijl zij op de grond lag, met kracht tegen haar hoofd heeft geschopt en gestompt. Aangeefster verklaarde dat zij haar bewustzijn heeft verloren.
Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt echter niet hoe vaak verdachte aangeefster tegen haar hoofd heeft geschopt/gestompt heeft en of verdachte met geschoeide voet geschopt heeft. Het schoppen en stompen tegen het hoofd van een persoon kan een poging zware mishandeling opleveren maar in casu is dit niet vast te stellen omdat concrete informatie over het schoppen ontbreekt. Nu het geconstateerde (beperkte) letsel evenmin aanknopingspunt biedt om vast te stellen of er met geschoeide voet tegen een kwetsbaar deel van het hoofd is geschopt, is niet zonder meer duidelijk dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem onder 1. primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde voorts
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigen bewezen kan worden.
Voor de bewijsmiddelen verwijst zij naar:
- de aangifte van [slachtoffer] [2] , inhoudende dat haar vriend haar tegen haar hoofd gestompt en geschopt heeft;
- het verslag van de spoedeisende hulp [3] , waarin als conclusie de werkdiagnose hoofdletsel en polskneuzing staat;
- de verklaring van verdachte afgelegd op 8 januari 2015 tijdens de strafraadkamer [4] , inhoudende dat verdachte heeft gezegd dat hetgeen mevrouw [slachtoffer] heeft verklaard grotendeels wel klopt.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 28 december 2014 zijn levensgezel [slachtoffer] in Almere mishandeld heeft.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 28 december 2014 heeft geprobeerd brand te stichten in het appartement aan [adres] in [woonplaats].
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat verdachte licht ontvlambare vloeistoffen zoals Xyleen op de vloer en tegen de wanden in de woning heeft uitgegoten.
Verdachte heeft over het doel van deze handelingen wisselend verklaard. Hij wilde politiehonden op afstand houden en de geur van verdovende middelen maskeren die mogelijk in de woning lagen verborgen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij goederen in de woning wilde vernielen door het uitgieten van de vloeistoffen. Door het ontbreken van een eenduidige en aannemelijke verklaring en gelet op de aangetroffen situatie in de woning acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte de licht ontvlambare vloeistoffen heeft uitgegoten met de bedoeling brand te stichten.
Niet vast te stellen is echter waar verdachte het elektrische kacheltje heeft neergezet en of dit kacheltje aan stond op de verwarmingsstand toen de verbalisanten ter aanhouding van verdachte de woning betraden. Het enkele uitgieten van licht ontvlambare vloeistoffen in de woning levert nog geen begin van uitvoering van brandstichting op.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2. primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 28 december 2014 de vloer en diverse goederen op de vloer in het appartement aan [adres] in [woonplaats] vernield heeft.
Voor de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar:
- het proces-verbaal van bevindingen [5] , inhoudende dat er in de woonkamer in het appartement een gele vloeistof op de grond lag;
- de foto’s van de woonkamer van het appartement, waarop te zien is dat er een televisie en andere voorwerpen op de vloer in de vloeistof liggen [6] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2015 [7] , inhoudende:
“Ik heb vloeistoffen door het hele appartement gegooid. Ik wilde daarmee vernielen. Ik heb dingen stuk gemaakt. Ik heb de televisie van de muur geslagen en heb kleding en de computer op de grond gegooid”.
De rechtbank overweegt dat nu verdachte een bekennende verklaring afgelegd heeft en er door de verdediging niet om vrijspraak is gevraagd, zij ingevolge artikel 358, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering volstaat met voornoemde verwijzing naar de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 28 december 2014 in Almere, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer],
- (met kracht) tegen het hoofd, heeft geslagen (waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen) en (vervolgens)
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd heeft gestompt en geschopt/getrapt,
waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2. subsidiair
hij op 28 december 2014 te Almere, opzettelijk en wederrechtelijk (in de woning aan [adres]) een vloer en zich op die vloer bevindende goederen, ten dele toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk (brandbare) vloeistoffen over die vloer en die goederen te verspreiden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1. subsidiair:
Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel.
Onder 2. subsidiair:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De bewezen verklaarde feiten zijn strafbaar nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- het pro Justitia rapport van 20 maart 2015 opgemaakt door psychiater I. Maksimovic;
- het pro Justitia rapport van 28 maart 2015 opgemaakt door GZ-psycholoog H. Scharft.
Deskundige Maksimovic heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type en afhankelijkheid van alcohol, cannabis, XTC en MDMA. Hiervan was ook sprake tijdens het ten laste gelegde. Verdachte heeft volgens de psychiater de ten laste gelegde feiten gepleegd vanuit zijn paranoïde wanen. Vanuit zijn waanbeelden is verdachte onderliggend angstig en heeft hij vanwege het ontregelende effect van de psychose nauwelijks controle over zijn agressieve impulsen. Psychiater Maksimovic heeft vastgesteld dat verdachte beide ten laste gelegde feiten gepleegd heeft tijdens een psychose. Verdachte was hierbij oordeels- en kritiek gestoord en kon vanwege zijn psychotische decompensatie niet adequaat reageren en zijn agressieve impulsen geen halt toe roepen. Verdachte had geen controle over zijn gedrag. De psychiater adviseert zodoende verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Deskundige Scharft heeft eveneens vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis. Deze stoornis kan volgens de psycholoog waarschijnlijk geclassificeerd worden als schizofrenie, maar kan ook een psychotische reactie zijn van zeer fors alcoholgebruik en drugsgebruik. Er is dan ook sprake van alcoholafhankelijkheid en misbruik van drugs (XTC). Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert verdachte ontoerekeningsvatbaar te achten voor het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft dit gedaan in een toestand waarin zijn handelen volledig werd bepaald door zijn psychotische toestand. Deze toestand lijkt ook van invloed te zijn geweest ten tijde van de het onder 1 ten laste gelegde maar de psycholoog kan de mate waarin dit heeft meegespeeld niet goed vaststellen. Geadviseerd wordt verdachte hiervoor verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid voor de bewezenverklaarde feiten op de daarvoor in de voornoemde rapporten bijeengebrachte gronden over in dier voege dat zij verdachte ontoerekeningsvatbaar voor beide bewezenverklaarde strafbare feiten acht. De deskundigen hebben geen gelijkluidend oordeel over de mate waarin het onder 1 tenlastegelegde aan verdachte toegerekend kan worden. Nu de strafbare feiten opeenvolgend in korte tijdspanne zijn gepleegd, beide deskundigen tot de slotsom komen dat het onder 2 tenlastegelegde niet aan verdachte toegerekend kan worden en deskundige Scharft van mening is dat het onder 1 tenlastegelegde begaan is onder invloed van de hem beschreven stoornis, maar niet kan zeggen in welke mate de stoornis daarbij een rol gespeeld heeft, terwijl deskundige Maksimovic vindt dat genoemd feit hem niet toe te rekenen valt, vindt de rechtbank daarin aanleiding om verdachte voor beide feiten ontoerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank acht verdachte daarom voor deze strafbare feiten niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van ontoerekeningsvatbaarheid en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat de rechtbank, bij passeren van het bovengenoemd verweer met betrekking tot het opzet, slechts de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zou kunnen opleggen als zij het onder 2.primair ten laste gelegde bewezen verklaart , uitgaande van vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Deskundigen Maksimovic en Scharft hebben beiden geadviseerd verdachte op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van één jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis om het recidiverisico te verminderen. Psychiater Maksimovic heeft daarbij opgemerkt dat in het geval verdachte goed ingesteld is op medicatie, hij geen middelen gebruikt en voldoende steun en structuur krijgt, het recidiverisico laag is.
Deze adviezen worden ondersteund door Reclassering Nederland getuige haar advies van 7 april 2015. Op grond van voornoemde rapporten is het de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de veiligheid van verdachte en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van verdachte voor één termijn van een jaar eist.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 13 februari 2015.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade is door de benadeelde partij ter terechtzitting van 8 april 2015 bijgesteld tot een bedrag van € 3.894,38.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 3.110, - inclusief schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het gevorderde immateriële schadebedrag gematigd dient te worden omdat er sprake is van een eenvoudige mishandeling zonder blijvend letsel. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de gevorderde materiële schade slechts toewijsbaar is voor zover er rechtstreekse schade is van de vernieling.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 3.110, -, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade van € 850, - geheel toewijsbaar is. Er is geen aanleiding om dit bedrag te matigen omdat het gevraagde bedrag, gezien de forse mishandeling van de benadeelde partij niet onredelijk is.
De gevorderde schade voor de televisie van € 210, - en de kleding van € 200, - zijn toewijsbaar omdat de rechtbank er van uitgaat dat deze voorwerpen omdat ze op de grond lagen ook besprenkeld zijn met licht ontvlambare vloeistoffen en derhalve vernield zijn. De gevorderde schade voor het plaatsen van een nooddeur en de voordeur inclusief btw en arbeidsloon van € 1850, - is ook toewijsbaar omdat dit rechtstreekse schade is die voortvloeit uit het handelen van verdachte.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht (in casu 6:165 jo. 6:162 BW) aansprakelijk. De omstandigheid dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging staat niet in de weg aan het toewijzen van een vordering van een benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De rechtbank bepaalt dat de vervangende hechtenis bepaald wordt op één dag.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37, 57, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1. primair en 2. primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1. subsidiair en 2. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zoals onder 6 hierboven is omschreven;
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Oplegging maatregel
-gelast de plaatsing van verdachte in een
psychiatrisch ziekenhuisvoor de duur van
één jaar.
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Almere, van een bedrag van € 3.110, - (zegge: eenendertighonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 28 december 2014, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.110, - ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en C.A.M. van Straalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014373991, doorgenummerd 1 tot en met 92.
2.Pagina’s 7 en 8.
3.Pagina’s 14 en 15.
4.Zie het proces-verbaal van de strafraadkamer te Lelystad van 8 januari 2015.
5.Pagina 19.
6.Pagina’s 30, 32 en 33.
7.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 8 april 2015, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.