In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2015, stond de verdachte terecht voor mishandeling en vernieling. De zaak kwam voort uit een incident op 28 december 2014 in Almere, waarbij de verdachte zijn levensgezel, aangeduid als [slachtoffer], zou hebben mishandeld en brandbare vloeistoffen in hun woning heeft verspreid. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in de P.I. Almere, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.J.M. Mohrmann. Tijdens de zitting op 8 april 2015 werd de vordering van de officier van justitie, mr. F. Rethmeijer, besproken, evenals de verdediging van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] en het opzettelijk brand stichten in hun woning. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder de aangifte van [slachtoffer], medische rapporten en verklaringen van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had geprobeerd toe te brengen, maar dat de mishandeling en vernieling wel bewezen waren. De verdachte werd ontoerekeningsvatbaar verklaard op basis van psychische stoornissen, waaronder schizofrenie en middelenafhankelijkheid. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 3.110, -.