ECLI:NL:RBMNE:2015:2762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
388312 HA RK 15-63
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van bestuursrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.A. Röschlau, op 10 maart 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V.V.M. van Amstel, de bestuursrechter die belast was met de behandeling van haar zaak tegen het UWV. Verzoekster had om uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd, omdat haar rechtsbijstandsverzekeraar Achmea plotseling weigerde haar zaak verder te behandelen. Dit leidde tot een situatie waarin mr. Röschlau de zaak op korte termijn moest overnemen, wat volgens verzoekster een goede voorbereiding bemoeilijkte. De wrakingskamer heeft op 7 april 2015 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoekster als mr. Van Amstel aanwezig waren. Verzoekster voerde aan dat mr. Van Amstel de schijn van partijdigheid had gewekt door de zitting door te laten gaan, ondanks haar verzoek om uitstel, en dat zij onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische gesteldheid.

Mr. Van Amstel verdedigde haar beslissing om de zitting niet uit te stellen door te verwijzen naar het uitstelbeleid van de rechtbank en stelde dat de omstandigheden van verzoekster niet bijzonder genoeg waren om van dit beleid af te wijken. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. Verzoekster had de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek op 25 februari 2015 kunnen aanvoeren, maar deed dit pas dertien dagen later. De rechtbank vond deze termijn te lang en oordeelde dat verzoekster het verzoek tot wraking ter zitting had moeten indienen of op zijn minst binnen korte tijd na de zitting.

De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te zenden. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank op 21 april 2015.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 388312 HA RK 15-63
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen, verzoekster.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 10 maart 2015 heeft mr. R.A. Röschlau namens verzoekster een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. V.V.M. van Amstel, bestuursrechter en belast met de behandeling van de procedure tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) geregistreerd onder nummer SBR UTR 14/6576 ZW T1 S200.
1.2.
Mr. Van Amstel heeft niet in de wraking berust. Zij heeft schriftelijk haar standpunt weergegeven.
1.3.
Het wrakingsverzoek is ter zitting behandeld op 7 april 2015 door de wrakingskamer. Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Röschlau. Mr. Van Amstel is eveneens verschenen. Het UWV is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoekster legt aan haar verzoek ten grondslag dat mr. Van Amstel haar verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling heeft afgewezen. De reden waarom verzoekster om uitstel van de zitting had gevraagd was dat rechtsbijstandsverzekeraar Achmea plotseling weigerde haar zaak verder te behandelen. Daarom heeft mr. Röschlau de zaak op korte termijn moeten overnemen. Het gaat om een omvangrijk dossier en de psychische gesteldheid van verzoekster brengt met zich dat voor een goede voorbereiding van de zitting intensief en veelvuldig contact noodzakelijk is. Ook de eis dat nieuwe stukken op een termijn van 11 dagen voor de zitting ingediend moesten worden was een reden om uitstel te vragen. Mr. Röschlau heeft bij faxen van 10 februari 2105, 13 februari 2015 en 20 februari 2015 verzocht om de zaak aan te houden. Na diverse telefonische contacten van mr. Röschlau met de griffie heeft mr. Van Amstel slechts rekening gehouden met een zitting van mr. Röschlau bij het Hof in Amsterdam en de behandeling op een vroeger tijdstip op de dag laten plaatsvinden. Ter zitting heeft mr. Van Amstel het betoog van mr. Röschlau over de goede procesorde en de “equality of arms” onderbroken met de vraag of het niet verstandig was geweest om verzoekster door te verwijzen naar een andere advocaat. Door de zitting koste wat kost door te willen laten gaan - hetgeen direct effect had op de voorbereiding van de zaak - heeft mr. Van Amstel volgens verzoekster de schijn van partijdigheid gewekt. Verder wekte mr. Van Amstel met haar optreden ter zitting de schijn dat zij op de hand van het UWV was, door juist het door verzoekster bestreden punt over het moment waarop haar ziekte was toegenomen, in een onderonsje met het UWV te bespreken. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster uiteengezet dat mr. Van Amstel onvoldoende oog had voor haar psychische gesteldheid en dat zij er ter zitting niet voor heeft gezorgd dat er voldoende rust en veiligheid was, zodat de zaak op een goede manier behandeld kon worden. Verzoekster heeft daarbij naar voren gebracht dat zij de “verbale vechtpartij” tussen mr. Van Amstel en mr. Röschlau als bedreigend heeft ervaren.
2.2.
Mr. Van Amstel heeft naar voren gebracht dat haar weigering om de zaak uit te stellen is gebaseerd op het bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank gehanteerde uitstelbeleid. Het feit dat veertien dagen voor de zitting een nieuwe advocaat bij de zaak betrokken was, is niet een zodanig bijzondere omstandigheid dat om die reden van dit beleid zou moeten worden afgeweken. Het was mr. Van Amstel niet bekend dat mr. Röschlau nadien diverse keren telefonisch de griffie heeft benaderd. Zij erkent dat het niet correct is als hem is toegezegd dat hij zal worden teruggebeld, terwijl dat niet is gebeurd, maar dit gaat volgens haar om het handelen van de griffie, waar zij geen bemoeienis mee heeft gehad. Mr. Van Amstel stelt dat zij ter zitting het strenge beleid bij uitstelverzoeken heeft toegelicht en dat daarbij is besproken dat, als aan het einde van die zitting zou blijken dat verzoekster op enig punt in het beroep nog dingen had toe te voegen, zij daar nog extra tijd voor zou krijgen. Uit het verkort proces-verbaal van de zitting blijkt volgens mr. Van Amstel ook dat daarover ter zitting afspraken zijn gemaakt, waarbij ook aan de orde is gekomen hoeveel tijd mr. Röschlau dacht daarvoor nodig te hebben en dat hij heeft ingestemd met de verleende termijn. Over het door verzoekster gestelde “onderonsje” met het UWV heeft mr. Van Amstel naar voren gebracht dat zij geenszins heeft aangesloten bij het standpunt van het UWV, maar dat zij de gemachtigde van het UWV heeft gevraagd of de Ziektewet zoals die thans geldt naar zijn mening voorziet in de situatie waarin eiseres zich bevindt. Mr. Van Amstel heeft in dit verband toegelicht dat het gaat om nieuwe wetgeving. Verder heeft mr. Van Amstel naar voren gebracht dat zij ter zitting zag dat verzoekster erg gespannen was en dat zij haar heeft gevraagd of het wel ging. Haar vriend heeft toen toegelicht dat het trillen een verschijnsel was dat bij haar ziekte hoorde. Volgens mr. Van Amstel heeft zij verder rustig met verzoekster kunnen spreken en heeft verzoekster zelf ook nog haar situatie toegelicht. Mr. Van Amstel herkent zich dan ook niet in de door verzoekster geschetste sfeer. Zij heeft benadrukt dat het haar zeer spijt als verzoekster de situatie ter zitting als onveilig heeft ervaren.

3.Beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16 lid 1 van de Awb dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De rechtbank zal het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren omdat dit niet tijdig is gedaan. Aan deze beslissing ligt het volgende ten grondslag. Verzoekster baseert zich ter onderbouwing van het verzoek tot wraking op de afwijzing door mr. Van Amstel van het verzoek tot uitstel voorafgaand aan de zitting van 25 februari 2015 en verder op houding en gedrag van mr. Van Amstel op die zitting en uitspraken die zij ter zitting heeft gedaan. Verzoekster heeft op 10 maart 2015 het verzoek tot wraking ingediend. Dit is op de dertiende dag nadat de omstandigheden die de aanleiding vormden voor het verzoek tot wraking bij haar bekend waren geworden. Na de zitting zijn geen nadere feiten voorgevallen die hebben bijgedragen aan de besluit van verzoekster om mr. Van Amstel te wraken. Het had in de gegeven omstandigheden verwacht mogen worden dat verzoekster het verzoek tot wraking ter zitting had gedaan, of indien verzoekster zich daarover nog wilde beraden op zeer korte termijn na de zitting. Een termijn van dertien dagen acht de rechtbank daarvoor te lang. De door mr. Röschlau aangevoerde omstandigheid dat in dit geval meer tijd nodig was vanwege zijn eigen agenda, in combinatie met de slechte bereikbaarheid van verzoekster als gevolg van haar intensieve therapie, is onvoldoende grond om voorbij te gaan aan de wettelijke eis dat het verzoek tot wraking wordt ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan verzoekster en aan mr. Van Amstel, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
draagt de griffier voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbende, het UWV.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en
mr. G.L.M. Urbanus en mr. drs. R. in ‘t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.