ECLI:NL:RBMNE:2015:2756

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
387341 HA RK 15-45, 387349 HA RK 15-46 en 387351 HA RK 15-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure betreffende rogatoire commissie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van rechter mr. F.M. Bus. Het verzoek werd ingediend door drie verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.P.H. Overgoor, naar aanleiding van de behandeling van een verzoek tot het houden van een rogatoire commissie in een civiele procedure tussen Intellectual Ventures I LLC en Sprint Spectrum L.P. en anderen. De verzoekers stelden dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door belangrijke informatie, zoals vragenlijsten, niet door te sturen en door tijdens de zitting de indruk te wekken dat de getuigenverhoren al beslist waren. De rechter heeft echter betwist dat er sprake was van partijdigheid en heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.

De rechtbank heeft de wrakingsverzoeken op 7 april 2015 behandeld, waarbij de verzoekers en hun advocaten aanwezig waren, maar de rechter niet. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking voor een deel niet-ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend met betrekking tot de gedragingen van de rechter voorafgaand aan en tijdens de zitting. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank verklaarde het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond en droeg de griffier op om de beslissing aan alle betrokken partijen te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummers/rekestnummers 387341 HA RK 15-45, 387349 HA RK 15-46 en 387351 HA RK 15-47
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op de verzoeken in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:

1. [verzoeker sub 1]

2. [verzoeker sub 2]

3. [verzoeker sub 3]

verder te noemen, verzoekers.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 20 februari 2015 heeft mr. G.P.H. Overgoor namens verzoekers een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. F.M. Bus, rechter van de octrooikamer van de rechtbank Den Haag. Mr. Bus (hierna: de rechter) is als rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, belast met de behandeling van een verzoek met zaaknummer C/16/362022 HA RK 14-24 tot het houden van een rogatoire commissie op grond van het Haags Bewijsverdrag. Het verzoek is ingediend bij de rechtbank Den Haag, functionerend als “Centrale Autoriteit” op grond van het Haags Bewijsverdrag, en ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. In de hoofdzaken gaat het om procedures die worden gevoerd bij het United States District court for the district of Delaware tussen Intellectual Ventures I LLC (hierna: Intellectual Ventures) als eiseres en Sprint Spectrum L.P. (hierna: Sprint c.s.) en acht anderen (hierna gezamenlijk aangeduid als: Sprint c.s.), allen gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, als gedaagden en als verzoekers van de rogatoire commissie.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft schriftelijk haar standpunt weergegeven.
1.3.
De belanghebbende Intellectual Ventures heeft de rechtbank schriftelijk meegedeeld dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De belanghebbende Sprint c.s. heeft schriftelijk haar standpunt kenbaar gemaakt.
1.4.
De verzoeken tot wraking zijn gevoegd behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 7 april 2015. Verzoekers zijn ter zitting vertegenwoordigd door mr. Overgoor en mr. J.S. Bruinsma. De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen. Namens Sprint c.s. was aanwezig mr. J.S. Kooij. Intellectual Ventures is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoekers leggen aan het verzoek ten grondslag dat mr. Bus de schijn van partijdigheid heeft gewekt, omdat zij de aan de verzoekschriften voor het houden van een rogatoire commissie gehechte vragenlijsten bewust en opzettelijk niet aan hen heeft doorgestuurd. Als gevolg daarvan zijn zij in de voorbereiding van hun verweer, het opstellen van het verweerschrift en de voorbereiding van de zitting benadeeld. Naast het achterhouden van deze informatie ging de rechter tijdens de zitting volgens verzoekers voorbij aan de belangrijke vraag of de getuigenverhoren gelast moeten worden. De rechter heeft het pleidooi van de advocaat van verzoekers onderbroken en gewezen op de beschikking van de Centrale Autoriteit en daarbij expliciet aangegeven dat daaruit volgt dat de getuigenverhoren gelast dienen te worden. Met deze handelwijze heeft de rechter - ten minste - de indruk gewekt dat de zitting enkel nog zou gaan over de “bijzondere vormen” van verhoor. Hieruit blijkt dat de rechter niet onpartijdig over het geschil kan oordelen. Aan het slot van de zitting leek de rechter hier op terug te komen en een kleine slag om de arm te houden door partijen te vragen enkele data in de agenda te reserveren voor het geval de getuigenverhoren gelast zouden worden. Verzoekers waren daarom zeer verbaasd dat zij vervolgens na de zitting per e-mail van 16 februari 2015 door de griffier, namens de rechter, werden geïnformeerd over de data waarop de getuigenverhoren zijn gepland. Deze e-mail met opgave van data zonder voorbehoud, voordat de rechter uitspraak had gedaan op dit punt, gaf voor verzoekers de doorslag om te concluderen dat de rechter met haar handelen de schijn van partijdigheid had gewekt.
2.2.
De rechter stelt dat het verzoek tot wraking te laat is ingediend voor zover het gaat om haar handelwijze voorafgaand en tijdens de zitting. Daarnaast heeft zij inhoudelijk op de wrakingsgronden gereageerd. Van bewust achterhouden van de vragenlijsten was volgens de rechter geen sprake. Zij heeft daarover ter zitting slechts opgemerkt dat ze vermoedde dat de griffie de vragenlijsten bewust niet had meegestuurd, omdat het in de Nederlandse traditie ongebruikelijk is om getuigen van te voren in te lichten welke vragen hen exact gesteld gaan worden. Ter zitting heeft zij verzoekers voorgehouden dat de Centrale Autoriteit reeds had geoordeeld dat het verzoek voldeed aan de vereisten van het Haags Bewijsverdrag en gevraagd of het primaire verweer van verzoekers in dat licht bezien geen gepasseerd station was. De rechter heeft er op gewezen dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat mr. Overgoor hierop zijn reactie heeft gegeven en dat ter zitting geen oordeel is gegeven op dit geschilpunt. Over de data voor de getuigenverhoren heeft de rechter toegelicht dat zij uit proceseconomisch oogpunt er voor heeft gekozen vast verhinderdata op te vragen en zittingsdata te plannen. Dit teneinde de getuigenverhoren, indien zij gelast zouden worden, zo spoedig mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. Zij wijst erop dat dit voorbehoud ook uit het slot van het proces-verbaal blijkt. De e-mail van 16 februari 2015 moet volgens haar dan ook in dat licht worden bezien.

3.Beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter ten opzichte van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
Voor zover het verzoek tot wraking is gericht tegen het niet doorsturen van de vragenlijsten en de volgens verzoekers ter zitting gewekte schijn van vooringenomenheid omdat de rechter volgens hen al had beslist dat de getuigenverhoren gehouden moesten worden, is dit te laat ingediend. Deze wrakingsgronden hebben betrekking op gedrag en uitlatingen van de rechter die verzoekers op de zitting van 28 januari 2015 bekend zijn geworden. Het verzoek tot wraking had daarom tijdens, of - na een korte tijd van beraad - zo spoedig mogelijk na de zitting moeten worden ingediend. Het verzoek tot wraking, dat op 20 februari 2015 is ingediend, zal in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Het betoog van verzoekers dat het gaat om een “series of events”, waarbij de e-mail van 16 februari 2015 waarin data voor de getuigenverhoren zijn vermeld voor hen de doorslag heeft gegeven, leidt - op grond van hetgeen hierna in 3.6 is overwogen - niet tot een ander oordeel.
3.4.
Voor zover het verzoek tot wraking is gebaseerd op de inhoud van de e-mail van 16 februari 2015 overweegt de rechtbank het volgende.
3.5.
De door verzoekers aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van hen. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom heeft de rechtbank beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Op grond van de hierna volgende overwegingen is dit naar het oordeel van de rechtbank evenmin het geval.
3.6.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2015 blijkt dat de rechter ter zitting heeft meegedeeld dat op 11 maart 2015 de beschikking zal worden gegeven en dat zij partijen heeft verzocht 20, 21 en 22 mei 2015 te reserveren in hun agenda voor getuigenverhoren, indien de rechter daartoe beslist. Naderhand is gebleken dat met de keuze voor deze data geen rekening was gehouden met de door mr. Overgoor opgegeven verhinderdata. Vervolgens heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden over andere data tussen - onder andere - mr. Overgoor en de griffie. Dit heeft geresulteerd in de e-mail van16 februari 2015 waarin is vermeld “de rechtbank zal de verhoren als volgt plannen” met daarna de geplande data. Het gaat om een e-mail die is opgesteld en verstuurd door een medewerkster van de griffie. Met de formulering daarvan heeft de rechter geen bemoeienis gehad. De omstandigheid dat in deze e-mail niet het door de rechter ter zitting gemaakte voorbehoud is gemaakt dat het gaat om voorlopige data, waarvan alleen gebruik zal worden gemaakt als de rechter beslist dat de getuigenverhoren gehouden moeten worden, is dan ook onvoldoende reden om te oordelen dat met deze e-mail de schijn van partijdigheid van de rechter is gewekt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op houding en gedrag van de rechter voorafgaand aan en tijdens de zitting van 28 januari 2015;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan verzoekers en aan mr. Bus, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
4.4.
draagt de griffier voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbenden Intellectual Ventures en Sprint c.s.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en
mr. G.L.M. Urbanus en mr. drs. R. in ῾t Veld als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.