In deze zaak staat de uitleg van artikel 13 lid 5 van de Zorgverzekeringswet centraal. Een aantal logopedisten had in 2013 een overeenkomst met zorgverzekeraar Achmea, die in 2014 werd beëindigd. De vraag die aan de rechtbank werd voorgelegd, was of de verzekerden van Achmea, die in 2013 onder behandeling stonden bij de logopedisten, recht hadden op vergoeding van het contractstarief voor logopedische zorg voor het jaar 2014. De rechtbank oordeelde dat artikel 13 lid 5 ZVW voorziet in een overgangsperiode van een jaar na beëindiging van de overeenkomst, waarin de verzekerden recht houden op vergoeding van het contractstarief. Dit betekent dat Achmea verplicht was om de kosten van logopedische behandelingen die de patiënten in 2014 hadden ondergaan, te vergoeden tegen het voor 2013 geldende tarief van € 29,22 per behandeling.
De eisende partij, de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF), trad op namens vier logopedische patiënten. De rechtbank oordeelde dat de patiënten hun vorderingen rechtsgeldig aan NVLF hadden gecedeerd, ondanks het verbod in de polisvoorwaarden van Achmea om vorderingen aan derden over te dragen. De rechtbank concludeerde dat de patiënten recht hadden op ononderbroken voortzetting van zorg en dat Achmea onrechtmatig had gehandeld door de behandelingen niet volledig te vergoeden.
De rechtbank wees de vorderingen van NVLF toe, waarbij Achmea werd veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de kosten van de logopedische behandelingen te vergoeden. Tevens werd Achmea veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de bescherming van verzekerden in situaties waarin zorgovereenkomsten worden beëindigd, en bevestigt het recht op vergoeding van zorgkosten gedurende een overgangsperiode.