In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Pensioenfonds DHV. De eiser, die een arbeidsovereenkomst had met DHV Water B.V., vorderde dat het Pensioenfonds de FVP-bijdrage van € 30.427,-- zou aanwenden voor zijn pensioenopbouw, in plaats van deze als subsidie aan DHV door te betalen. De eiser stelde dat hij geen toestemming had gegeven voor deze aanwending en dat de betaling aan DHV nietig was.
De procedure volgde na een eerdere uitspraak van de handelsrechter en een comparitie van partijen. De kantonrechter oordeelde dat de eiser wel degelijk op de hoogte was van de regeling die met DHV was getroffen, waarin was vastgelegd dat de pensioenopbouw zou worden voortgezet als ware hij niet werkloos. De kantonrechter concludeerde dat de voorwaarden voor de aanwending van de FVP-bijdrage als subsidie, zoals genoemd in artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement, waren vervuld. De eiser had ingestemd met de regeling en was voldoende geïnformeerd over de aanwending van de bijdrage.
Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de eiser, door de regeling te accepteren, had ingestemd met de voorwaarden die aan de aanwending van de FVP-bijdrage waren verbonden. Dit vonnis bevestigt de rechtsgeldigheid van de aanwending van de FVP-bijdrage als subsidie door het Pensioenfonds, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.