ECLI:NL:RBMNE:2015:2599

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
3530893 UC EXPL 14-16903
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de aanwending van FVP-bijdrage als subsidie door Pensioenfonds

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Pensioenfonds DHV. De eiser, die een arbeidsovereenkomst had met DHV Water B.V., vorderde dat het Pensioenfonds de FVP-bijdrage van € 30.427,-- zou aanwenden voor zijn pensioenopbouw, in plaats van deze als subsidie aan DHV door te betalen. De eiser stelde dat hij geen toestemming had gegeven voor deze aanwending en dat de betaling aan DHV nietig was.

De procedure volgde na een eerdere uitspraak van de handelsrechter en een comparitie van partijen. De kantonrechter oordeelde dat de eiser wel degelijk op de hoogte was van de regeling die met DHV was getroffen, waarin was vastgelegd dat de pensioenopbouw zou worden voortgezet als ware hij niet werkloos. De kantonrechter concludeerde dat de voorwaarden voor de aanwending van de FVP-bijdrage als subsidie, zoals genoemd in artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement, waren vervuld. De eiser had ingestemd met de regeling en was voldoende geïnformeerd over de aanwending van de bijdrage.

Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de eiser, door de regeling te accepteren, had ingestemd met de voorwaarden die aan de aanwending van de FVP-bijdrage waren verbonden. Dit vonnis bevestigt de rechtsgeldigheid van de aanwending van de FVP-bijdrage als subsidie door het Pensioenfonds, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3530893 UC EXPL 14-16903 MS/1270
Vonnis van 8 april 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.J. Knotter,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds DHV,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen het Pensioenfonds,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.J. Zuiderman.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure na het vonnis in incident van 8 oktober 2014 van de handelsrechter van deze rechtbank blijkt uit:
- de comparitie van partijen van 9 maart 2015, waarvan aantekeningen zijn gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en DHV Water B.V. (hierna: DHV) heeft een arbeidsovereenkomst bestaan, welke overeenkomst in onderling overleg is geëindigd per 1 januari 2004.
2.2.
DHV heeft de WW-uitkering van [eiser] aangevuld tot 80% van zijn laatstverdiende bruto inkomen tot zijn 62-jarige leeftijd, de leeftijd waarop hij Tijdelijk Ouderdoms Pensioen (TOP) zou ontvangen. De pensioenopbouw van [eiser] is tot de ingangsdatum van het TOP per 1 november 2007 voortgezet. DHV heeft dit gedaan op basis van een met [eiser] getroffen regeling, die is neergelegd in een brief van DHV aan [eiser] van 15 augustus 2003 en waarmee [eiser] zich bij brief van augustus 2003 akkoord heeft verklaard. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Gedurende de aanvullingsperiode - tot uw TOP-gerechtigde leeftijd dus - zal DHV Water BV de volledige pensioenrechtenopbouw voor haar rekening nemen. Op uw uitkering zal geen inhouding voor pensioenpremie meer plaatsvinden; deze komt volledig voor rekening van DHV Water BV. Hierdoor stellen we uw TOP en Ouderdoms Pensioen veilig en waarborgen we een zelfde pensioenopbouw, alsware het dienstverband met u nooit beëindigd. Met andere woorden: acceptatie van deze vervroegde uitdiensttredingsregeling heeft voor u enkel consequenties
totuw 62e levensjaar. Daarna blijft alles gewoon hetzelfde als het geweest zou zijn, indien u nog bij DHV Water BV was blijven werken.
(…)
Snelheid in loonkostenreductie is het enige wat kan voorkomen dat DHV Water BV drastischer maatregelen zal moeten nemen dan op dit moment het geval is. Deze versnelling betekent dat we u een goede vervroegde uitdiensttredingsregeling aan kunnen bieden, maar houdt tevens in dat we ons niet aan de ‘gewone’ DHV regels (conform de RPR en het nieuwe Handboek HRM dat per 1 januari 2002 van kracht is geworden) houden. Wij willen - om latere discussie of teleurstelling te voorkomen - hier transparant over communiceren, maar tevens duidelijk maken dat wij in deze regeling die regels
nietzullen hanteren.
Volgens de RPR heeft u recht op een opzegtermijn van een aantal maanden vanaf het moment van aanzegging. Vervolgens heeft u volgens het nieuwe handboek HRM recht op één jaar volledige aanvulling op de WW-uitkering en uw laatstverdiende loon. Deze periode is afhankelijk van uw leeftijd en uw aantal dienstjaren. Daarna stopt de aanvulling van DHV Water BV en valt u terug op de WW-uitkering. Gedurende deze gehele periode worden uw pensioenbetalingen
nietgecontinueerd, waardoor uw tijdelijk ouderdomspensioenaanspraak tussen 62- en 65-jarige leeftijd drastisch vermindert. Deze reductie betekent een teruggang van ongeveer 5% van het vaste bruto jaarsalaris per jaar dat u geen TOP meer opbouwt. Bovendien zal de hoogte van uw ouderdomspensioen (vanaf 65-jarige leeftijd levenslang) iets naar beneden worden bijgesteld.
Zodra u WW-gerechtigd bent kunt u wel aanspraak maken op een speciaal fonds van waaruit pensioenrechten worden ingekocht bij het DHV Pensioenfonds, maar deze rechten zijn iets lager dan de oorspronkelijke rechten, wanneer uw dienstverband niet beëindigd zou worden. Dit scenario heeft dus zowel voor- als nadelen voor u, maar wij willen u geen keuze laten.
Het hierboven beschreven verhaal zullen wijnietgaan uitvoeren, omdat ons dat als DHV Water BV niet helpt bij de huidige financiële problematiek.(…)”
2.3.
Vanaf 1 november 2010 heeft [eiser] recht op een ouderdomspensioen.
2.4.
Op grond van Reglement Bijdrage voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid 1999 (hierna: het Bijdragereglement) van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (hierna: Stichting FVP) is [eiser] in aanmerking gekomen voor een FVP-bijdrage van € 30.427,--. De Stichting FVP heeft dit bedrag overgemaakt aan het Pensioenfonds. Het Pensioenfonds heeft het bedrag vervolgens met toepassing van artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement voortzetting pensioenopbouw bij werkloosheid 1999 (hierna: het Uitvoeringsreglement) overgemaakt naar DHV.
2.5.
In artikel 11 lid 3 van het Bijdragereglement is het volgende bepaald:
“Artikel 11. De uitbetaling en aanwending van de voortzettings- en inkoopbijdrage
1. De door de Stichting vastgestelde bijdrage wordt binnen 30 dagen, gerekend vanaf de datum van vaststelling van de hoogte van de bijdrage, aan de pensioenuitvoerder uitbetaald.
2. De pensioenuitvoerder is verplicht de van de stichting ontvangen bijdragen aan te wenden voor pensioen, overeenkomstig de betreffende keuze van de pensioenuitvoerder op grond van het uitvoeringsreglement.
3. Behoudens bij aanwending van de bijdrage als subsidie op grond van het uitvoeringsreglement, is overdracht, inpandgeving, volmacht tot invordering of elke andere handeling waardoor de rechthebbende op de bijdrage enig recht daarop aan een ander toekent, nietig.”
2.6.
Artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement luidt als volgt:
“Aanwending voortzettings- en inkoopbijdrage als subsidie
5. In afwijking van het eerste, tweede en vierde lid kan de pensioenuitvoerder de bijdrage aanwenden als subsidie en verrekenen met de werkgever die reeds heeft voorzien in gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw tijdens de werkloosheidsperiode. Voorwaarden voor de aanwending van de bijdrage als subsidie zijn dat:
a. de pensioenuitvoerder garandeert dat de werkloze werknemer of de nabestaande minimaal de aanspraken op ouderdoms- of nabestaandenpensioen ontvangt als waarop hij op grond van het eerste, tweede of vierde lid van dit artikel recht heeft (nominaliteitsgarantie) en
b. de werkloze werknemer of de nabestaande voldoende is geïnformeerd over de aanwending van de bijdrage als subsidie en
c. de werkloze werknemer of de nabestaande toestemming heeft gegeven voor de aanwending van de bijdrage als subsidie.”
2.7.
[eiser] heeft bij het Pensioenfonds bezwaar gemaakt tegen de doorbetaling van de FVP-bijdrage aan DHV en heeft bij brief van 22 januari 2014 de nietigheid van deze rechtshandeling ingeroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van het Pensioenfonds:
A. tot aanwending van de voor [eiser] vastgestelde en door het Pensioenfonds ontvangen FVP-bijdrage van € 30.427,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2008, althans vanaf de datum van ontvangst van de FVP-bijdrage door het Pensioenfonds, ter verhoging van zijn pensioenen op de wijze als geregeld in het Uitvoeringsreglement en Bijdragereglement FVP 1999, zulks binnen 4 weken na een daar toe te wijzen vonnis op verbeurte van een dwangsom ter grootte van € 1.000,-- per dag na afloop van deze termijn;
B. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
C. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten van € 113,-- exclusief BTW.
3.2.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat ingevolge de artikelen 18 en 19 Uitvoeringsreglement FVP 1999 uitgangspunt is dat het Pensioenfonds de ontvangen bijdrage dient aan te wenden voor pensioenopbouw, tenzij de werknemer toestemming heeft gegeven om de FVP-bijdrage niet aan te wenden ter verhoging van het pensioen van de deelnemer, maar als subsidie te verrekenen met de werkgever die reeds heeft voorzien in voortzetting van de pensioenopbouw. Een dergelijke toestemming ontbreekt in dit geval, zodat de betaling van het Pensioenfonds aan DHV op grond van artikel 11 lid 3 van het Bijdragereglement nietig is, aldus [eiser].
3.3.
Het Pensioenfonds voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het Pensioenfonds stelt zich primair op het standpunt dat [eiser] niet haarzelf, maar de werkgever had moeten dagvaarden, omdat zijn vorderingen zijn gebaseerd op een vermeende onjuiste afwikkeling van zijn arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt het Pensioenfonds hierin niet, nu de grondslag van de vordering van [eiser] is gelegen in schending van het Bijdragereglement en het Uitvoeringsreglement door het Pensioenfonds en [eiser] van het Pensioenfonds nakoming van haar verplichtingen ingevolge deze reglementen vordert.
4.2.
Het Pensioenfonds stelt subsidiair dat aan de in artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement genoemde voorwaarden is voldaan en dat zij de bijdrage terecht als subsidie aan DHV heeft doorbetaald, omdat DHV de betalingen voor een volledige pensioenrechtenopbouw heeft voorgeschoten. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] ingevolge de met DHV getroffen regeling recht had op voortzetting van zijn pensioenopbouw tot de ingangsdatum van het TOP als ware hij niet werkloos, waarbij DHV de volledige pensioenrechtenopbouw voor haar rekening heeft genomen. Deze regeling was voor [eiser] gunstiger dan de standaardregeling op grond van het Bijdragereglement. Ingevolge deze standaardregeling werden de pensioenbetalingen door de werkgever niet gecontinueerd, maar had de werkloze werknemer recht op een voortzettingsbijdrage ten behoeve van zijn pensioenvoorziening. Toepassing van deze standaardregeling leidde tot een lager TOP en ouderdomspensioen dan het geval was geweest als de werknemer niet zou zijn ontslagen. Tussen partijen is niet in geschil dat door middel van de met DHV getroffen regeling, waarvan het Pensioenfonds de uitvoerder is, is voldaan aan de voorwaarde van nominaliteitsgarantie als genoemd in artikel 19 lid 5 sub a van het Uitvoeringsreglement.
4.4.
DHV heeft [eiser] in haar brief van 15 augustus 2003 expliciet meegedeeld dat zij door middel van de voorgestelde regeling voor [eiser] een pensioenopbouw zou waarborgen, als ware het dienstverband nooit beëindigd. In de brief staat verder dat [eiser] bij acceptatie van de regeling geen aanspraak zou kunnen maken op een speciaal fonds van waaruit pensioenrechten worden ingekocht bij het DHV Pensioenfonds. Hiermee werd door DHV de FVP-bijdrage bedoeld.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat DHV [eiser] in de brief van 15 augustus 2003 niet expliciet heeft meegedeeld dat de FVP-bijdrage als subsidie zou worden aangewend en uiteindelijk aan DHV zelf ten goede zou komen. DHV zou dit volgens het Pensioenfonds later mondeling hebben gedaan. [eiser] heeft dit betwist. Of DHV hier expliciet mondeling op heeft gewezen, kan echter in het midden blijven. Het had [eiser] op grond van de brief van 15 augustus 2003 namelijk wel redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij bij acceptatie van de door DHV voorgestelde regeling niet minder, maar ook niet meer pensioen zou opbouwen in vergelijking met de situatie waarin hij niet zou worden ontslagen. Niet ter discussie staat dat [eiser] dit wist en dat hij geen recht op de FVP-bijdrage had gehad als hij door was blijven werken. In zoverre zou hij inclusief FVP-bijdrage dus ‘meer’ krijgen dan wanneer hij niet zou zijn ontslagen. Daarnaast is in die brief aangegeven dat hij geen aanspraak meer kon maken op een uitkering van een speciaal fonds. Dat [eiser], zoals hij stelt, destijds niet wist dat met deze uitkering de FVP-bijdrage werd bedoeld en dat deze bijdrage verder niet expliciet met hem is besproken, doet hier niet aan af. Gelet hierop is naar het oordeel van de kantonrechter ook voldaan aan strekking van de voorwaarde van artikel 19 lid 5 sub b van het Uitvoeringsreglement dat de werkloze werknemer voldoende is geïnformeerd over de aanwending van de bijdrage als subsidie. De kennelijke strekking van deze voorwaarde is immers dat de werkloze werknemer voldoende is geïnformeerd over het feit dat de FVP-bijdrage niet als extra pensioenvoorziening aan hem ten goede zal komen, omdat zijn werkgever reeds heeft voorzien in gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw tijdens de werkloosheidsperiode en hij met de FVP-bijdrage meer pensioen zou opbouwen dan het geval zou zijn indien hij niet was ontslagen.
4.6.
[eiser] heeft door middel van zijn brief van augustus 2003 met de door DHV voorgestelde regeling ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] en DHV nadien andersluidende afspraken hebben gemaakt. Hiermee is ook voldaan aan (de kennelijke strekking van) de voorwaarde van artikel 19 lid 5 sub c van het Uitvoeringsreglement dat de werkloze werknemer toestemming heeft gegeven voor de aanwending van de bijdrage als subsidie, namelijk dat de werkloze werknemer ermee instemt dat de FVP-bijdrage niet aan hem ten goede zal komen.
4.7.
Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat aan de voorwaarden van artikel 19 lid 5 van het Uitvoeringsreglement is voldaan en dat het Pensioenfonds gerechtigd was de FVP-bijdrage aan te wenden als subsidie en ter verrekening aan DHV door te betalen. Hetgeen [eiser] verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Pensioenfonds worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 200,--)

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het Pensioenfonds, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.