ECLI:NL:RBMNE:2015:2489

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Op 8 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van een besluit van 5 januari 2015, waarin haar hulp bij het huishouden was aangepast. Verweerder had op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan verzoekster hulp toegekend, maar verzoekster was van mening dat de toegekende uren onvoldoende waren om haar gezondheid te waarborgen, gezien haar ernstige astma.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van toepassing is en dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden toegewezen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoekster had in haar verzoekschrift aangevoerd dat haar huis twee keer per week stofvrij gemaakt moest worden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen recente bewijsstukken had overgelegd die haar financiële situatie onderbouwden. Dit was noodzakelijk om het spoedeisend belang aan te tonen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/629

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2015 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: P. Breedveld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan verzoekster over de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 4 uur per week hulp bij het huishouden toegekend en over de periode van 24 maart 2015 tot en met 23 juni 2017 maximaal 104 uur per jaar hulp bij het huishouden toegekend.
Bij besluit van 5 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen voor zover over de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 maart 2015 vier uur per week hulp bij het huishouden is toegekend en heeft beslist dat over deze periode vier en een half uur per week hulp wordt toegekend. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking getreden en is de Wmo ingetrokken. Op grond van het overgangsrecht, geregeld in artikel 8.9, tweede lid, van de Wmo 2015, blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wmo 2015 van toepassing ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wmo. In dit geval is het bestreden besluit genomen op grond van de Wmo 2015, zodat met toepassing van die wet zal worden beslist op het onderhavige verzoek.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In een geschil als het onderhavige, dient de voorzieningenrechter daarbij de vraag te beantwoorden of uitblijven van de gevraagde voorziening in dit geval leidt tot het ontstaan van een zodanige ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de beroepsprocedure af te wachten.
4. Verzoekster heeft hierover in haar verzoekschrift van 2 februari 2015 aangevoerd dat gezien haar ernstige vorm van astma het nodig is dat haar huis twee keer per week stofvrij wordt gemaakt. Dit lukt niet met de nieuwe indicatie van 2 uur huishoudelijk hulp per week. Indien de woning van verzoekster niet twee keer per week stofvrij wordt gemaakt, verergeren haar gezondheidsklachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster gewezen op diverse medische stukken.
5. Bij brief van 12 maart 2015 is verzoekster medegedeeld dat bij de beoordeling van het spoedeisend belang rekening wordt gehouden met de financiële situatie, in die zin dat relevant is in hoeverre zij de kosten voor de benodigde (aanvullende) zorg tijdelijk op zich kan nemen. Zij is verzocht het door haar gestelde spoedeisend belang binnen één week nader te onderbouwen met recente bewijsstukken met betrekking tot haar financiële situatie. In deze brief staat dat als verzoekster niet (tijdig) reageert, het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard of kan worden afgewezen. Tot op heden heeft verzoekster geen stukken overgelegd ter nadere onderbouwing van het spoedeisend belang van haar verzoek.
6. Gelet op de gedingstukken en hetgeen onder 5. staat, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster geen stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat in haar geval sprake is van een acute noodsituatie die tot het treffen van een voorlopige voorziening noopt. De stelling van verzoekster dat gezien haar ernstige vorm van astma het nodig is dat haar huis twee keer per week stofvrij wordt gemaakt en dat dit niet lukt met de nieuwe indicatie van 2 uur huishoudelijk hulp per week is daarvoor onvoldoende, nu bij de beoordeling van de spoedeisendheid ook rekening wordt gehouden met de financiële situatie. Daarover heeft verzoekster geen informatie verschaft. Om die reden is niet gebleken dat een onomkeerbare situatie zal ontstaan. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat in dit geval het spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. ten Klooster, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.
De griffier is verhinderd om dezevoorzieningenrechter
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.