Op 8 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend naar aanleiding van een besluit van 5 januari 2015, waarin haar hulp bij het huishouden was aangepast. Verweerder had op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan verzoekster hulp toegekend, maar verzoekster was van mening dat de toegekende uren onvoldoende waren om haar gezondheid te waarborgen, gezien haar ernstige astma.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) van toepassing is en dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden toegewezen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Verzoekster had in haar verzoekschrift aangevoerd dat haar huis twee keer per week stofvrij gemaakt moest worden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen recente bewijsstukken had overgelegd die haar financiële situatie onderbouwden. Dit was noodzakelijk om het spoedeisend belang aan te tonen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.