Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 juli 2014
- de comparitie na antwoord van 24 november 2014 waarvan aantekening is gehouden
- de aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen.
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
- [gedaagde] heeft door de mededelingen in de ledenraadvergadering inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en het recht op goede naam. De gedane uitlatingen hebben een beschuldigend en diffamerend karakter.
- Subsidiair zijn de uitlatingen te kwalificeren als een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
- [eiser] heeft door de handelwijze van [gedaagde] schade geleden die voor rekening van [gedaagde] komt.
- Van een publicatie als bedoeld in artikel 6:167 BW is geen sprake. [gedaagde] heeft de betreffende uitlatingen gedaan in de beslotenheid van de Ledenraad. De leden van de Ledenraad dienen geheimhouding te betrachten ten aanzien van alles dat in de Ledenraadvergadering wordt besproken en hebben daartoe een geheimhoudingsverklaring getekend. Dat de geheimhoudingsverplichting klaarblijkelijk door een van de aanwezigen is geschonden, doet daaraan op zichzelf niet af.
- De transcriptie is waarschijnlijk niet volledig. [eiser] dient de bandopname over te leggen.
- De mededelingen die [gedaagde] heeft gedaan, deed hij in zijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC.
- De uitlatingen kunnen niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
- [eiser] heeft door de uitlatingen geen schade geleden.
4.De beoordeling
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)