ECLI:NL:RBMNE:2015:243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
3016444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de onvoorwaardelijkheid van VPL-rechten van gewezen werknemers van ECI tegen Pensioenfonds ECI (in liquidatie)

In deze zaak gaat het om een geschil tussen enkele gewezen werknemers van ECI die met vervroegd pensioen zijn gegaan en het pensioenfonds ECI, dat in liquidatie verkeert. De werknemers vorderen dat hun voorwaardelijke VPL-rechten op extra ouderdomspensioen onvoorwaardelijk zijn geworden en dat het pensioenfonds hen onrechtmatig heeft behandeld door de uitkering van het extra ouderdomspensioen per 1 januari 2013 stop te zetten. De kantonrechter heeft de vordering van de werknemers afgewezen. De rechter oordeelt dat de voorwaardelijke aanspraak van de werknemers op extra ouderdomspensioen niet onvoorwaardelijk is geworden, omdat het pensioenfonds niet aan de financieringsverplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter benadrukt dat de werknemers er niet op mochten vertrouwen dat hun extra ouderdomspensioen onvoorwaardelijk was geworden, ondanks eerdere uitkeringen door het pensioenfonds. De rechter wijst erop dat de werknemers voldoende zijn geïnformeerd over de voorwaardelijkheid van hun pensioenrechten en dat het pensioenfonds niet in gebreke is gebleven. De vordering wordt afgewezen en de werknemers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3016444 UC EXPL 14-6668 LH/1040
Vonnis van 19 januari 2015
inzake

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 3],
verder samen ook te noemen [eisers],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.D. Vis,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds ECI (in liquidatie),
gevestigd te Vianen,
verder ook te noemen Pensioenfonds ECI,
gedaagde partij,
gemachtigde: prof.dr.mr. E. Lutjens.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van 16 juni 2014, waarbij een comparitie is gelast.
1.2.
Voorafgaand aan de comparitie heeft Pensioenfonds ECI nog nadere stukken toegezonden.
1.3.
De comparitie is gehouden op 5 augustus 2014. [eisers] hebben ter comparitie een akte, houdende wijziging van eis, genomen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden en is proces-verbaal opgemaakt. De door [eisers] genomen akte is aan dit proces-verbaal gehecht.
1.4.
Vervolgens hebben [eisers] gerepliceerd en heeft Pensioenfonds ECI gedupliceerd. Partijen hebben bij hun conclusies nadere stukken in het geding gebracht.
1.5.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1.
[eiser 1] (eiser sub 1), geboren op [1950], is van 1 december 1968 tot 1 februari 2012 in dienst geweest van (rechtsvoorgangers van) MaXways B.V., een vennootschap van de ECI-groep. [eiser 2] (eiser sub 2), geboren op [1950], is van 1 september 1973 tot 1 februari 2012 eveneens in dienst geweest van (rechtsvoorgangers van) MaXways B.V. [eiser 3] (eiser sub 3), geboren op [1950], is van 15 november 1973 tot 1 juni 2011 in dienst geweest van (rechtsvoorgangers van) The House of Books B.V., een vennootschap die ook behoorde tot de ECI-groep. De genoemde ECI-vennootschappen waren aangesloten bij het Pensioenfonds ECI, zodat [eisers] bij Pensioenfonds ECI (ouderdoms-)pensioen hebben opgebouwd.
2.2.
Op 31 december 2006 zijn de rechten die [eisers] voordien op grond van het VUT-reglement van hun toenmalige werkgevers hadden, ten gevolge van de inwerkingtreding van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), komen te vervallen. Met ingang van 1 januari 2007 heeft ECI in verband hiermee aan de werknemers, onder wie [eisers], VPL-aanspraken toegezegd, zoals omschreven in de op laatstgenoemde datum in werking getreden
‘Overgangsregeling ECI - 15 jaarsoptie’(hierna: de Overgangsregeling ECI). Deze regeling is gebaseerd op artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004 van 16 juli 2005, regelende uitstel van financiering van over het verleden in te kopen pensioenruimte. Ingevolge de Overgangsregeling ECI hebben [eisers] een voorwaardelijke aanspraak verkregen op extra ouderdomspensioen. De voorwaarden staan omschreven in artikel 2 van de Overgangsregeling ECI. Op grond van artikel 3 lid 3 van de uitvoeringsovereenkomst, gesloten met Pensioenfonds ECI, is ECI gehouden aan Pensioenfonds ECI een koopsom te voldoen ten behoeve van de inkoop van extra ouderdomspensioen. Het was de bedoeling van ECI om daarvoor het batig saldo te gebruiken dat zou overblijven na liquidatie van de Stichting VUT-Fonds ECI (hierna: het VUT-fonds).
2.3.
Artikel 2 van de Overgangsregeling ECI (
‘Toezegging extra ouderdomspensioen’) luidt, voor zover in dit geding van belang, als volgt:
‘1. Op 31 december 2006 wordt op basis van het bepaalde in artikel 3 of artikel 4 voor de werknemer een extra ouderdomspensioen vastgesteld. (-) 2. De toekenning, financiering en inkoop van het op grond van dit reglement vastgestelde extra ouderdomspensioen geschiedt op 1 januari 2022, of zoveel eerder als de streefpensioendatum wordt bereikt, indien en voorzover het dienstverband met de werkgever vanaf 1 januari 2007 tot het moment van toekenning, financiering en inkoop onafgebroken is voortgezet. 3. Het extra ouderdomspensioen dat is toegekend, gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt. De werknemer die ervoor kiest zijn ouderdomspensioen op grond van het Pensioenreglement 2007 te vervroegen op grond van artikel 9 van dat reglement, kan er evenwel voor kiezen het extra ouderdomspensioen eveneens op deze vervroegde ingangsdatum te laten ingaan. 4. Indien het dienstverband van de werknemer met de werkgever voor het moment van toekenning, financiering en inkoop wordt verbroken, vervalt elk recht op een extra ouderdomspensioen. Dit geldt ook indien er sprake is van een uitdiensttreding in verband met pensionering vóór de streefpensioendatum, óók als gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot vervroeging als bedoeld in de laatste volzin van het voorgaande lid. Als sprake is van gedwongen uitdiensttreding als gevolg van reorganisatie bij de werkgever, wordt het recht op extra ouderdomspensioen wel toegekend. (-)’
2.4.
In artikel 6 van de Overgangsregeling ECI (
‘Wettelijke disclaimer’) is opgenomen de tekst van artikel 4 lid 5 van het Uitvoeringsbesluit Pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004, luidende:
‘Het pensioen dat voor u zal worden ingekocht omdat u in het verleden gedurende uw dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer uw deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft u alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor u is ingekocht en opgebouwd, heeft u dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan u is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer u binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van uw pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.’
2.5.
Aan de arbeidsovereenkomst tussen The House of Books B.V. en [eiser 3] is op 1 juni 2011 ten gevolge van een reorganisatie een einde gekomen. Ingevolge het toepasselijke sociaal plan en gelet op zijn leeftijd is [eiser 3] aan de pensioenregeling blijven deelnemen totdat hij op 1 mei 2012 met vervroegd pensioen is gegaan. De arbeidsovereenkomsten tussen MaXways B.V. enerzijds en [eiser 1] en [eiser 2] anderzijds zijn geëindigd toen [eiser 1] en [eiser 2], op 1 februari 2012, met vervroegd pensioen zijn gegaan. Voorafgaand aan hun vervroegde pensionering is aan [eiser 1] en [eiser 2] voorlopige opgave gedaan van het (ingeval van vervroegde pensionering) te verwachten ouderdomspensioen. Daarbij zijn zij er op gewezen dat het extra ouderdomspensioen een voorwaardelijk karakter heeft.
2.6.
In het Uniform Pensioenoverzicht 2011 dat [eisers] eind mei/begin juni 2011 van Pensioenfonds ECI hebben ontvangen, is onder de kop
‘Welk pensioen kunt u verwachten?’bij
‘Voorwaardelijk pensioen’vermeld:
‘In bovenstaand te bereiken pensioen is geen rekening gehouden met (-) extra pensioen (-). Hiervan is nog niets opgebouwd.’
2.7.
Inmiddels had ECI in november 2010 de uitvoeringsovereenkomst met Pensioenfonds ECI opgezegd tegen 1 januari 2012. Tot in 2012 is - vruchteloos - onderhandeld over een nieuwe uitvoeringsovereenkomst. ECI heeft de uitvoering van het pensioenreglement met ingang van 1 januari 2013 opgedragen aan Aegon Levensverzekering N.V. (hierna te noemen Aegon). Voor het kalenderjaar 2012 heeft Pensioenfonds ECI nog wel uitvoering gegeven aan de Overgangsregeling ECI.
2.8.
Vanaf 1 februari 2012 (wat betreft [eiser 1] en [eiser 2]) althans 1 mei 2012 (wat betreft [eiser 3]) heeft Pensioenfonds ECI aan [eisers] extra ouderdomspensioen uitgekeerd. Vooruitlopend op betaling door ECI van de hiervoor benodigde koopsommen, zijn deze uitkeringen gedaan door aanwending van eigen middelen van het fonds.
2.9.
ECI heeft nagelaten de VPL-aanspraken en het extra ouderdomspensioen van (gewezen) werknemers, onder wie [eisers], te financieren door de daarvoor benodigde gelden te voldoen aan Pensioenfonds ECI. De facturen die Pensioenfonds ECI aan ECI heeft gezonden, bleven onbetaald. Begin 2012 heeft ECI aan Pensioenfonds ECI meegedeeld de Overgangsregeling ECI niet langer te willen uitvoeren en niet tot betaling in staat te zijn. De gemeenschappelijke ondernemingsraad van ECI heeft haar teleurstelling hierover aan ECI kenbaar gemaakt.
2.10.
Bij brieven van 28 maart 2012 hebben ECI (vertegenwoordigd door de heer [A], algemeen directeur van ECI Holding B.V.), namens de (gewezen) werkgevers die de extra pensioentoezegging hebben gedaan, en Pensioenfonds ECI (vertegenwoordigd door haar voorzitter, de heer [X]), in de hoedanigheid van pensioenuitvoerder, [eisers] geïnformeerd over de Overgangsregeling ECI. Uit deze brief:
‘(-) De toekenning door het pensioenfonds was voorwaardelijk en hing ondermeer af van de volgende zaken:-U moet op 1 januari 2022 nog in dienst zijn of eerder met pensioen zijn gegaan. Als u eerder de onderneming hebt verlaten - met uitzondering bij een reorganisatie - vervalt deze regeling.-De pensioenopbouw wordt pas opgebouwd op het moment dat en zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Nadrukkelijk is bepaald dat voor zover er nog geen financiering is ingekocht, er ook geen recht is op dit deel.
Uitgangspunt voor de financiering is immer een financiering middels het zgn. VUT-potje geweest. Analoog aan de problematiek bij het pensioenfonds is inmiddels duidelijk dat ook deze financieringsbron te klein is om eventuele aanspraken uit te financieren.
Ook de werkgever kan deze extra last boven de normale pensionering niet opbrengen.
Teneinde duidelijkheid naar de deelnemers te verschaffen hebben wij samen met onze pensioenadviseurs overleg gevoerd met de werkgever en ons gebogen over de regeling.
Wij begrijpen ook dat het voor de betrokken deelnemers wenselijk is om te weten in hoeverre er nu onvoorwaardelijke rechten ontleend kunnen worden aan deze regeling.
Nu besloten is de pensioenopbouw vooralsnog voort te zetten binnen het bestaande ECI-pensioenfonds (weliswaar met een andere regeling), lijkt het ook wenselijk duidelijkheid te scheppen over de overgangsregeling. Voor de goede orde: de uitvoering van deze regeling bij overgang naar het BPF-fonds was in alle opzichten al zeer moeilijk geweest.
Onvoorwaardelijke toekenning van het recht zal thans plaatsvinden middels tijdsevenredige toekenning tot 31 december 2011 voor hen die in de zgn. 60+ regeling vallen van de laatste reorganisatie regeling, alsmede voor hen die reeds een aanvraag op de regeling hebben gedaan in verband met (zeer nabije) pensionering. Affinanciering vindt dan plaats bij ingang.
U valt onder één van deze 2 groepen. Conform bovenstaande zullen wij de toezegging dan ook definitief maken. Affinanciering vindt plaats op het moment van ingaan van de regeling en in overleg met het VUT-fonds. De toezegging zal als onderdeel van uw totale pensioentoezegging op uw eerstvolgende pensioenoverzicht worden vermeld.
Voor de overige deelnemers moet verwacht worden dat er voor de toekenning van extra, onvoorwaardelijk, pensioen op basis van de VPL-regeling geen financiële ruimte is. Uiteraard kan dat nog veranderen in de komende jaren en dan zullen wij u hierover informeren. Maar vooralsnog gaan wij ervan uit dat wij de voorlopige rechten niet kunnen omzetten in onvoorwaardelijke rechten.
Omdat het zgn. VUT-potje pas einde 2014 zal kunnen worden aangewend, heeft de werkgever zich wel bereid verklaard als partij mee te werken om bovenstaande regeling mogelijk te maken (-).’
2.11.
Bij de voorlopige berekening van zijn (bij vervroegde pensionering) te verwachten pensioen is [eiser 3] er bij notitie van [naam] van 10 april 2012 op gewezen dat
‘(h)et (tijdsevenredig) voorwaardelijk recht (-) onder voorbehoud (is) meegenomen in de berekening, omdat dit recht nog niet is gefinancierd door de sponsor.’[eiser 3] is op 1 mei 2012 met vervroegd pensioen gegaan.
2.12.
Uiteindelijk heeft ECI aan Pensioenfonds ECI een betaling gedaan waarmee het fonds de uitkering van het aan [eisers] (vanaf 1 februari/1 mei 2012) uitgekeerde extra ouderdomspensioen voor de duur van het kalenderjaar 2012 heeft kunnen bekostigen. Verdere financiering heeft ECI achterwege gelaten.
2.13.
Per 1 januari 2013 heeft Pensioenfonds ECI de uitkering van (extra) ouderdomspensioen aan [eisers] beëindigd. Pensioenfonds ECI heeft de tot dan toe opgebouwde pensioenrechten overgedragen aan Aegon. Aan Aegon is niet de uitvoering van de Overgangsregeling ECI opgedragen. De daarvoor benodigde gelden maakten geen deel uit van de collectieve waardeoverdracht aan Aegon. [eisers] hebben over de periode vanaf 1 januari 2013 geen extra ouderdomspensioen meer ontvangen. Zij hebben daartegen geprotesteerd.
2.14.
Het bestuur van Pensioenfonds ECI heeft besloten tot opheffing van het fonds. Pensioenfonds ECI is ontbonden en verkeert thans in liquidatie. Ingevolge artikel 18 van haar statuten is het bestuur van Pensioenfonds ECI belast met de vereffening van de zaken van het fonds. In oktober 2013 hebben de vereffenaars rekening en verantwoording van vereffening gedaan en een plan van verdeling opgesteld. Daarin zijn de door een aantal (gewezen) ECI-werknemers gepretendeerde VPL-aanspraken niet vermeld. Het bestuur van Pensioenfonds ECI is voornemens het batig saldo aan te wenden voor een indexering ten behoeve van de aanspraak- en pensioengerechtigden, opdat de in 2012 doorgevoerde korting deels kan worden teruggedraaid. Tegen de rekening en verantwoording van de vereffening is bij deze rechtbank verzet gedaan. Daarop is bij beschikking van 18 maart 2014 (onder zaaknummer 358429 HA RK 13-328) beslist.
2.15.
ECI Holding B.V. is op 9 januari 2014 failliet verklaard. Op 28 januari 2014 is het faillissement van MaXways B.V. uitgesproken. De onderneming van The House of Books B.V. is op enig moment verkocht.
2.16.
De vordering tot inkoop en uitkering van extra ouderdomspensioen, die twee - bij de reorganisatie in 2011 ontslagen - ECI-werknemers tegen Pensioenfonds ECI hebben ingesteld, is bij vonnis van 16 juli 2014 (zaaknummer 2641137 UC EXPL 13-21021) van deze rechtbank afgewezen.

3.De vordering en de standpunten van partijen

3.1.
[eisers] hebben, na wijziging van hun eis, - zakelijk samengevat - gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Pensioenfonds ECI gehouden is jegens hen de Overgangsregeling ECI na te komen en dat zij verplicht is aan hen een levenslang onvoorwaardelijk recht op extra ouderdomspensioen toe te kennen en uit te keren. Voorts vorderen [eisers] dat voor recht wordt verklaard dat Pensioenfonds ECI in strijd heeft gehandeld met de artikelen 20, 65 en 84 Pensioenwet door de uitkering van het extra ouderdomspensioen aan [eisers] per 1 januari 2013 stop te zetten. Tevens vorderen [eisers] dat Pensioenfonds ECI wordt veroordeeld om het extra ouderdomspensioen van [eiser 1] en [eiser 2], ingaande 1 januari 2013, en dat van [eiser 3] ingaande 1 januari 2015, al dan niet uit eigen middelen (door aanwending van het batig liquidatiesaldo), af te financieren en de daaruit voortvloeiende waarden over te dragen aan Aegon, een en ander met vergoeding van wettelijke rente.
(Meer) Subsidiair vorderen [eisers] de veroordeling van Pensioenfonds ECI tot betaling van een vervangende schadevergoeding ter grootte van het gemiste pensioeninkomen, te vermeerderen met wettelijke rente. [eisers] vorderen ten slotte de veroordeling van Pensioenfonds ECI in de proces- en nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat Pensioenfonds ECI jegens hen is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en in strijd heeft gehandeld met de Overgangsregeling ECI, de eigen statuten, het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst en de Pensioenwet. Zij voeren daartoe het volgende aan.
3.3.
De voorwaardelijke aanspraak van [eisers] op extra ouderdomspensioen ingevolge de Overgangsregeling ECI is - ondanks het uitblijven van de benodigde financiering door ECI – een onvoorwaardelijk recht geworden, doordat Pensioenfonds ECI vanaf 1 februari 2012 (wat betreft [eiser 1] en [eiser 2]) althans vanaf 1 mei 2012 (wat betreft [eiser 3]) uit eigen middelen extra ouderdomspensioen heeft uitgekeerd, alsmede doordat bij brieven van 28 maart 2012 aan [eisers] uitdrukkelijk een onvoorwaardelijk recht op levenslang extra ouderdomspensioen is toegekend. Hierna kwam Pensioenfonds ECI geen beroep meer toe op artikel 6 van de Overgangsregeling ECI, was het haar verboden dat extra ouderdomspensioen nog aan te tasten en diende zij de uitkering levenslang, zo nodig uit eigen middelen, te (blijven) financieren. De afspraak die Pensioenfonds ECI met ECI heeft gemaakt om af te zien van (verdere) financiering van VPL-rechten is wegens strijd met de Pensioenwet nietig. Pensioenfonds ECI had het onvoorwaardelijke recht van [eisers] op extra ouderdomspensioen moeten betrekken in de overdracht aan Aegon per 1 januari 2013.
3.4.
Voorts stellen [eisers] zich op het standpunt dat zij er redelijkerwijs op hebben mogen vertrouwen dat hun extra ouderdomspensioen onvoorwaardelijk was geworden. Zij verwijzen naar brieven van 28 maart en 15 november 2015. Daaruit hebben [eisers] mogen opmaken dat de affinanciering van hun extra ouderdomspensioen geregeld was. Dit is een toezegging van ECI en van Pensioenfonds ECI, althans het betreft een toezegging van ECI die (mede) aan Pensioenfonds ECI moet worden toegerekend.
3.5.
Pensioenfonds ECI is gehouden tot schadevergoeding, zo menen [eisers]
Vanwege hun vervroegde pensionering op 1 februari althans 1 mei 2012 was ECI verplicht hun recht op extra ouderdomspensioen te financieren door aan Pensioenfonds ECI een koopsom te voldoen ten behoeve van de inkoop daarvan. Bij brieven van 28 maart 2012 is dit nog eens bevestigd. Ten onrechte heeft Pensioenfonds ECI ermee volstaan aan ECI een factuur te sturen en zich beperkt tot een rappel. Het fonds had meer werk moeten maken van de inning van de vordering op ECI en voor de belangen van [eisers] moeten opkomen door rechtsmaatregelen tegen ECI of het VUT-fonds te nemen. Pensioenfonds ECI mocht in dat verband geen genoegen nemen met financiering door ECI, uitsluitend voor het kalenderjaar 2012. Gelet op de tekst van de brieven van 28 maart 2012 en 15 november 2012, alsook gezien de personele banden tussen (het bestuur van) Pensioenfonds ECI en ECI, moet het zo zijn dat er tussen Pensioenfonds ECI, ECI en het VUT-fonds afspraken zijn gemaakt over de financiering van het extra ouderdomspensioen van [eisers] In plaats van - zo nodig in rechte - nakoming van die afspraken te vorderen heeft Pensioenfonds ECI stilgezeten, in afwachting van een mogelijke betaling van het batig saldo van het VUT-fonds.
3.6.
Pensioenfonds ECI heeft [eisers] gebrekkig geïnformeerd over hun extra ouderdomspensioen. [eisers] hebben geen tijdige informatie gekregen over het uitblijven van de benodigde financiering door ECI en zijn onwetend gelaten omtrent de betalingsproblemen van ECI. [eiser 1] en [eiser 2] zouden niet op 1 februari 2012 met vervroegd pensioen zijn gegaan als zij hadden geweten dat hun extra ouderdomspensioen nog afhing van financiering door ECI. Verder stond het financieringsvoorbehoud niet vermeld in de berichten die [eisers] medio januari, april en november 2012 van Pensioenfonds ECI hebben ontvangen. Ten slotte heeft Pensioenfonds ECI [eisers] niet eerder dan eind januari 2013 op de hoogte gesteld van het stopzetten van betaling van hun extra ouderdomspensioen per 1 januari 2013.
3.7.
Pensioenfonds ECI betwist de vordering. Zolang het extra ouderdomspensioen van [eisers] niet door ECI is gefinancierd, is het voorwaardelijk en vormt het op grond van artikel 65 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet geen pensioen in de zin van de Pensioenwet. Totdat externe financiering heeft plaatsgevonden, valt VPL-pensioen ook niet binnen de werkingssfeer van het pensioenreglement of de uitvoeringsovereenkomst. Dat werd niet anders doordat Pensioenfonds ECI aanvankelijk eigen middelen heeft aangewend om [eisers], in afwachting van de betaling van de benodigde gelden door ECI, vanaf hun vervroegde pensionering extra ouderdomspensioen te kunnen uitkeren. De brieven van 28 maart 2012 hebben hierin geen verandering gebracht. Daaruit hebben [eisers] niet kunnen afleiden dat - ook zonder financiering door ECI - onvoorwaardelijke VPL-rechten zijn of zouden ontstaan. Voor de vordering tot financiering door Pensioenfonds ECI uit eigen middelen bestaat geen grondslag. Bij gebreke van financiering door ECI was per 1 januari 2013 ook geen sprake van een pensioen waarvan de waarde zou kunnen worden overgedragen aan Aegon.
3.8.
Aan de pensioenoverzichten en andere berichtgeving van Pensioenfonds ECI, waarin bij herhaling is vermeld dat het ging om voorlopige berekeningen, dat herziening kon plaatsvinden en dat het pensioenreglement uiteindelijk bepalend is, hebben [eisers] niet het vertrouwen mogen ontlenen dat het VPL-pensioen onvoorwaardelijk is geworden. In de pensioenoverzichten 2011 die [eisers] eind mei/begin juni 2011 van Pensioenfonds ECI hebben ontvangen, is onder de kop
‘Welk pensioen kunt u verwachten?’bij
‘Voorwaardelijk pensioen’vermeld:
‘In bovenstaand te bereiken pensioen is geen rekening gehouden met (-) extra pensioen (-). Hiervan is nog niets opgebouwd.’In de toelichting op deze pensioenoverzichten is de wettelijke disclaimer van artikel 6 van de Overgangsregeling ECI opgenomen. De pensioenoverzichten zijn geen rechtshandelingen in de zin van artikel 3:33 Burgerlijk Wetboek (BW), waarop gerechtvaardigd mag worden vertrouwd, als bedoeld in artikel 3:35 BW. Als pensioenuitvoerder is Pensioenfonds ECI niet gehouden meer uit te keren dan waarop een deelnemer op grond van het pensioenreglement recht heeft.
3.9.
Vanwege de penibele financiële situatie van ECI heeft financiering aan Pensioenfonds ECI niet plaatsgevonden. Daarin zouden verdere invorderingsmaatregelen geen verandering hebben kunnen brengen, nu er voor de financiering van de rechten en aanspraken van de
(ex-)werknemers als [eisers] ongeveer € 1,4 miljoen nodig was. De verwachting is dat de inmiddels uitgesproken faillissementen van de ECI-vennootschappen niet alsnog in financiering van VPL-pensioen zullen resulteren. Het batig liquidatiesaldo van Pensioenfonds ECI zal overeenkomstig de statuten door de vereffenaars worden aangewend ten behoeve van de collectiviteit van deelnemers, en niet uitsluitend voor een beperkte groep. Dat zou een onevenwichtige bevoordeling ten nadele van de anderen betekenen. Een mogelijk batig saldo, dat het VUT-fonds overmaakt aan Pensioenfonds ECI, zal moeten worden verdeeld over allen die zich in een vergelijkbare positie als [eisers] bevinden.
3.10.
Pensioenfonds ECI betwist dat zij [eisers] gebrekkig heeft geïnformeerd. [eisers] hebben niet gesteld door de vermeend gebrekkig informatievoorziening schade te hebben geleden.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Alvorens aan de beoordeling van het materiële geschil toe te komen, dient de kantonrechter te beslissen op het verzoek van [eisers] om vonniswijzing in deze zaak aan te houden totdat het VUT-fonds - zoals aangekondigd - zijn liquidatiesaldo aan Pensioenfonds ECI zal hebben overgedragen en Pensioenfonds ECI zal hebben beslist over de wijze van verdeling van die gelden. Dit verzoek wordt niet gehonoreerd, omdat de beantwoording van de rechtsvragen in dit geding niet afhangt van een mogelijke overdracht vanuit het VUT-fonds. Vindt die overdracht plaats, dan is het aan Pensioenfonds ECI om te beslissen over de vraag hoe dat geld wordt verdeeld. Indien [eisers] zich met die verdeling niet zouden kunnen verenigen en als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, kan het geschil daarover aan de rechter worden voorgelegd.
4.2.
De kantonrechter gaat over tot inhoudelijke beoordeling van het thans tussen partijen aanhangige geschil. Tussen partijen is niet in geschil dat de destijds aan [eisers] verleende VPL-aanspraak in artikel 2 lid 2, gelezen in samenhang met artikel 6 van de Overgangsregeling ECI onder meer afhankelijk is gesteld van toekomstige financiering en dat deze financiering uiterlijk 1 januari 2022, althans bij eerdere pensionering diende plaats te vinden. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, luidt of het in de Overgangsregeling ECI bedoelde (voorwaardelijke), ‘zachte’, recht op extra ouderdomspensioen in de gegeven omstandigheden bij de vervroegde pensionering van [eisers] een onvoorwaardelijk, ‘hard’, karakter heeft gekregen, ondanks dat ECI - voor de periode vanaf 1 januari 2013 - niet aan het financieringsvereiste van artikel 2, in verbinding met artikel 6 van die regeling heeft voldaan.
4.3.
[eisers] hebben allereerst betoogd dat financiering in de zin van de Overgangsregeling ECI héeft plaatsgevonden doordat Pensioenfonds ECI de voor de inkoop van hun VPL-rechten benodigde gelden zelf heeft gefinancierd en hun extra ouderdomspensioen met ingang van de vervroegde pensionering (per 1 februari althans 1 mei 2012, en tot 1 januari 2013) daadwerkelijk heeft uitgekeerd. De kantonrechter verwerpt dit standpunt, omdat het de aard van de tussen de ECI-werkgevers en Pensioenfonds ECI bestaande rechtsverhouding, zoals deze in de Overgangsregeling ECI en de uitvoeringsovereenkomst tot uitdrukking komt, miskent. Voor de benodigde middelen is een pensioenfonds in hoge mate afhankelijk van de gelden die de werkgevers, die de pensioentoezeggingen aan hun werknemers hebben gedaan, ter beschikking stellen. Pensioenfonds ECI heeft - onweersproken - gesteld dat zij in afwachting van de in de Overgangsregeling ECI en de uitvoeringsovereenkomst geregelde financiering door ECI, en derhalve niet in de plaats daarvan, extra ouderdomspensioen aan [eisers] vanaf hun vervroegde pensionering uit eigen middelen heeft uitgekeerd. Pensioenfonds ECI heeft er destijds op gerekend dat ECI alsnog met financiering over de brug zou komen. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat bij de objectieve uitleg van het begrip ‘financiering’ niet kan worden voorbijgezien aan de positie van de andere deelnemers van het pensioenfonds. Het beheer over VPL-gelden is voor pensioenfondsen een nevenactiviteit, die geen risico voor reguliere pensioenuitkeringen op grond van het pensioenreglement mag meebrengen. De door [eisers] verdedigde uitleg zou leiden tot een voor de aanspraken van die andere deelnemers, die toch al met een ingrijpende pensioenkorting zijn geconfronteerd, onredelijk nadelige uitkomst.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het recht van [eisers] op extra ouderdomspensioen ingevolge de Overgangsregeling ECI niet onvoorwaardelijk is geworden, enkel omdat Pensioenfonds ECI - bij gebreke van tijdige financiering door ECI - ervoor heeft willen zorgen dat [eisers] met ingang van hun vervroegde pensionering niet zouden worden geconfronteerd met het uitblijven van extra ouderdomspensioen. ECI heeft uiteindelijk de voor dit extra ouderdomspensioen benodigde gelden slechts aan Pensioenfonds ECI ter beschikking gesteld voor de periode tot en met 31 december 2012. De volgende vraag die [eisers] aan de orde stellen, is of hun recht op extra ouderdomspensioen, (ook) voor de periode vanaf 1 januari 2013, ondanks het uitblijven van verdere financiering door ECI onvoorwaardelijk is geworden, en wel vanwege de inhoud van de brieven van 28 maart 2012. Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Bij de beoordeling van de vraag naar de betekenis van de brieven van 28 maart 2012 komt het aan op de zin die [eisers] redelijkerwijs aan de inhoud ervan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van Pensioenfonds ECI mochten verwachten. Uit de omstandigheid dat de brieven mede zijn geschreven namens Pensioenfonds ECI, en door de voorzitter van haar bestuur zijn medeondertekend, hebben [eisers] redelijkerwijs niet mogen afleiden dat Pensioenfonds ECI tegenover hen verplichtingen op zich nam die zij anders niet zou hebben gehad. In de brieven is de rol van Pensioenfonds ECI als uitvoerder van de pensioenovereenkomsten tussen ECI en haar (ex-)werknemers benadrukt. Voorts is in de brieven nadrukkelijk vermeld dat ECI de ‘extra last boven de normale pensioenregeling niet kan opbrengen’, alsook dat het VUT-fonds, waaruit ECI het extra ouderdomspensioen dacht te bekostigen, daarvoor ontoereikend is. Klaarblijkelijk was dit de aanleiding voor het schrijven van de brieven van 28 maart 2012.
4.5.
De verdere inhoud van die brieven moet worden verstaan tegen de achtergrond van de opzegging door ECI van de uitvoeringsovereenkomst met Pensioenfonds ECI tegen 1 januari 2012 en de besprekingen die ECI en Pensioenfonds ECI hadden gevoerd over een aangepaste wijze van uitvoering met ingang van 1 januari 2012. Over de door ECI gevoelde noodzaak om te komen tot een aanpassing van de Overgangsregeling ECI, in de zin van beperking van de aanspraken en rechten op extra ouderdomspensioen, ging ook de emailwisseling van 28 december 2011 tussen [eiser 1] en [X]. Daaruit volgt dat ECI en Pensioenfonds ECI hebben gesproken over een aanpassing waarbij mogelijk zou worden onderscheiden naar leeftijd. Hiermee strookt het kennelijk daarna uitgekristalliseerde onderscheid, zoals uiteengezet in de brieven van 28 maart 2012, tussen degenen ‘die in de zgn. 60+ regeling vallen van de laatste reorganisatie regeling’, in welke groep [eiser 3] valt, en zij ‘die reeds een aanvraag op de regeling hebben gedaan in verband met (zeer nabije) pensionering’ (onder meer [eiser 1] en [eiser 2]) enerzijds en ‘de overige deelnemers’ (waartoe onder anderen de eisers in de zaak met nummer 2641137 UC EXPL 13-21021 behoren) anderzijds. De kennelijke strekking van de brieven van 28 maart 2012 was dat voor financiering door ECI van de VPL-aanspraken van laatstbedoelde groep vermoedelijk in het geheel geen ruimte zou bestaan, maar dat er voor de eerstbedoelde groep, waartoe [eisers] behoren, in het overleg tussen ECI en Pensioenfonds ECI een oplossing was gevonden die ‘wellicht niet is wat (zij) er aanvankelijk van gehoopt had(den)’, maar waarmee zij toch enigermate werden tegemoetgekomen. Kennelijk heeft Pensioenfonds ECI destijds, gegeven de penibele financiële situatie van ECI, de conclusie getrokken dat dit het hoogst haalbare was en heeft zij dat als een voldongen feit beschouwd. Anders dan [eisers] menen, volgt hieruit niet dat Pensioenfonds ECI en ECI met elkaar ‘afspraken’ hebben gemaakt. Gezien dit alles, hebben [eisers] de in de brieven van 28 maart 2012 gebruikte bewoordingen, zoals ‘(o)nvoorwaardelijke toekenning van het recht’ en het ‘definitief maken’ van de toezegging, redelijkerwijs niet in die zin mogen begrijpen dat hun extra ouderdomspensioen(aanspraak), los van de vraag of financiering nog zou volgen, een onvoorwaardelijk karakter had gekregen. De zinsneden: ‘Affinanciering vindt dan plaats bij ingang’ en: ‘Affinanciering vindt plaats op het moment van ingaan van de regeling’ wijzen in tegengestelde richting. Deze zinsneden maken, mede gezien de hierboven geschetste achtergrond, duidelijk dat de heer Cieraad zich als medeondertekenaar van de brieven namens ECI jegens [eisers] verbond tot het overeenkomstig de (ongewijzigd gebleven) Overgangsregeling ECI verstrekken van de voor hun extra ouderdomspensioen benodigde financiering aan Pensioenfonds ECI. Dat ECI deze toezegging nadien slechts ten dele (namelijk voor 2012) is nagekomen, kan Pensioenfonds ECI niet worden aangerekend. Daaraan doet niet af dat ECI en Pensioenfonds ECI ook in personele zin nauwe banden onderhielden. Zij bleven twee afzonderlijke rechtspersonen.
4.6.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of [eisers] er, gezien de overige berichtgeving door Pensioenfonds ECI, op hebben mogen vertrouwen dat hun extra ouderdomspensioen onvoorwaardelijk was geworden. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat [eiser 1] en [eiser 2] er bij herhaling, óók in het kader van hun aanvraag van vervroegd pensioen, uitdrukkelijk op zijn gewezen dat het extra ouderdomspensioen een voorwaardelijk karakter had en dat de berekening van de hoogte van hun ouderdomspensioen een voorlopige was. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat er strikt genomen geen sprake is van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens, kan Pensioenfonds ECI zich jegens [eiser 1] en [eiser 2] redelijkerwijs beroepen op het in november en december 2011 gemaakte voorbehoud, dat het pensioenreglement (waaronder in dit verband de Overgangsregeling ECI mede is te begrijpen) uiteindelijk bepalend is. Ook [eiser 3] (wiens vervroegde pensionering later inging) is er, in de notitie van [naam] van 10 april 2012, op gewezen dat zijn voorwaardelijk recht op ouderdomspensioen ‘onder voorbehoud’ in de berekening van de hoogte van zijn pensioen was opgenomen. Hij is er toen tevens op gewezen dat zijn extra ouderdomspensioen ‘nog niet (-) gefinancierd’ was.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het extra ouderdomspensioen van [eisers] het voorwaardelijk karakter heeft behouden dat het op grond van de Overgangsregeling ECI had. Hieruit vloeit op grond van het bepaalde in artikel 65 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet voort dat het extra ouderdomspensioen van [eisers] geen pensioen in de zin van de Pensioenwet is geworden. Van een verboden aantasting van hun pensioen, in de door [eisers] gestelde zin, is daarom geen sprake. Pensioenfonds ECI behoefde ook aan Aegon geen voorwaardelijke aanspraken over te dragen die ECI had nagelaten te financieren. Het beroep op strijdigheid met het pensioenreglement, de statuten, de uitvoeringsovereenkomst en de artikelen 15, 20, 65 en 84 Pensioenwet faalt.
4.8.
[eisers] hebben aan hun vordering verder ten grondslag gelegd dat Pensioenfonds ECI jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering tot schadevergoeding, gebaseerd op het vermeende tekortschieten van Pensioenfonds ECI bij de inning van haar vordering op ECI, is niet toewijsbaar. Dat Pensioenfonds ECI zich er meer voor had moeten inspannen om ECI ertoe te brengen het extra ouderdomspensioen van [eisers] te financieren, zou alleen dan kunnen worden volgehouden, indien ECI - desnoods door rechterlijk ingrijpen - had kunnen worden gedwongen aan haar financieringsverplichting te voldoen. Vast staat dat ECI al geruime tijd voordat van een faillissement sprake was, in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde. Nu met de financiering van extra ouderdomspensioen van [eisers] en van (ex-) werknemers in een vergelijkbare situatie ongeveer € 1,4 miljoen gemoeid was, moet het er - bij gebreke van feiten of omstandigheden die een andere kant uitwijzen - voor worden gehouden dat ook rechtsmaatregelen tegen ECI niet zouden hebben geleid tot het vrijkomen van gelden waarmee die pensioenrechten hadden kunnen worden bekostigd. Dat Pensioenfonds ECI zich er destijds niet mede voor heeft beijverd dat het VUT-fonds een batig saldo ter beschikking zou stellen voor de financiering van extra ouderdomspensioen, kan haar niet worden tegengeworpen, omdat Pensioenfonds ECI geen rechtsverhouding heeft met de stichting die is belast met de uitvoering van de vroegere VUT-regeling van ECI. Overigens is inmiddels bekend dat overgebleven VUT-gelden, naar verwachting ongeveer € 700.000,--, aan Pensioenfonds ECI zullen worden overgedragen. [eisers] hebben niet gesteld, en evenmin is gebleken, dat zij schade lijden doordat nu pas werk wordt gemaakt van het aanvankelijke voornemen om de extra ouderdomspensioenaanspraken uit het zogenoemde ‘VUT-potje’ te financieren.
4.9.
Voor zover de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op de klacht van [eisers] dat Pensioenfonds ECI hen gebrekkig heeft geïnformeerd over hun rechtspositie, is deze evenmin toewijsbaar. [eiser 1] en [eiser 2] hebben aangevoerd dat zij niet op 1 februari 2012 met vervroegd pensioen zouden zijn gegaan als zij hadden geweten dat hun extra ouderdomspensioen nog afhing van financiering door ECI. Uit de pensioenoverzichten van 2011 blijkt evenwel dat van hun voorwaardelijk ouderdomspensioen ‘(n)og niets opgebouwd’ was. Ook anderszins waren [eiser 1], uit hoofde van betrokkenheid bij de medezeggenschap, en [eiser 2], die in dit opzicht in dezelfde positie als [eiser 1] zegt te hebben verkeerd, op de hoogte van de betalingsonmacht van ECI. Ook [eiser 3] kan niet volhouden dat hij niet met vervroegd pensioen zou zijn gegaan als hij had geweten dat zijn extra ouderdomspensioen nog niet was gefinancierd. Zowel uit de brief van 28 maart 2012 die hij heeft ontvangen, als uit de notitie van [naam] van 10 april 2012 moet hem redelijkerwijs duidelijk zijn geworden dat zijn recht op extra ouderdomspensioen nog slechts voorwaardelijk, en dus onzeker, was.
4.10.
Ook de overige door [eisers] gestelde onvolkomenheden in de informatieverstrekking door Pensioenfonds ECI leiden niet tot toewijzing van de vordering. Voor zover van dergelijke gebreken al sprake zou zijn geweest, stuit de vordering tot schadevergoeding reeds af op het feit dat niet is gesteld of gebleken dat [eisers], afgaand op de berichtgeving door Pensioenfonds ECI, iets hebben gedaan of nagelaten waardoor zij in een ongunstiger positie zijn gekomen dan waarin zij zouden hebben verkeerd indien zij wél voldoende zouden zijn geïnformeerd. Het enkele feit dat hun verwachting van extra ouderdomspensioen niet is uitgekomen, maakt niet dat [eisers] geacht moeten worden schade te hebben geleden.
4.11.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering van [eisers]. Zij worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van Pensioenfonds ECI, tot dit vonnis, begroot op € 750,-- aan salaris gemachtigde. Op vordering van Pensioenfonds ECI wordt deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Pensioenfonds ECI, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 750,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier, bij vervroeging, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.