ECLI:NL:RBMNE:2015:2393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
389268 HA RK 15-70
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter mr. J.M. Eelkema in kort geding

In deze zaak heeft verzoeker op 26 maart 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen voorzieningenrechter mr. J.M. Eelkema in een kort geding tussen hem en [A]. Verzoeker stelt dat hij mr. Eelkema kent vanuit zijn tijd als advocaat en dat haar optreden in eerdere zaken de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn bezwaren tegen mr. Eelkema toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zich niet goed behandeld voelde en dat er conflicten waren tijdens eerdere zittingen. Mr. Eelkema heeft echter aangegeven dat zij geen aanleiding zag om de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen, omdat haar contact met verzoeker al geruime tijd geleden was en enkel professioneel van aard. De wrakingskamer, bestaande uit mr. drs. M.C. Oostendorp, mr. drs. R. in 't Veld en mr. drs. S.M. van Lieshout, heeft het verzoek tot wraking behandeld en geconcludeerd dat verzoeker onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen die zijn vrees voor partijdigheid van mr. Eelkema kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en bepaald dat de behandeling van het kort geding tussen verzoeker en [A] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 389268 HA RK 15-70
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
feitelijk verblijvende te [woonplaats],
verder te noemen, verzoeker.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Ter zitting van 26 maart 2015 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.M. Eelkema, voorzieningenrechter, in de procedure in kort geding tussen [A] en verzoeker (rolnummer C/16/389041 KG ZA 15-205). Van dit wrakingsverzoek is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. Mr. Eelkema heeft niet in de wraking berust. Het wrakingsverzoek is ter zitting behandeld op 26 maart 2015 door de wrakingskamer bestaande uit mr. drs. M.C. Oostendorp als voorzitter en mr.drs. R. in ῾t Veld en mr. drs. S.M. van Lieshout als leden. Verzoeker is ter zitting verschenen, evenals mr. Eelkema. [A] was als belanghebbende bij deze zitting aanwezig, vergezeld van haar raadsvrouwe mr A.H. Stork.
1.3. Onmiddellijk na aanvang van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker mr. Verschoor en mr. Van Lieshout gewraakt. De wrakingskamer heeft de behandeling ter zitting geschorst.
1.4. Mr. Oostendorp en mr. Van Lieshout hebben niet in de wraking berust.
1.5. Het verzoek tot wraking van mr. Oostendorp en mr. Van Lieshout (rekestnummer 389345 HA RK 15-71) is aansluitend aan de wrakingszitting van 26 maart 2015 behandeld door de wrakingskamer bestaande uit mr. L.E. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. G.L.M. Urbanus en mr. K.J. Veenstra als leden. Deze wrakingskamer heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan, het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat het wrakingsverzoek tegen mr. Eelkema wordt voortgezet in de stand waarin zich dit bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek van mr. Oostendorp en mr. Van Lieshout.
1.6. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Eelkema is aansluitend voortgezet op 26 maart 2015. Daarbij is verzoeker verschenen. Mr. Eelkema is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Aanwezig was [A] als belanghebbende, vergezeld van haar raadsvrouwe mr. Stork voornoemd.
1.7. Vanwege de spoedeisendheid van de procedure in kort geding heeft de wrakingskamer ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De beslissing luidt zoals in onderdeel 3 van deze beslissing is vermeld.
2. De beoordeling
2.1. Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij mr. Eelkema kent vanuit zijn werkzaamheden als voormalig advocaat. Hij bewaart geen goede herinneringen aan haar optreden als rechter. Volgens hem is door het optreden van mr. Eelkema als rechter in zaken waarbij hij als advocaat was betrokken, de schijn van partijdigheid jegens hem gewekt. In de gegeven omstandigheden diende mr. Eelkema volgens verzoeker toepassing te geven aan het protocol op grond waarvan advocaten die lid zijn van de plaatselijke orde en die zelf voor de strafrechter moeten verschijnen of procespartij zijn in een civiele zaak, recht hebben op behandeling door rechters uit een ander arrondissement. Over de professionele samenwerking tussen hem en mr. Eelkema heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij moeite had om getuigen te laten horen, dat mr. Eelkema hem bij het horen van getuigen stelselmatig onderbrak en dat tussen hem en mr. Eelkema ter zitting “clashes” voorkwamen. Dit betrof zowel zittingen in de periode dat zij strafrechter was, als later bij comparities in de sector civiel. De moeizame verstandhouding tussen hem en mr. Eelkema had volgens verzoeker tot gevolg dat hij weinig ruimte kreeg om zijn verhaal te doen.
2.2. Mr. Eelkema heeft naar voren gebracht dat zij verzoeker kent vanuit de periode dat zij als rechter in de strafsector werkzaam was. Dit is geweest tot 1 juli 2009, de datum waarop zij naar de civiele sector overstapte. Omdat haar contact met verzoeker geruime tijd geleden is en zij alleen professioneel contact met hem heeft gehad, heeft mr. Eelkema geen aanleiding gezien om, met toepassing van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie, de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. Zij wijst erop dat verzoeker voorafgaand aan de zitting in kort geding geen verzoek tot verwijzing heeft ingediend.
2.3. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. Aan deze beslissing ligt het volgende ten grondslag.
2.4. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.5. Ter beoordeling staat of mr. Eelkema persoonlijk vooringenomen is jegens verzoeker en/of dat naar objectieve maatstaven is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het mr. Eelkema aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
2.6. Verzoeker en mr. Eelkema hebben tot 2009 met een zekere regelmaat in professioneel verband met elkaar te maken gehad. Dit betrof vooral de periode dat mr. Eelkema werkzaam was als rechter-commissaris in de sector strafrecht. De omstandigheid dat in de samenwerking tussen een rechter en een partij of een professionele procesvertegenwoordiger/advocaat wrijving voorkomt of is voorgekomen, is op zichzelf onvoldoende reden om aan te nemen dat de rechter in een volgende zaak waarbij deze partij of procesvertegenwoordiger/advocaat is betrokken, niet onbevooroordeeld of onpartijdig zal kunnen oordelen. Ook de nadere onderbouwing van verzoeker, waarbij hij in algemene bewoordingen zijn ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken bij getuigenverhoren en zittingen waar mr. Eelkema bij betrokken was, is onvoldoende om het wrakingsverzoek gegrond te verklaren. Verzoeker heeft geen concrete feiten over houding, gedrag of uitlatingen van mr. Eelkema naar voren gebracht, die zijn subjectieve vrees kunnen rechtvaardigen dat zij in het thans aanhangige kort geding ten opzichte van hem niet onpartijdig kan zijn. Daar komt bij dat de rechtbank uit de reactie van mr. Eelkema opmaakt dat de wijze waarop de samenwerking met verzoeker in het verleden is verlopen, voor haar geen aanleiding was om aan te nemen dat er een belemmering was om te oordelen in het kort geding waarbij verzoeker als partij is betrokken.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
3.2. bepaalt dat de behandeling van het kort geding tussen [A] en verzoeker (rolnummer C/16/389041 KG ZA 15-205) wordt voortgezet in de stand waarin dit zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek tegen mr. Eelkema;
3.3. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te zenden aan verzoeker en aan mr. Eelkema, alsmede aan de voorzitter van de sector civiel recht en de president van deze rechtbank;
3.4. draagt de griffier voorts op deze beslissing te zenden aan de belanghebbende [A].
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. M.C. Oostendorp als voorzitter en mr. drs. R. in ῾t Veld en mr. drs. S.M. van Lieshout als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.