Op 8 april 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor faillissementsfraude. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 3.000,- toegewezen. De procedure omvatte een schriftelijke vordering van de officier van justitie, het strafdossier en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zittingen op 26 november 2014 en 18 maart 2015 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn handelen een voordeel heeft behaald dat in strijd is met de wet, en heeft dit voordeel vastgesteld op € 3.000,-. De verdediging stelde dat dit bedrag als onkostenvergoeding kon worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze kosten. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en het meer of anders gevorderde afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.