ECLI:NL:RBMNE:2015:2387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-711708-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder met onttrekken goederen aan boedel en administratieverplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1941, was als bestuurder van [bedrijf 1] betrokken bij de onttrekking van goederen aan de failliete boedel en het niet voldoen aan de administratieverplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014, 18 maart 2015 en 25 maart 2015. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.T. van Daatselaar. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor enkele feiten, maar de rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk door niet te voldoen aan de administratieverplichting en het onttrekken van handelsgoederen aan de boedel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, waaronder het onttrekken van specifieke goederen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] verantwoordelijk was voor de administratie en dat hij samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die de rechten van schuldeisers hebben benadeeld. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren, te vervangen door hechtenis van 50 dagen. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door curator mr. R.D.C. Jonker, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711708-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1941] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014 en 18 maart 2015. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 25 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, ingediend door mr. R.D.C. Jonker, curator, namens [bedrijf 1]
Mr. Jonker heeft ter terechtzitting de vordering nader toegelicht.
De zaak is gelijktijdig -maar niet gevoegd- ter terechtzitting behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer: 16/711707-11) en [medeverdachte 2] (parketnummer: 16/711709-11).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Ten aanzien van feit 1:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [stichting 1], zijnde de bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door twee auto’s en meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken.
subsidiair: de [stichting 1] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door twee auto’s en meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 2:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie.
subsidiair: de [stichting 1] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 30 december 2011, terwijl [bedrijf 1] op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 3:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel te onttrekken.
subsidiair: de [stichting 1] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel te onttrekken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
meer subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 23 juli 2010, een grote hoeveelheid handelsgoederen van [benadeelde] B.V. heeft verduisterd.
meest subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 23 juli 2010, een grote hoeveelheid handelsgoederen van [benadeelde] B.V. heeft gestolen.
Ten aanzien van feit 4:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011, als bestuurder van de [stichting 2] en/of [bedrijf 2], die op 1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een auto aan de boedel te onttrekken.
subsidiair: de [stichting 2] (in vereniging), in de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011, als bestuurder van [bedrijf 2], die op 1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een auto aan de boedel te onttrekken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 5:
[bedrijf 2] (in vereniging), in de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011, opzettelijk haar eigen goed, te weten een buigmachine, aan het hierop gevestigde pandrecht heeft onttrokken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 6:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011, als bestuurder van de [stichting 2] en/of [bedrijf 2], die op 1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie.
subsidiair: [bedrijf 2] (in vereniging), in de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011, terwijl die op 1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft voor het onder de feiten 4, 5 en 6 ten laste gelegde vrijspraak gevorderd. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2 en 3 onder primair ten laste gelegde heeft begaan, -kort gezegd- het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk als bestuurder, en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 1] (als getuige) afgelegd ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman verschillende argumenten naar voren gebracht. De rechtbank zal deze op de plaats waar dat relevant is in het vonnis bespreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van het onttrekken van de onder feit 1 ten laste gelegde goederen aan de boedel, dan wel hiertoe feitelijk leiding of opdracht heeft geven.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het hem onder feit 1, zowel onder primair als onder subsidiair, ten laste gelegde.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4, 5 en 6
De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het hem onder feit 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het hem onder feit 4, 5 en 6, zowel onder primair als onder subsidiair, ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en 3 telkens onder primair
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1]Verdachte [verdachte] was vanaf de oprichting op 31 mei 2010 tot 16 augustus 2010 bestuurder van de [stichting 1]. [2] De [stichting 1] heeft op 7 juli 2010 de aandelen in de vennootschap [bedrijf 1], gevestigd te Maarssen, gekocht van mevrouw [getuige 1]. [3] Vanaf 16 augustus 2010 wordt [verdachte] door medeverdachte [medeverdachte 2] opgevolgd als bestuurder van de [stichting 1]. [4] Eén dag na deze bestuurswisseling is [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. R.D.C. Jonker als curator. [5]
Financiële positie van [bedrijf 1] voor faillissement
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij en haar man in het weekend voor de overdracht in juli 2010 voelden dat het echt niet meer goed ging met de B.V. Haar man wilde faillissement aanvragen. [6] De financiering ging heel slecht. Via een advertentie heeft zij toen contact opgenomen met medeverdachte [medeverdachte 1]. [7] [medeverdachte 1] heeft samen met haar man de administratie heel nauwkeurig doorgenomen. [medeverdachte 1] wilde de zaak voor € 1 overnemen, met alle lusten en lasten. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zijn vrouw, [getuige 1], directeur was van de B.V. en hij deed de administratie. [9] Het bedrijf stond er zo slecht voor dat zij eigenlijk van plan waren om faillissement aan te vragen. [10] Zijn vrouw is via een advertentie in contact gekomen met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft uitgebreid boekenonderzoek gedaan. [11]
De bij de overdracht betrokken notaris, [A], heeft verklaard te hebben geweten dat de onderneming op wankele benen stond, omdat dit is besproken bij de overname. [12]
[verdachte] heeft, ook ter terechtzitting, verklaard door [medeverdachte 1] te zijn benaderd om het bedrijf over te nemen. [medeverdachte 1] regelde alles met die mensen, ook bij de notaris. [13]
Volgens [verdachte] staan bedrijven vaak op de rand van faillissement op het moment dat hij het bedrijf overneemt. [14] Het zijn allemaal bedrijven die kapot zijn. Die mensen, zoals [getuige 1], zaten met de handen in het haar. [15]
Onttrekken van goederenGetuige [getuige 1] was in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] de zaak zou overnemen. Bij de notaris bleek de stichting de daadwerkelijke koper te zijn. [verdachte] toonde bij de notaris geen interesse in het bedrijf. [16] Na de overdracht bij de notaris zijn in het restaurant alle bankbescheiden en de bankpasjes aan [medeverdachte 1] overgedragen. [17] [medeverdachte 1] heeft dezelfde middag vervoer geregeld voor de inventaris en de inboedel. Het hele bedrijf is leeggehaald. [18]
Ook getuige [getuige 2] dacht dat [medeverdachte 1] de koper zou zijn. Hij zag [verdachte] voor het eerst bij de notaris. [19]
Door de curator is aangifte gedaan van faillissementsfraude. Direct na verkoop van [bedrijf 1] zijn de goederen die zich in het pand van gefailleerde bevonden, alsmede de gehele administratie verwijderd. Daarnaast zijn er diverse bedragen van de rekening van gefailleerde afgeschreven. Ook is gebleken dat een tweetal op naam van gefailleerde staande auto’s zijn verdwenen. Deze goederen zijn aan de boedel onttrokken. De curator beschikt ondanks dit te hebben opgevraagd niet over enige administratie van gefailleerde. [20]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard twee busjes aan [medeverdachte 1] te hebben geleend omdat [medeverdachte 1] wat moest ophalen. Hij, zijn zoon en [medeverdachte 1] hebben drie busjes ingeladen met onder andere koelkasten, wasmachines en tv’s. De spullen zijn naar een garage van [getuige 3] gebracht en hij heeft deze vervolgens van [medeverdachte 1] gekocht voor € 10.000,-. [21]
[medeverdachte 1], ter terechtzitting gehoord als getuige, heeft verklaard benaderd te zijn door mevrouw [getuige 1]. Zij hebben gesproken over problemen die er waren binnen het bedrijf en het conflict met de leverancier, [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde]). Er zaten schulden in de onderneming. De overname is tot stand gekomen voor € 1. Hiervoor heeft [medeverdachte 1] [verdachte] benaderd. [medeverdachte 1] heeft tussentijds contact gehad met [verdachte] over wat er na de overname met het bedrijf moest gebeuren. Na de overname is in het restaurant door [medeverdachte 1], de heer en mevrouw [getuige 2 en 1] en [verdachte] besproken hoe het verder zou gaan met het bedrijf en zijn de zaken overgedragen. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] hier € 3.500,- voor betaald. [22] Dat [verdachte] niet zou hebben geweten dat de B.V. er slecht voorstond, is volgens [medeverdachte 1] echt onzin. Hij heeft als koper de cessieakte om de schulden op nul te zetten ondertekend en de notaris heeft alles uitgebreid toegelicht. [23]
[medeverdachte 1] verklaart het wegrijden van de handelsvoorraad van te voren met [verdachte] te hebben besproken. [verdachte] heeft hiervoor voor [medeverdachte 1] een busje opgehaald. [24] [verdachte] bevestigt, ook ter terechtzitting, dat [medeverdachte 1] hem na de overdracht heeft gevraagd om een busje van een verhuurbedrijf op te halen en dit heeft hij ook gedaan. [25]
De handelsvoorraad is ’s avonds op de dag van de overdracht door [medeverdachte 1] weggehaald en opgeslagen in de loods van [getuige 3] en vervolgens aan hem verkocht voor € 10.000,-. Volgens [medeverdachte 1] wist [verdachte] dat de goederen verkocht waren en van deze opbrengst heeft [verdachte] € 3.500,- ontvangen. Er was een geschil met [benadeelde] en om te voorkomen dat beslag gelegd zou worden op de goederen in de B.V. heeft [medeverdachte 1] deze weggehaald en verkocht. [26] Het wegrijden van de handelsvoorraad gebeurde tussen 20:00 en 23:00 uur. [27]
Administratieverplichting
Getuige [getuige 2] verklaart dat de boekhouding van [bedrijf 1] is overgedragen aan [medeverdachte 1]. [28]
[medeverdachte 1] heeft verklaard na de overdracht de recente administratie van [bedrijf 1] te hebben meegenomen. Hij heeft deze enkele dagen later aan [verdachte] overhandigd. [29]
[medeverdachte 1] herhaalt ter zitting de administratie van het bedrijf te hebben ontvangen en door te hebben gegeven aan [verdachte]. [30]
[verdachte] heeft verklaard, en ter zitting bevestigd, middels de [stichting 1] de B.V. over te hebben genomen en daarvoor € 3.000,- te hebben ontvangen. Hij heeft de administratie van [bedrijf 1] ontvangen, opgeslagen en later weer overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 2]. [31] [medeverdachte 2] wist dat [bedrijf 1] binnen de Stichting viel. Zoals hij de administratie heeft ontvangen, heeft hij deze aan [medeverdachte 2] overgedragen. [32]
[medeverdachte 2] verklaart te zijn benaderd voor de overname van de [stichting 1]. [33] Hij moest een document tekenen dat hij de stichting overnam met alle lusten en lasten. Alles moest snel. Hij heeft de documenten niet gecontroleerd. [medeverdachte 2] heeft geen administratie of bankpasjes ontvangen. [34]
De curator heeft zowel schriftelijk als in persoon op het vestigingsadres van gefailleerde gevorderd tot overhandiging van de administratie. Aan deze vordering is niet voldaan. [35]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 en 3 telkens onder primair
Door de verdediging is -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest als (mede)pleger noch als feitelijk leidinggever of opdrachtgever- bij het onttrekken van enig goed aan de boedel, tevens was verdachte niet (direct) bestuurder van [bedrijf 1] en kan daardoor het onder feit 2 onder primair ten laste gelegde, door de wijze van ten laste leggen, niet bewezen verklaard worden.
Bestuurder in de zin van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van de aan verdachte onder feit 2 en 3 onder primair ten laste gelegde feiten vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de hem verweten handelingen als bestuurder van de betreffende rechtspersoon heeft gefungeerd. De rechtbank stelt vast dat verdachte van 31 mei 2010 tot 16 augustus 2010 statutair bestuurder was van de [stichting 1]. Deze stichting is op 7 juli 2010 bestuurder geworden van [bedrijf 1] [verdachte] was namens de stichting aanwezig bij de overdracht en hij heeft ook verklaard de B.V. te hebben overgenomen middels de stichting. De rechtbank merkt verdachte dan ook aan als (indirect) formeel bestuurder van [bedrijf 1], zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht. Dat verdachte niet direct maar indirect formeel bestuurder van de vennootschap was, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van dit ten laste gelegde bestandsdeel.
Medeplegen onttrekking handelsvoorraad (feit 3 onder primair)
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode de handelsvoorraad aan de boedel van [bedrijf 1] heeft onttrokken.
De rechtbank stelt tevens vast dat ten aanzien van het onttrekken van de handelsvoorraad aan de boedel sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en dus van medeplegen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (zie: Hoge Raad 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het samenstel van gedragingen verricht door verdachte en de medeverdachte en stelt het volgende vast. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben voorafgaand aan de overname van de vennootschap contact gehad. [medeverdachte 1] regelde de overname. [verdachte] werd middels de [stichting 1] de koper en formeel bestuurder. [medeverdachte 1] heeft verklaard voorafgaand expliciet met [verdachte] gesproken te hebben over de verwijdering en verkoop van de handelsvoorraad. [verdachte] was aanwezig bij de overdracht van de vennootschap en bij de nabespreking in het restaurant. [verdachte] heeft vervolgens op verzoek van [medeverdachte 1] een busje voor de onttrekking van de voorraad opgehaald. [verdachte] heeft hierna van [medeverdachte 1] geld ontvangen uit de opbrengst van de verkoop. De rechtbank is van oordeel dat de verdachten intensief hebben samengewerkt tot het verrichten van de strafbare gedraging en dat beiden hieraan een wezenlijke bijdrage hebben geleverd in de vorm van voorbereiding en uitvoering. Ook hebben zij gedeeld in de opbrengst hiervan. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Medeplegen van niet voldoen aan de administratieverplichting (feit 2 onder primair)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek verdachte als (indirect) formeel bestuurder van [bedrijf 1] verplicht was een administratie te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte een (deugdelijke) administratie heeft gevoerd en/of bewaard.
De rechtbank stelt vast dat de administratie in de ten laste gelegde periode door de feitelijk bestuurder, [medeverdachte 1], is overgedragen aan de formeel bestuurder, [verdachte], die verklaart deze te hebben overgedragen aan de hem opvolgende bestuurder, [medeverdachte 2]. De administratie is na het faillissement ondanks vordering van de curator niet tevoorschijn gebracht. Verdachten hebben hiertoe allen feitelijke handelingen verricht en samengewerkt. Ook ten aanzien van het niet voldoen aan de administratieverplichting, rustend op zowel de feitelijk als de formeel bestuurder, was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en van medeplegen. Hiermee heeft verdachte als medepleger niet voldaan aan de op hem als (formeel) bestuurder rustende administratieverplichting, inhoudende het voeren, bewaren en te voorschijn brengen van de administratie.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van de aan verdachte onder feit 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten eveneens is vereist dat -nu het (met name) gaat om handelingen voorafgaand aan faillissement- verdachte op het moment van diens gedragingen het opzet moet hebben gehad op de benadeling van de schuldeisers. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het hier om minstens voorwaardelijk opzet. De aanmerkelijke kans moet hebben bestaan dat een faillietverklaring met een tekort daarin zou volgen en dat de schuldeisers in het latere faillissement door de gedragingen zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Bij de beoordeling heeft de rechtbank vooral gelet op de slechte financiële omstandigheden waarin [bedrijf 1] zich al in juli 2010 bevond, die -zoals uit de bewijsmiddelen volgt- ook voor verdachte kenbaar zijn geweest. Het faillissement is op 17 augustus 2010 ook uitgesproken. Verdachte heeft samen met een ander de ten laste gelegde handelingen verricht, te weten het onttrekken van de handelsvoorraad aan de boedel en niet voldoen aan de op hem rustende administratieplicht. Deze handelingen zijn in totale tegenspraak met een gezonde bedrijfsvoering. Gelet op het hiervoor genoemde samenstel van gedragingen, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, kan het niet anders dan dat de verdachten enkel hebben gehandeld van uit een “opzetje” gericht op het zo snel mogelijk leeg halen van de vennootschap om hier hun voordeel mee doen. Vermogensbestanddelen zijn onttrokken aan de boedel en daarmee aan het zicht van de curator. Hetzelfde geldt voor de boekhouding van de vennootschap, zonder welke een doeltreffende afwikkeling van het faillissement wordt gefrustreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door aldus te handelen verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als bestuurder schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- bedrieglijke bankbreuk door:
  • het niet voldoen aan de op hem rustende administratieverplichting, in vereniging gepleegd, en
  • het onttrekken van een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel, in vereniging gepleegd.
Het meer of anders ten laste gelegde dan hiervoor genoemd acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 2 primair:
op een of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, als bestuurder van [bedrijf 1] welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1], niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, en verdachtes mededader rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
op een tijdstip gelegen in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, te Maarssen, tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1], de navolgende goederen aan de boedel heeft onttrokken, te weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 2 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, 2 en 3 telkens onder primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest.
De officier van justitie heeft hierbij gelet op de ernst van de feiten en het forse benadelingsbedrag zoals opgegeven door de curator. In het voordeel van verdachte wordt rekening gehouden met diens blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van verdachte. De raadsman acht uitgaan van het benadelingsbedrag zoals opgegeven door de curator niet juist. Uitgegaan dient te worden van de schade aan de boedel, zoals veroorzaakt door de (mede)verdachten. De raadsman heeft de rechtbank verzocht -indien wordt gekomen tot strafoplegging- tot oplegging van een geheel voorwaardelijke sanctie.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als formeel bestuurder van een vennootschap samen met een ander schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft goederen onttrokken aan de boedel, dit terwijl een faillissement van die onderneming in het vooruitzicht lag. Tevens heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende verplichting een inzichtelijke administratie bij te houden dan wel aan de curator te overleggen. Door die handelingen heeft hij het aanstaande faillissement van de onderneming bespoedigd en zijn de schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis ten onrechte uit van het benadelingsbedrag zoals genoemd door de curator in het faillissementsverslag, te weten ruim € 300.000,-. Nu de vennootschap reeds bij overname door verdachten op de rand van faillissement stond, kan niet dit hele bedrag voor rekening van verdachte (en de medeverdachten) worden gehouden. Hoewel de boedel mogelijk voor een groter bedrag is benadeeld, houdt de rechtbank als uitgangspunt aan het door de gepleegde faillissementsfraude ontstane benadelingsbedrag (vóórdat de medeverdachte een geldbedrag aan de curator heeft terugbetaald) zoals dit kan worden vastgesteld aan de hand van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Dit bedrag wordt door de rechtbank bepaald op € 51.430,--. Dit bedrag ziet op opbrengst van de twee auto’s, de handelsvoorraad en de aan/door de medeverdachte overgemaakte geldbedragen.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak moet zijn behandeld is overschreden. Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte is aangehouden, te weten 14 november 2011. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte meer dan twee jaar in beslag heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een omstandigheid die een langere termijn rechtvaardigt en derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoel in artikel 6 EVRM.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn en het aanzienlijk lagere benadelingsbedrag waarvan wordt uitgegaan, ziet de rechtbank reden om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en -in plaats van een voor voornoemde feiten en omstandigheden op zijn plaats zijnde onvoorwaardelijke gevangenisstraf- een taakstraf op te leggen. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd die zal dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank komt ook tot bewezenverklaring van één feit minder dan gevorderd door de officier van justitie.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [bedrijf 1] is door mr. R.D.C. Jonkers, curator, met betrekking tot het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade, te weten € 312.175,42 zijnde het tekort in het faillissement. Hierbij is verzocht tot toepassing van de wettelijke rente en veroordeling in de executiekosten van het vonnis.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de toewijzing van de gehele vordering. De officier van justitie heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de crediteur [benadeelde] B.V. onvoldoende onderbouwd is en dat de vordering met betrekking tot dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het restant van de vordering is dan voor toewijzing vatbaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt niet-ontvankelijkverklaring van de vordering. Primair gelet op de bepleitte integrale vrijspraak. Subsidiair betwist de raadsman de vordering en acht behandeling hiervan een onredelijke verzwaring van de strafprocedure.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde onvoldoende is onderbouwd. Behandeling en beoordeling van de vordering zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder
feit 1, 4, 5 en 6 (telkens) onder primair en onder subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Benadeelde partij
Verklaart [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,
te Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht en/of te Hoogeveen, en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten
[stichting 1], zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [bedrijf 1],
welke vennootschap [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-);
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
de [stichting 1], op een of meerdere tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,
te Maarssen, (althans) in de gemeente Stichtse Vecht en/of te Hoogeveen, en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht
op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-),
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
art. 343 ahf sub 4 j.o. 341 j.o. 51 Wetboek van strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, te Maarssen, (althans) in de
provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of
een of meerdere rechtsperso(o)n(en),
als bestuurder van [bedrijf 1] welke vennootschap bij vonnis van de
arrondissementsrechtbank Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van
faillisssement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de
rechtspersoon [bedrijf 1],
niet heeft voldaan op de op hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s)
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers
in dat artikel bedoeld;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[stichting 1] op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 30 december 2011,
te Maarssen, (althans) in de gemeente Stichtse Vecht en/of te Hapert,
(althans) in de gemeente Bladel en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en),althans alleen,
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht
op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is/zijn verklaard,
ter bedriegelijke verkorting van de rechten van schuldeisers niet heeft
voldaan aan de op [stichting 1] en/of [bedrijf 1]
en/of haar/hun mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het
voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of het tevoorschijn brengen van de
boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel
bedoeld,
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Art. 51 Wetboek van strafrecht j.o.
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31
mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,te Maarssen, (althans) in de provincie
Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van
de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van
faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [getuige 1]
B.V.,
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro);
Art.47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
de [stichting 1], op een of meerdere tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,
te Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] ,
welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17
augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro),
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Art.51 j.o. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te
Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtspers(o)on(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
opzettelijk een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen
ongeveer 100.000 euro en 150.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde] B.V., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en / of verdachtes mededader(s), welk(e)
goed(eren) [stichting 1] en/of [bedrijf 1] en/of
verdachte en / of verdachtes mededader(s), anders dan door misdrijf, te weten
op grond van een overeenkomst tot eigendomsvoorbehoud, onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te
Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtspers(o)on(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde] B.V., in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en / of verdachtes mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
6 september 2010 tot en met 29 september 2011,
te Soest, (althans) in de gemeente Soest en/of te Hapert, (althans) in de
gemeente Bladel en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de
[stichting 2] en/of [bedrijf 2],
terwijl [bedrijf 2] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht
op 1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 2],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto, (merk Ford, type Fiësta, voorzien van kenteken [kenteken]);
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[stichting 2], op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011,
te Soest, (althans) in de gemeente Soest en/of te Hapert, (althans) in de
gemeente Bladel en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] ,
welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op
1 maart 2011 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 2],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto, (merk Ford, type Fiësta, voorzien van kenteken [kenteken],
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens)tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Artikel 51 Wetboek van strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
5.
[bedrijf 2], op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011,
te Soest, (althans) in de gemeente Soest en/of te Hapert, (althans) in de
gemeente Bladel en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
opzettelijk haar eigen goed, te weten een buigmachine, merk Coilmate, type
Standaard Tooling Center, voorzien van serienummer 190.046
heeft onttrokken aan het pandrecht dat door De Lage Landen Financial Services
B.V. op vorenomschreven buigmachine is gevestigd,
immers heeft [bedrijf 2] voornoemde buigmachine overgedragen aan anderen
zonder hiertoe toestemming te heben verkregen van De Lage Landen Financial
Services B.V,
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens)tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Artikel 51 Wetboek van strafrecht
art 348 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
Primair
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
6 september 2010 tot en met 29 september 2011,
te Soest, (althans) in de gemeente Soest en/of te Hapert, (althans) in de
gemeente Bladel, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van [stichting 2] en/of
[bedrijf 2],
terwijl [bedrijf 2], bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht
op 1 maart 2011 in staat van faillisssement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de
rechtspersoon [bedrijf 2],
niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op die [bedrijf 2] en/of
[stichting 2] en/of haar/hun mededaders rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste
lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn
brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[bedrijf 2], op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 6 september 2010 tot en met 29 september 2011,
te Soest, (althans) in de gemeente Soest en/of en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
terwijl die [bedrijf 2] bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
Utrecht van 1 maart 2011, in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), (telkens)
niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de
boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens)tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0981 2011258669 (onderzoek BRIFT1108), bevinden, inhoudende negen ordners, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Een geschrift, zijnde een online inzake uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 1192 (ordner 3).
3.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 779 (ordner 3).
4.Een geschrift, zijnde een online inzake uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 1192 (ordner 3).
5.Vonnis faillietverklaring van de rechtbank Utrecht, als bijlage gevoegd bij de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 789 (ordner 3).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1638 (ordner 5).
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1639 (ordner 5).
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 1 van 5.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 3 van 5.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [A] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 3 van 3.
13.Verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 31 (V01 ordner 5).
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 38 (V01 ordner 5).
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 41 (V01 ordner 5).
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1640 (ordner 5).
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1662 (ordner 5).
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1642 (ordner 5).
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
20.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 780 (ordner 3).
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2015, pagina 2 van 3.
22.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
23.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 63 (V02 ordner 5).
24.Verklaring van verdachte [medeverdachte 1] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
25.Verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 37 (V01 ordner 5).
26.Verklaring van verdachte [medeverdachte 1] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 58 (V02 ordner 5).
28.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 60 (V02 ordner 5).
30.Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
31.Verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 32 (V01 ordner 5).
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 41 (V01 ordner 5).
33.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], pagina 27 (V03 ordner 5).
34.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], pagina 28 (V03 ordner 5).
35.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 786 (ordner 3).