ECLI:NL:RBMNE:2015:2386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-711707-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door feitelijke bestuurder met onttrekking van goederen aan de boedel en schending van administratieverplichting

Op 8 april 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte, geboren in 1968 en ingeschreven op een adres in Nederland, was feitelijk bestuurder van [bedrijf 1], dat op 17 augustus 2010 in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010 samen met anderen goederen aan de boedel heeft onttrokken, waaronder twee auto’s en geldbedragen, en niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot het voeren van een administratie. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 26 november 2014 en 18 maart 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. van Essen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen van bedrieglijke bankbreuk en faillissementsfraude. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van deze feiten en kreeg een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door curator mr. R.D.C. Jonker, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de schuldeisers, en dat dergelijke fraude het vertrouwen in het handelsverkeer ondermijnt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711707-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 april 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1968] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres], [postcode] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014 en 18 maart 2015. Het onderzoek is gesloten ter terechtzitting van 25 maart 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, ingediend door mr. R.D.C. Jonker, curator, namens [bedrijf 1]
Mr. Jonker heeft ter terechtzitting de vordering nader toegelicht.
De zaak is gelijktijdig -maar niet gevoegd- ter terechtzitting behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer: 16/711708-11) en [medeverdachte 2] (parketnummer: 16/711709-11).

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Ten aanzien van feit 1:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door twee auto’s en meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken.
subsidiair: de [stichting] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door twee auto’s en meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
meer subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, in het vooruitzicht van het faillissement van [bedrijf 1] en/of terwijl [bedrijf 1] op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door twee auto’s en meerdere geldbedragen aan de boedel te onttrekken.
meest subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 31 oktober 2010, twee auto’s en meerdere geldbedragen van [bedrijf 1] en/of de curator heeft gestolen.
meest meest subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 31 oktober 2010, twee auto’s en meerdere geldbedragen van [bedrijf 1] en/of de curator heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 2:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie.
subsidiair: de [stichting] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 30 december 2011, terwijl [bedrijf 1] op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door niet te voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en te voorschijn brengen van een administratie, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 3:
primair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel te onttrekken.
subsidiair: de [stichting] (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, als bestuurder van [bedrijf 1], die op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel te onttrekken, terwijl verdachte (in vereniging) hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
meer subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, in het vooruitzicht van het faillissement van [bedrijf 1], en/of terwijl [bedrijf 1] op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude door een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel te onttrekken.
meest subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 23 juli 2010, een grote hoeveelheid handelsgoederen van [benadeelde] B.V. heeft verduisterd.
meest meest subsidiair: verdachte (in vereniging), in de periode van 7 juli 2010 tot en met 23 juli 2010, een grote hoeveelheid handelsgoederen van [benadeelde] B.V. heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten onder primair heeft begaan, -kort gezegd- het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk als bestuurder, en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsvrouwe verschillende argumenten naar voren gebracht. De rechtbank zal deze op de plaats waar dat relevant is in het vonnis bespreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, 2 en 3 telkens onder primair
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[bedrijf 1]Medeverdachte [medeverdachte 1] was vanaf de oprichting op 31 mei 2010 tot 16 augustus 2010 bestuurder van de [stichting]. [2] De [stichting] heeft op 7 juli 2010 de aandelen in de vennootschap [bedrijf 1], gevestigd te [vestigingsplaats], gekocht van mevrouw [getuige 1]. [3] Vanaf 16 augustus 2010 wordt [medeverdachte 1] door medeverdachte [medeverdachte 2] opgevolgd als bestuurder van de [stichting]. [4] Eén dag na deze bestuurswisseling is [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. R.D.C. Jonker als curator. [5]
Financiële positie van [bedrijf 1] voor faillissement
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij en haar man in het weekend voor de overdracht in juli 2010 voelden dat het echt niet meer goed ging met de B.V. Haar man wilde faillissement aanvragen. [6] De financiering ging heel slecht. Via een advertentie heeft zij toen contact opgenomen met [verdachte]. [7] [verdachte] heeft samen met haar man de administratie heel nauwkeurig doorgenomen. [verdachte] wilde de zaak voor € 1 overnemen, met alle lusten en lasten. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zijn vrouw, [getuige 1], directeur was van de B.V. en hij deed de administratie. [9] Het bedrijf stond er zo slecht voor dat zij eigenlijk van plan waren om faillissement aan te vragen. [10] Zijn vrouw is via een advertentie in contact gekomen met [verdachte]. [verdachte] heeft uitgebreid boekenonderzoek gedaan. [11]
De bij de overdracht betrokken notaris, [A], heeft verklaard te hebben geweten dat de onderneming op wankele benen stond, omdat dit is besproken bij de overname. [12]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard door [verdachte] te zijn benaderd om het bedrijf over te nemen. [verdachte] regelde alles met die mensen, ook bij de notaris. [13] Volgens [medeverdachte 1] staan bedrijven vaak op de rand van faillissement op het moment dat hij het bedrijf overneemt. [14] Het zijn allemaal bedrijven die kapot zijn. Die mensen, zoals [getuige 1], zaten met de handen in het haar. [15]
Onttrekken van goederenGetuige [getuige 1] was in de veronderstelling dat [verdachte] de zaak zou overnemen. Bij de notaris bleek de stichting de daadwerkelijke koper te zijn. [medeverdachte 1] toonde bij de notaris geen interesse in het bedrijf. [16] Na de overdracht bij de notaris zijn in het restaurant alle bankbescheiden en de bankpasjes aan [verdachte] overgedragen. [17] [verdachte] heeft dezelfde middag vervoer geregeld voor de inventaris en de inboedel. Het hele bedrijf is leeggehaald. [18]
Ook getuige [getuige 2] dacht dat [verdachte] de koper zou zijn. Hij zag [medeverdachte 1] voor het eerst bij de notaris. [19]
Door de curator is aangifte gedaan van faillissementsfraude. Direct na verkoop van [bedrijf 1] zijn de goederen die zich in het pand van gefailleerde bevonden, alsmede de gehele administratie verwijderd. Daarnaast zijn er diverse bedragen van de rekening van gefailleerde afgeschreven. Ook is gebleken dat een tweetal op naam van gefailleerde staande auto’s zijn verdwenen. Deze goederen zijn aan de boedel onttrokken. De curator beschikt ondanks dit te hebben opgevraagd niet over enige administratie van gefailleerde. [20]
Uit gevorderde bankgegevens is gebleken dat in de periode van 8 tot en met 21 juli 2010 vier overschrijvingen van de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] zijn verricht van in totaal € 19.650,-, naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] -zijnde ondernemingen van [verdachte]- en naar de privé rekening van [verdachte]. [21]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard de twee voertuigen te hebben gekocht. De [kenteken] komt van [bedrijf 2], het voertuig is aangekocht voor € 8.330,-, het aankoopbedrag is overgemaakt naar deze B.V. De [kenteken] is aangekocht van [bedrijf 4]. Het voertuig is voor € 5.950,- contant gekocht. [22]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard twee busjes aan [verdachte] te hebben geleend omdat [verdachte] wat moest ophalen. Hij, zijn zoon en [verdachte] hebben drie busjes ingeladen met onder andere koelkasten, wasmachines en tv’s. De spullen zijn naar een garage van [getuige 4] gebracht en hij heeft deze vervolgens van [verdachte] gekocht voor € 10.000,-. [23]
[verdachte], ter terechtzitting gehoord, heeft verklaard benaderd te zijn door mevrouw [getuige 1]. Zij hebben gesproken over problemen die er waren binnen het bedrijf en het conflict met de leverancier, [benadeelde] B.V. (hierna: [benadeelde]). Er zaten schulden in de onderneming. De overname is tot stand gekomen voor € 1. Hiervoor heeft [verdachte] [medeverdachte 1] benaderd. [verdachte] heeft tussentijds contact gehad met [medeverdachte 1] over wat er na de overname met het bedrijf moest gebeuren. Na de overname is in het restaurant door [verdachte], de heer en mevrouw [getuige 2 en 1] en [medeverdachte 1] besproken hoe het verder zou gaan met het bedrijf en zijn de zaken overgedragen. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] hier € 3.500,- voor betaald. [24] Dat [medeverdachte 1] niet zou hebben geweten dat de B.V. er slecht voorstond, is volgens [verdachte] echt onzin. Hij heeft als koper de cessieakte om de schulden op nul te zetten ondertekend en de notaris heeft alles uitgebreid toegelicht. [25]
[verdachte] verklaart het wegrijden van de handelsvoorraad van te voren met [medeverdachte 1] te hebben besproken. [medeverdachte 1] heeft hiervoor voor [verdachte] een busje opgehaald. [26] [medeverdachte 1] bevestigt dat [verdachte] hem na de overdracht heeft gevraagd om een busje van een verhuurbedrijf op te halen en dit heeft hij ook gedaan. [27]
De handelsvoorraad is ’s avonds op de dag van de overdracht door [verdachte] weggehaald en opgeslagen in de loods van [getuige 4] en vervolgens aan hem verkocht voor € 10.000,-. Volgens [verdachte] wist [medeverdachte 1] dat de goederen verkocht waren en van deze opbrengst heeft [medeverdachte 1] € 3.500,- ontvangen. Er was een geschil met [benadeelde] en om te voorkomen dat beslag gelegd zou worden op de goederen in de B.V. heeft [verdachte] deze weggehaald en verkocht. [28] Het wegrijden van de handelsvoorraad gebeurde tussen 20:00 en 23:00 uur. [29]
[verdachte] bevestigt ter zitting de twee bedrijfsauto’s te hebben verkocht. [30] Hij heeft één van de door hem verkochte auto’s op naam van [bedrijf 4] gezet zodat hij het contante geld kon innen. Hij verklaarde verder niets te maken te hebben met de vennootschap [bedrijf 4]. [31]
De bankpassen zijn aan [verdachte] overgedragen in het restaurant na de overdracht. [32] Hij beschikte na de overdracht over de bankrekeningen van [bedrijf 1] en hij heeft meerdere geldbedragen overgemaakt naar zijn eigen rekeningen. [33]
Administratieverplichting
Getuige [getuige 2] verklaart dat de boekhouding van [bedrijf 1] is overgedragen aan [verdachte]. [34]
[verdachte] heeft verklaard na de overdracht de recente administratie van [bedrijf 1] te hebben meegenomen. Hij heeft deze enkele dagen later aan [medeverdachte 1] overhandigd. [35]
[verdachte] herhaalt ter zitting de administratie van het bedrijf te hebben ontvangen en door te hebben gegeven aan [medeverdachte 1]. [36]
[medeverdachte 1] verklaart middels de [stichting] de B.V. over te hebben genomen en daarvoor € 3.000,- te hebben ontvangen. Hij heeft de administratie van [bedrijf 1] ontvangen, opgeslagen en later weer overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 2]. [37] [medeverdachte 2] wist dat [bedrijf 1] binnen de Stichting viel. Zoals hij de administratie heeft ontvangen, heeft hij deze aan [medeverdachte 2] overgedragen. [38]
[medeverdachte 2] verklaart te zijn benaderd voor de overname van de [stichting]. [39] Hij moest een document tekenen dat hij de stichting overnam met alle lusten en lasten. Alles moest snel. Hij heeft de documenten niet gecontroleerd. [medeverdachte 2] heeft geen administratie of bankpasjes ontvangen. [40]
De curator heeft zowel schriftelijk als in persoon op het vestigingsadres van gefailleerde gevorderd tot overhandiging van de administratie. Aan deze vordering is niet voldaan. [41]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, 2 en 3 telkens onder primair
Door de verdediging is -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte geen bestuurder is geweest van [bedrijf 1] en ten tijde van het ‘onttrekken’ van de goederen was nog geen sprake van een faillissement. Door de verdediging is verder aangevoerd dat tijdens het onttrekken van de goederen een faillissement van [bedrijf 1] niet in zicht was en dat verdachte geen opzet heeft gehad op het benadelen van crediteuren.
Bestuurder in de zin van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van de aan verdachte onder primair ten laste gelegde feiten vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van de hem verweten handelingen als bestuurder van de betreffende rechtspersoon heeft gefungeerd. Verdachte kan niet in formele zin worden aangemerkt als bestuurder van [bedrijf 1] Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan ook als bestuurder in de zin van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt degene die zich feitelijk als bestuurder van de vennootschap heeft gedragen (zie: Hoge Raad 3 december 1974, NJ 1975, 229). Het komt aan op de maatschappelijke realiteit: wie treedt feitelijk als bestuurder op. Bij de beoordeling hiervan heeft de rechtbank gelet op het volgende. [verdachte] heeft actief bemiddeld bij de overname van de vennootschap door de [stichting]. Van deze stichting was [medeverdachte 1] de bestuurder. [verdachte] heeft meerdere gesprekken met de verkoper gevoerd, boekenonderzoek gedaan en de overdracht bij de notaris geregeld. Hij was bij de overdracht ook aanwezig. Na de overdracht heeft [verdachte] de goederen behorende bij de vennootschap, waaronder de administratie, in ontvangst genomen. Hij heeft beschikking en zeggenschap gehad over de zakelijke bankrekeningen, de handelsvoorraad en de bedrijfsvoertuigen. Hij heeft hier vervolgens ook handelingen mee verricht. Gelet op al deze omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode feitelijk als bestuurder van [bedrijf 1] in de zin van artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht heeft gefunctioneerd en de rechtbank merkt hem dan ook als zodanig aan.
Medeplegen onttrekking handelsvoorraad (feit 3 onder primair)
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het onttrekken van de handelsvoorraad aan de boedel sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en dus van medeplegen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (zie: Hoge Raad 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het samenstel van gedragingen verricht door verdachte en de medeverdachte en stelt het volgende vast. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben voorafgaand aan de overname van de vennootschap contact gehad. [verdachte] regelde de overname. [medeverdachte 1] werd middels de [stichting] de koper en formeel bestuurder. [verdachte] heeft verklaard voorafgaand expliciet met [medeverdachte 1] gesproken te hebben over de verwijdering en verkoop van de handelsvoorraad. [medeverdachte 1] was aanwezig bij de overdracht van de vennootschap en bij de nabespreking in het restaurant. [medeverdachte 1] heeft vervolgens op verzoek van [verdachte] een busje voor de onttrekking van de voorraad opgehaald. [medeverdachte 1] heeft hierna van [verdachte] geld ontvangen uit de opbrengst van de verkoop. De rechtbank is van oordeel dat de verdachten intensief hebben samengewerkt tot het verrichten van de strafbare gedraging en dat beiden hieraan een wezenlijke bijdrage hebben geleverd in de vorm van voorbereiding en uitvoering. Ook hebben zij gedeeld in de opbrengst hiervan. Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Administratieverplichting (feit 2 onder primair)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 3:15i van het Burgerlijk Wetboek verdachte als feitelijk bestuurder van [bedrijf 1] verplicht was een administratie te voeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte omtrent de door hem binnen de vennootschap verrichte handelingen een (deugdelijke) administratie heeft gevoerd en/of bewaard. Tevens heeft verdachte vlak na de overdracht de administratie van de vennootschap overgedragen aan een ander.
Medeplegen niet voldoen aan de administratieverplichting (feit 2 onder primair)
De rechtbank stelt vast dat de administratie in de ten laste gelegde periode door de feitelijk bestuurder, [verdachte], is overgedragen aan de formeel bestuurder, [medeverdachte 1], die verklaart deze te hebben overgedragen aan de hem opvolgende bestuurder, [medeverdachte 2]. De administratie is na het faillissement ondanks vordering van de curator niet tevoorschijn gebracht. Verdachten hebben hiertoe allen feitelijke handelingen verricht en samengewerkt. Ook ten aanzien van het niet voldoen aan de administratieverplichting, rustend op zowel de feitelijk als de formeel bestuurder, was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en van medeplegen. Hiermee heeft verdachte als medepleger niet voldaan aan de op hem als (feitelijk) bestuurder rustende administratieverplichting, inhoudende het voeren, bewaren en te voorschijn brengen van de administratie.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van de aan verdachte onder primair ten laste gelegde feiten eveneens is vereist dat -nu het (met name) gaat om handelingen voorafgaand aan faillissement- verdachte op het moment van diens gedragingen het opzet moet hebben gehad op de benadeling van de schuldeisers. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het hier om minstens voorwaardelijk opzet. De aanmerkelijke kans moet hebben bestaan dat een faillietverklaring met een tekort daarin zou volgen en dat de schuldeisers in het latere faillissement door de gedragingen zouden worden benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Bij de beoordeling heeft de rechtbank vooral gelet op de slechte financiële omstandigheden waarin [bedrijf 1] zich al in juli 2010 bevond, die -zoals uit de bewijsmiddelen volgt- ook voor verdachte kenbaar zijn geweest. Het faillissement is op 17 augustus 2010 ook uitgesproken. Verdachte heeft -deels samen met een ander- de ten laste gelegde handelingen verricht, te weten het onttrekken van goederen aan de boedel en niet voldoen aan de op hem rustende administratieplicht. Deze handelingen zijn in totale tegenspraak met een gezonde bedrijfsvoering. De verklaring van verdachte ter zitting dat er “nog muziek in de B.V. zat” en dat het de bedoeling was het bedrijf voort te zetten acht de rechtbank op grond van de handelwijze van verdachte niet aannemelijk geworden. Gelet op het hiervoor genoemde samenstel van gedragingen, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, kan het niet anders dan dat de verdachten enkel hebben gehandeld van uit een “opzetje” gericht op het zo snel mogelijk leeg halen van de vennootschap om hier hun voordeel mee doen. Vermogensbestanddelen zijn onttrokken aan de boedel en daarmee aan het zicht van de curator. Hetzelfde geldt voor de boekhouding van de vennootschap, zonder welke een doeltreffende afwikkeling van het faillissement wordt gefrustreerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door aldus te handelen verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als bestuurder schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- bedrieglijke bankbreuk door:
  • het onttrekken van twee auto’s en geldbedragen aan de boedel,
  • het niet voldoen aan de op hem rustende administratieverplichting, in vereniging gepleegd, en
  • het onttrekken van een grote hoeveelheid handelsgoederen aan de boedel, in vereniging gepleegd.
Het meer of anders ten laste gelegde dan hiervoor genoemd acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Met name acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte het feit onder 1 primair tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gepleegd en zal hem daarvoor vrijspreken.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, in Nederland, als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1], de navolgende goederen aan de boedel heeft onttrokken, te weten
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]) en
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]) en
meerdere geldbedragen (in totaal € 19.650,-).
feit 2 primair:
op een of meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, als bestuurder van [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon [bedrijf 1], niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, en verdachtes mededader rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
op een tijdstip gelegen in de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010, te Maarssen, tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1], de navolgende goederen aan de boedel heeft onttrokken, te weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij het geldbedrag zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, te weten “in totaal 19.600,-”, aanmerkt als een kennelijke verschrijving. De rechtbank leest dit verbetert als: “in totaal € 19.650,”.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
feit 2 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, 2 en 3 telkens onder primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de duur van het voorarrest. De officier van justitie heeft hierbij gelet op de ernst van de feiten, het forse benadelingsbedrag zoals opgegeven door de curator en de grote rol van verdachte in het geheel. In het voordeel van verdachte wordt rekening gehouden met diens blanco strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van verdachte met betrekking tot zijn gezin en zijn bedrijf en de beperkte rol van verdachte in het geheel en de rechtbank verzocht -indien wordt gekomen tot strafoplegging- hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich als feitelijk bestuurder van een vennootschap schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, deels samen met een ander. Hij heeft geld overgeboekt van de bankrekeningen van het bedrijf en goederen onttrokken aan de boedel, dit terwijl een faillissement van die onderneming in het vooruitzicht lag. Tevens heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende verplichting een inzichtelijke administratie bij te houden dan wel aan de curator te overleggen. Door die handelingen heeft hij het aanstaande faillissement van de onderneming bespoedigd en zijn de schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis ten onrechte uit van het benadelingsbedrag zoals genoemd door de curator in het faillissementsverslag, te weten ruim € 300.000,-. Nu de vennootschap reeds bij overname door verdachten op de rand van faillissement stond, kan niet dit hele bedrag voor rekening van verdachte (en de medeverdachten) worden gehouden. Hoewel de boedel mogelijk voor een groter bedrag is benadeeld, houdt de rechtbank als uitgangspunt aan het door de gepleegde faillissementsfraude ontstane benadelingsbedrag (vóórdat verdachte een geldbedrag aan de curator heeft terugbetaald) zoals dit kan worden vastgesteld aan de hand van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Dit bedrag wordt door de rechtbank bepaald op € 51.430,--. Dit bedrag ziet op de opbrengst van de twee auto’s, de handelsvoorraad en de aan verdachte zelf en zijn ondernemingen en aan de familie [getuige 1] overgemaakte geldbedragen.
De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak moet zijn behandeld is overschreden. Vooropgesteld moet worden dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet in de concrete omstandigheden van deze zaak aanleiding te bepalen dat de termijn een aanvang heeft genomen op het moment dat verdachte is aangehouden, te weten 16 november 2011. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat op het moment dat in eerste aanleg vonnis wordt gewezen, de vervolging van verdachte meer dan twee jaar in beslag heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een omstandigheid die een langere termijn rechtvaardigt en derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoel in artikel 6 EVRM.
Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn en het aanzienlijk lagere benadelingsbedrag waarvan wordt uitgegaan, ziet de rechtbank reden om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en -in plaats van een voor voornoemde feiten en omstandigheden op zijn plaats zijnde onvoorwaardelijke gevangenisstraf- een taakstraf op te leggen. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd die zal dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaar en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 75 dagen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [bedrijf 1] is door mr. R.D.C. Jonkers, curator, met betrekking tot het ten laste gelegde een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade, te weten € 312.175,42 zijnde het tekort in het faillissement. Hierbij is verzocht tot toepassing van de wettelijke rente en veroordeling in de executiekosten van het vonnis.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de toewijzing van de gehele vordering. De officier van justitie heeft zich op het subsidiaire standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de crediteur [benadeelde] B.V. onvoldoende onderbouwd is en dat de vordering met betrekking tot dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het restant van de vordering is dan voor toewijzing vatbaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de vordering en acht deze te complex voor behandeling in het kader van deze strafzaak. De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht de vordering niet‑ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is echter van oordeel dat het gevorderde onvoldoende is onderbouwd. Behandeling en beoordeling van de vordering zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
feit 2 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
feit 3 primair:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen.
Benadeelde partij
Verklaart [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2015.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31
mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,te Maarssen, (althans) in de provincie
Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van
de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van
faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-);
Art. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
de [stichting], op een of meerdere tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,
te Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] ,
welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17
augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-),
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Art.51 j.o. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31
mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,te Maarssen, (althans) in de provincie
Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
in het vooruitzicht van het faillssement van [bedrijf 1] en/of
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te
Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1], een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten een auto (voorzien van kenteken [kenteken]) en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-);
Art. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 344 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
7 juli 2010 tot en met 31 oktober 2010 te Maarssen,(althans) in de gemeente
Stichtse Vecht, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of de curator
van [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en / of verdachtes mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Meest meest subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
7 juli 2010 tot en met 31 oktober 2010 te Maarssen,(althans) in de gemeente
Stichtse Vecht, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
een auto (voorzien van kenteken [kenteken])
en/of
een auto (voorzien van kenteken [kenteken]
en/of een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 19.600,-), in elk geval enig
goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of de
curator van [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte
en / of verdachtes mededader(s),welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door
misdrijf, te weten als houder, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van
7 juli 2010 tot en met 30 december 2011, te Maarssen, (althans) in de
provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of
een of meerdere andere rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de
arrondissementsrechtbank Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van
faillisssement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de
rechtspersoon [bedrijf 1],
niet heeft voldaan op de op hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s)
rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers
in dat artikel bedoeld;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[stichting] op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in
of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 30 december 2011,
te Maarssen, (althans) in de gemeente Stichtse Vecht en/of te Hapert,
(althans) in de gemeente Bladel en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en),althans alleen,
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht
op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is/zijn verklaard,
ter bedriegelijke verkorting van de rechten van schuldeisers niet heeft
voldaan aan de op [stichting] en/of [bedrijf 1]
en/of haar/hun mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het
voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of het tevoorschijn brengen van de
boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel
bedoeld,
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Art. 51 j.o. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31
mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,te Maarssen, (althans) in de provincie
Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van [bedrijf 1], terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van
de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van
faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro);
Art.47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
de [stichting], op een of meerdere tijdstip(pen)
gelegen in of omstreeks de periode van 31 mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,
te Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] ,
welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht op 17
augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro),
zulks terwijl hij, verdachte,tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft
gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
Art.51 j.o. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 31
mei 2010 tot en met 31 oktober 2010,te Maarssen, (althans) in de provincie
Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
in het vooruitzicht van het faillssement van [bedrijf 1] en/of
terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te
Utrecht op 17 augustus 2010 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
[bedrijf 1],
een of meerdere van de navolgende goed(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te
weten
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro);
Art. 47/1/1 Wetboek van strafrecht j.o.
art 344 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te
Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtspers(o)on(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
opzettelijk een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen
ongeveer 100.000 euro en 150.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde] B.V., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en / of verdachtes mededader(s), welk(e)
goed(eren) [stichting] en/of [bedrijf 1] en/of
verdachte en / of verdachtes mededader(s), anders dan door misdrijf, te weten
op grond van een overeenkomst tot eigendomsvoorbehoud, onder zich had(den),
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te
Maarssen, (althans) in de provincie Utrecht en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtspers(o)on(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een grote hoeveelheid handelsgoederen (met een waarde tussen ongeveer 100.000
euro en 150.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde] B.V., in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en / of verdachtes mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nr. PL0981 2011258669 (onderzoek BRIFT1108), bevinden, inhoudende negen ordners, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Een geschrift, zijnde een online inzake uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 1192 (ordner 3).
3.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 779 (ordner 3).
4.Een geschrift, zijnde een online inzake uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, pagina 1192 (ordner 3).
5.Vonnis faillietverklaring van de rechtbank Utrecht, als bijlage gevoegd bij de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 789 (ordner 3).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1638 (ordner 5).
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1639 (ordner 5).
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 1 van 5.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 3 van 5.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [A] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 3 van 3.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 31 (V01 ordner 5).
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 38 (V01 ordner 5).
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 41 (V01 ordner 5).
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1640 (ordner 5).
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1662 (ordner 5).
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 1642 (ordner 5).
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
20.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 780 (ordner 3).
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2012, pagina 1571 (ordner 4).
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], pagina 1683 (ordner 5).
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2015, pagina 2 van 3.
24.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
25.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 63 (V02 ordner 5).
26.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 37 (V01 ordner 5).
28.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 58 (V02 ordner 5).
30.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
31.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 45 (V02 ordner 5).
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 53 (V02 ordner 5).
33.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, pagina 2 van 5.
35.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], pagina 60 (V02 ordner 5).
36.Verklaring van verdachte [verdachte] (tevens als getuige) afgelegd ter zitting d.d. 18 maart 2015.
37.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 32 (V01 ordner 5).
38.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 41 (V01 ordner 5).
39.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], pagina 27 (V03 ordner 5).
40.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], pagina 28 (V03 ordner 5).
41.Een geschrift, zijnde de aangifte door de curator van faillissementsfraude d.d. 26 augustus 2010, pagina 786 (ordner 3).