Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1941, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft de beschuldigingen van aanranding van de schoondochter en haar moeder, waarbij de verdachte werd aangeklaagd voor twee feiten. De tenlastelegging omvatte de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 juli 2010 voor de aanranding van de schoondochter en van 1 januari 2010 tot en met 19 januari 2011 voor de aanranding van haar moeder. Tijdens de zitting op 16 maart 2015 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, gezien de tegenstrijdige verklaringen van de aangeefsters en getuigen. De verdediging steunde deze conclusie en voerde aan dat de handelingen niet als aanranding gekwalificeerd konden worden volgens artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters en getuigen zorgvuldig gewogen. De onderlinge verhoudingen tussen de verdachte, zijn vrouw en de aangeefsters waren verslechterd, wat de betrouwbaarheid van de verklaringen beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de tenlastegelegde feiten te bevestigen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om getuigenverklaringen kritisch te beoordelen.