ECLI:NL:RBMNE:2015:2350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-661604-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor mishandeling, bedreiging en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van mishandeling, bedreiging en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 maart 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de mishandeling van twee slachtoffers op 17 april 2014, de bedreiging van een van deze slachtoffers met een pistool of een gelijkend voorwerp, en het opzettelijk in bezit hebben van cocaïne op 27 augustus 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de mishandeling van het tweede slachtoffer niet wettig en overtuigend bewezen, en de verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling van het tweede slachtoffer, maar achtte de andere feiten wel bewezen. De verdachte had op 17 april 2014 een pistool uit zijn broeksband getrokken en dit op het slachtoffer gericht, wat leidde tot een gevoel van ernstige bedreiging. Ook had de verdachte cocaïne in zijn bezit.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn problematiek, strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn psychische problemen. De rechtbank legde een werkstraf op van 156 uren, subsidiair 78 dagen vervangende jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte langdurige begeleiding en behandeling zou krijgen om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter tevens kinderrechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/661604-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1997] te [geboorteplaats]
GBA adres: [postcode] [woonplaats], [adres]
thans verblijvende: [postcode] [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. L.W. Plantenga, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 maart 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 17 april 2014 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2: op 17 april 2014 [slachtoffer 1] met een pistool, of een daarop gelijkend voorwerp, heeft bedreigd;
feit 3: op 27 augustus 2014 opzettelijk cocaïne heeft verkocht of vervoerd, in elk geval cocaïne in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen, verdachte dient van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten voor het overige wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiele vrijspraak feit 1
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk heeft mishandeld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit.
feit 2 [1]
Op 17 april 2014 was [slachtoffer 1] in de woning aan [adres] te [woonplaats]. Hij zag dat [verdachte] een pistool uit zijn broeksband trok en dit pistool op hem richtte. [slachtoffer 1] voelde zich daardoor behoorlijk bedreigd en was erg bang. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 april 2014 in de woning aan [adres] te [woonplaats] was. Hij had van zijn kamer een balletjespistool gepakt. Hij had het wapen op de man gericht en het wapen tegen de buik van die man gezet. [3]
Het onder verdachte in beslag genomen wapen is een veerdrukpistool dat voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met echte bestaande vuurwapens en is derhalve voor be- en afdreiging geschikt. Het is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie. [4]
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd.
Nu verdachte de overige ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 1] :
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 maart 2015
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], met bijlagen, pagina 5 en 6 van proces-verbaal nummer PL0900-2014164295Z;
feit 3:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 maart 2015;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [A] en [B], pagina 4 en 5 van proces-verbaal nummer PL0900-2014238450Z;
  • het rapport van het NFI d.d. 11 september 2014.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op 17 april 2014 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met de vuist heeft geslagen op de neus waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 2op 17 april 2014 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op die [slachtoffer 1];
feit 3op 27 augustus 2014 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,4 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. R.J. Vriend, gezondheidszorg psycholoog, die op 17 september 2014 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een dysthyme stoornis en een gedragsstoornis. Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde mishandeling en bedreiging en op dat moment van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte beschikt over een gemiddelde tot bovengemiddelde intelligentie en is zich er volgens drs. Vriend goed van bewust dat fysiek geweld en bedreiging niet zijn toegestaan.
Geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van deze feiten als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusie over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportage of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf van 156 uren, subsidiair 78 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 78 uur, subsidiair 39 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden van toezicht en begeleiding door Samen Veilig, waarvan 6 maanden ITB Plus, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij De Waag, deelname aan Nieuwe Perspectieven en meewerken aan begeleiding gericht op begeleid wonen, ook als dat deelname aan een Kamertrainingcentrum (KTC) inhoudt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan de eis van de officier van justitie. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft verzocht daarbij rekening te houden met het gegeven dat alles wat er tot nu toe mis kon gaan in de behandeling en begeleiding van verdachte, buiten zijn schuld, ook is misgegaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging. Verdachte heeft met de mishandeling inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voornoemde feiten zorgen in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij zowel de slachtoffers als het publiek.
Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad, met de bedoeling dit te verkopen. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
Uit voornoemd rapport van drs. R.J. Vriend volgt dat de kans op recidive groot is als geen bijsturing plaatsvindt in de scheefgroei van verdachtes emotionele en sociale ontwikkeling en op het vlak van gewetensontwikkeling.. De kans op recidive wordt vergroot doordat verdachte niet snel iemand vertrouwt en als hij voor zichzelf iets wil regelen hij gemakkelijk over maatschappelijke normen en grenzen van anderen heen zal gaan. Hierbij gaat hij over op dreigen en intimideren en soms fysiek geweld om zijn zin te krijgen. Hij kent weinig nuance in emotionele beleving en kan door zijn wantrouwen hevig emotioneel reageren. Verdachte heeft onvoldoende coping vaardigheden om deze emoties in zichzelf op te vangen of er met betekenisvolle anderen over te kunnen praten. Als zijn woede eenmaal doorbreekt heeft hij minder dan gemiddeld mogelijkheden om deze bij te sturen.
Het ontbreekt verdachte aan emotionele steun en binding met betekenisvolle volwassenen. In meer gestructureerde leefgroepen gaat het redelijk goed met hem, maar zodra hij meer vrijheid heeft, gaat hij zijn eigen gang en laat hij zich weinig sturen. De scheefgroei in zijn ontwikkeling zal verder ontsporen zolang verdachte niet leert betekenisvolle contacten aan te gaan en leert met emoties om te gaan.
De deskundige adviseert verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarden een jeugdreclasseringstraject, met daarbij het meewerken aan een op trauma en hechtingsproblematiek gerichte behandeling bij een FPK, zoals De Waag, waarbij gestart wordt vanuit een besloten woonplek voor een duurzaam resultaat van de behandeling. Zodra hij doorstroomt naar een open woongroep wordt daarbij de ITB Plus geadviseerd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 november 2014 en het rapport van het Leger des Heils, afdeling jeugdreclassering d.d. 3 september 2014. Ook uit deze rapporten volgt dat het algemeen recidiverisico hoog is.
[C], raadsonderzoeker en [D], jeugdreclasseerder, hebben ter terechtzitting voornoemde rapportages en adviezen toegelicht. Daaruit is het volgende naar voren gekomen.
Verdachte heeft geen contact met zijn biologische vader en zijn moeder woont op Curaçao. Verdachte zou op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing in Valkenheide moeten verblijven echter op dit moment verblijft hij al enige tijd bij zijn stiefmoeder. Nog onderzocht moet worden of behandeling en begeleiding binnen de huidige situatie haalbaar is. Een persoonlijkheidsonderzoek is niet van de grond gekomen. Een traject bij De Waag is recent pas ingezet en bevindt zich thans in de intake fase, er is nog geen sprake van behandeling en/of therapie. Op dit moment is er contact met de leerplichtambtenaar en de school van verdachte om te kijken wat de mogelijkheden voor verdachte zijn. Voorts zijn er, buiten de schuld van verdachte, diverse praktische problemen met betrekking tot zijn schoolgang, zoals op het gebied van de aanschaf van lesboeken e.d. Daarnaast is de vriendin van verdachte opnieuw zwanger. Verdachte heeft aangegeven dat hij werk wil zoeken, met zijn vriendin wil samenwonen en met haar hun kind wil opvoeden. Door de inzet van Nieuwe Perspectieven krijgt hij hulp en begeleiding hulp op het gebied van onder andere huishouden, financiën, schoolgang en vrijetijdsbesteding.
Verdachte heeft gelet op zijn persoon en problematiek op vele gebieden een strakke en gestructureerde begeleiding nodig. Dit biedt ook duidelijkheid voor verdachte en de hulpverlening en begeleiders om hem heen. Daarnaast is behandeling van de bij hem vastgestelde problematiek noodzakelijk.
Gelet op de verwachte duur van de behandeling en begeleiding heeft een strafrechtelijk kader de voorkeur boven het huidige civiele kader dat op 26 juli 2015 – te weten de datum waarop verdachte meerderjarig wordt – zal eindigen. Geadviseerd wordt verdachte als bijzondere voorwaarde Toezicht en Begeleiding op te leggen, waarvan 6 maanden ITB Plus, met daarbij ambulante behandeling, Nieuwe Perspectieven en een traject van Kamertraining.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij in 2012 eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging. Aan verdachte is toen een voorwaardelijke werkstraf opgelegd. De rechtbank weegt dit ten nadele van verdachte mee bij de strafoplegging.
Verdachte is onder toezicht gesteld en door middel van een machtiging door de civiele kinderrechter uithuisgeplaatst. Verdachte verblijft echter niet op Valkenheide maar bij zijn ex-stiefmoeder. Zij biedt hem daarmee in ieder geval, naar haar beste vermogen, veiligheid, geborgenheid en een thuis.
De rechtbank heeft geconstateerd dat, ondanks dat er reeds geruime tijd een civiel juridisch kader is en er tal van begeleiders en hulpverleners om verdachte heen zijn, de hulpverlening en behandeling tot op heden geen effect hebben gehad. Daarbij heeft verdachte tot op heden kennelijk ruimte gevonden om zijn eigen gang te gaan. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden niet de verwachting dat daar voor de 18e verjaardag van verdachte nog veel verandering in zal komen. Voorts acht de rechtbank de tijd tot dat verdachte 18 jaar wordt te kort om, gelet op de forse (hechtings)problematiek van verdachte, met de noodzakelijke behandeling en begeleiding de gewenste resultaten te bereiken.
De rechtbank is van oordeel dat langdurige behandeling en begeleiding van verdachte, gelet op zijn persoon en (persoons)problematiek, die in dit strafrechtelijk kader kan worden opgelegd, wenselijk en noodzakelijk is. Behandeling en begeleiding is met het oog op zijn toekomst van belang voor verdachte en dient tevens om het risico op recidive te beperken.
De rechtbank zal daarbij geen ITB-plus opleggen omdat zij dit niet opportuun acht. Wel wordt het wonen in een kamertrainingscentrum in de bijzondere voorwaarden opgenomen om de mogelijkheid tot structuur en begeleiding in de groei naar zelfstandigheid te openen, indien de jeugdreclassering daartoe de noodzaak aanwezig acht.
Alles afwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – de duur van het onvoorwaardelijke deel van deze werkstraf bepalen aan de hand van het reeds door verdachte ondergane voorarrest, zodat na aftrek daarvan enkel het voorwaardelijk gedeelte resteert. Dit voorwaardelijk deel maakt de noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk en dient voor verdachte als stok achter de deur om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. In verhouding met de forse problematiek waar verdachte mee te kampen heeft, is zijn strafblad beperkt. De rechtbank is hierom van oordeel dat een werkstraf de meest passende strafmodaliteit is.
De rechtbank zal verdachte derhalve een werkstraf opleggen van 156 uren, subsidiair 78 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundige, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering.
De rechtbank ziet, gelet op het ontbreken van een haalbaarheidsonderzoek, de huidige woonsituatie van verdachte en de weigerachtige houding van verdachte, onvoldoende aanknopingspunten om de ITB Plus maatregel op te leggen.
De rechtbank acht - gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht – de dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen onaantastbaarheid van een persoon en er – blijkens de rapportage van voornoemde deskundige – bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 156 uren, subsidiair 78 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren de navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van Toezicht en Begeleiding worden gegeven door of namens de afdeling jeugdreclassering van het Leger des Heils, ook als dat inhoudt dat veroordeelde:
- zal meewerken aan een ambulante behandeling gericht op trauma en hechtingsproblematiek bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- zal deelnemen aan Nieuwe Perspectieven bij Intermezzo, of een soortgelijke instelling, en
- indien afdeling jeugdreclassering van het Leger des Heils dat noodzakelijk acht, zal meewerken aan begeleiding gericht op het uiteindelijk zelfstandig kunnen wonen, ook als dat inhoudt de deelname aan een Kamertrainingscentrum (KTC).
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Dadelijk uitvoerbaar
Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Mol, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. A.C. Schroten en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 maart 2015.
Mr. R.G.A. Beaujean is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 april 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met de vuist) heeft geslagen
op/tegen de neus en/of [slachtoffer 2] (met de vuist) heeft geslagen op/tegen de (linker) oor, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 april 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, gericht op die [slachtoffer 1];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2014 te Utrecht opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.De door de rechtbank aangeduide bewijsmiddelen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0900-2014164295Z en zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], pagina 6.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 25 en 26
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 14.