ECLI:NL:RBMNE:2015:2345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
16-659831-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag en vrijspraak poging moord na steekincident

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De verdachte heeft op 28 augustus 2014 zijn (ex)vriendin, aangeduid als [slachtoffer 1], meerdere malen met een mes gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een gescheurde lever. De officier van justitie beschouwde de poging tot moord als niet wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging stelde dat er geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot moord, maar dat er wel sprake was van poging tot doodslag, gezien de aard en ernst van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De verdachte werd ook beschuldigd van mishandeling van zijn moeder, [slachtoffer 2], op 7 januari 2014, waarbij hij haar met kracht bij de keel greep. De rechtbank achtte deze mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummers: 16/659831-14; 16/652009-15 (ter terechtzitting gevoegd) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 maart 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren [1980] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen
raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 februari 2015, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/659831-14
op 28 augustus 2014 geprobeerd heeft om, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel dat hij die [slachtoffer 1] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze [slachtoffer 1] meerdere malen met een mes te steken.
16/652009-15
op 7 januari 2014 zijn moeder heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 16/659831-14 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient derhalve daarvan vrijgesproken te worden. De officier van justitie acht het onder parketnummer 16/659831-14 subsidiair en het onder parketnummer 16/652009-15 tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair tenlastegelegde poging tot moord nu op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Eveneens is volgens de verdediging het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen nu bij verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster ontbrak. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard enkel snijbewegingen met het mes gemaakt te hebben en dit mes met een zekere controle te hebben gehanteerd. Deze verklaring vindt steun in de verwondingen van aangeefster, waarvan het merendeel van oppervlakkige aard is. Ook de verwondingen waarbij vitale delen geraakt werden, zijn, nu er geen operatief ingrijpen nodig was, kennelijk niet met veel kracht toegebracht. Derhalve zijn de wijze waarop en de kracht waarmee de verwondingen zijn toegebracht ongeschikt geweest om dodelijk letsel te veroorzaken.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder parketnummer 16/659831-14 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder parketnummer 16/652009-15 tenlastegelegde gesteld dat er onvoldoende, althans in ieder geval onvoldoende overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
parketnummer 16/659831-14
4.3.1.1
primair poging moord
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder parketnummer 16/659831-14 primair ten laste gelegde poging tot moord.
4.3.1.2
subsidiair poging doodslag [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op 28 augustus 2014 in haar chalet te Tienhoven aanwezig was. Zij zag dat verdachte op haar af kwam lopen en het voelde alsof hij haar aan het stompen was. Zij had niet meteen door dat hij haar met zijn mes stak. Zij rende naar buiten, naar de buren toe. Daar zag zij dat zij overal aan het bloeden was. [2]
Bij [slachtoffer 1] werden in het ziekenhuis de navolgende verwondingen vastgesteld:
  • een steekverwonding in de linkerborst;
  • een steekverwonding ter hoogte van het borstbeen;
  • een steekverwonding in de linkerzijde, net onder de ribbenboog;
  • een snijverwonding op de rugzijde van de linker ringvinger;
  • een kleine snijverwonding ter hoogte van de knokkel van de pink;
  • een steekverwonding linkerzijde, richting rugzijde;
  • een steek/snijverwonding linker bovenzijde rug;
  • schuin onder voornoemde verwonding een kleine steekverwonding;
  • een steekverwonding op de onderrug, net boven de rechter bil.
Voorts was er sprake van een weefselscheuring in de linker leverkwab, een klaplong links [4] en ernstig bloedverlies. [5]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kwamen op 28 augustus 2014 ter plaatse. In caravan [nummer] (de rechtbank begrijpt: de caravan van de buren van aangeefster) troffen zij [slachtoffer 1] aan. Ter hoogte van de deurpost zagen zijn een grote hoeveelheid bloed op de muur en op de grond. In de caravan van [slachtoffer 1] zagen zij bloedspetters op de klink van de voordeur, op de keukenkastjes, op de vloer voor de keuken en bij de voordeur. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos was en dat hij [slachtoffer 1] in haar woning een aantal malen uit woede met zijn vouwmes heeft geraakt.
(bewijs)overwegingen
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet heeft gestoken, maar slechts heeft gesneden wordt weerlegd door de aard van de verwondingen en de door [slachtoffer 1] opgelopen letsels, zoals opgenomen in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte heeft uit woede met een mes meermalen ingestoken op het bovenlichaam/buik van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] spreekt zelf van ‘stompen’ door verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van dit deel van haar verklaring te twijfelen. Een mes is naar de uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel om iemand van het leven te beroven. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge van de messteken een groot aantal steek- en snijwonden opgelopen onder andere in de voor- en achterzijde van haar bovenlichaam. . Verdachte heeft met zoveel kracht gestoken dat hij daarbij de lever en de linkerlong van het slachtoffer heeft geraakt. Voorts was er sprake van ernstig bloedverlies. Dit letsel geeft steun aan de verklaring van aangeefster dat verdachte haar – naar later bleek: met zijn mes – ‘stompte’ en niet “slechts” snijbewegingen maakte. Gelet op de verschillende plaatsen op het lichaam van [slachtoffer 1] waar het letsel is aangetroffen en de aard van dat letsel, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een gecontroleerd en ‘beheerst’ toebrengen van dat letsel door verdachte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam belangrijke vitale organen en/of slagaders bevinden. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. De gedragingen van verdachte kunnen dan ook naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van [slachtoffer 1], dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank verwerpt op basis van het bovenstaande het verweer van de verdediging dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1].
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, dat verdachte ten minste met voorwaardelijk opzet geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar meerdere malen met kracht met een mes te steken.
4.3.2
parketnummer 16/652009-15 [7]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 7 januari 2014 met haar zoon [verdachte] in haar woning te Westervoort was. [verdachte] pakte haar met zijn hand met kracht bij haar keel. Hierdoor had zij pijn aan haar keel en waren er rode vlekken aan haar keel ontstaan. [8]
Verbalisant [verbalisant 3] zag op 7 januari 2014 bij [slachtoffer 2] rode striemen ter hoogte van haar strottenhoofd. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 7 januari 2014 in de woning van zijn moeder was. [10]
(bewijs) overwegingen
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat er die dag niets voorgevallen is tussen hem en zijn moeder niet aannemelijk. Zij ziet anders dan de verdediging geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2].
De rechtbank overweegt in dit verband dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij na het incident met verdachte erg bang was en naar het buurthuis is gelopen. Getuige [getuige] zag dat er op 7 januari 2014 een vrouw het buurthuis binnen kwam lopen. De vrouw was erg overstuur en kwam verward en chaotisch over. Zij vertelde dat haar zoon haar bij haar keel had gegrepen. [11] Voorts heeft verbalisant [verbalisant 3] letsel aan de keel van [slachtoffer 2] gezien.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld door haar met kracht bij haar keel te grijpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/659831-14 subsidiair
op 28 augustus 2014 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes meermalen met kracht in de borst en de buik en de flank en de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
16/652009-15
op 07 januari 2014 te Westervoort, opzettelijk mishandelend zijn moeder, [slachtoffer 2], met kracht bij de hals/keel heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
parketnummer 16/659831-14 subsidiair:
poging tot doodslag;
parketnummer 16/652009-15
mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn moeder.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
R. Bout, psycholoog en N.A.J. van Laar, psychiater beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de onderzoeken van voornoemde deskundigen. Door deze weigering en het feit dat ook anderszins niet mogelijk is gebleken informatie te verwerven hebben de deskundigen aangegeven dat zij niet hebben kunnen vaststellen of betrokkene lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundigen kunnen derhalve geen uitspraak doen over eventuele pathologisch bepaalde gedragskeuzes of gedragingen van verdachte in aanloop naar en ten tijde van het ten laste gelegde en zijn niet in staat een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte te doen.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnotities bepleit verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 16/659831-14 meer subsidiair tenlastegelegde een gevangenisstraf op te leggen van 7 maanden of, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het subsidiair tenlastegelegde, een gevangenisstraf van 12 maanden.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een op te leggen voorwaardelijk strafdeel met daarbij eventueel de bijzondere voorwaarde van een klinische opname.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte geprobeerd heeft zijn vriendin, met wie de relatie kort tevoren was beëindigd, van het leven te beroven door haar meermalen met een mes te steken. Door dit forse geweld in de relationele sfeer heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar ook op haar vertrouwen in mensen om haar heen en in de maatschappij. Voorts veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zijn moeder mishandeld.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen wat de precieze aanleiding was van de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Duidelijk is dat sprake was van een gecompliceerde relatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte, die zich kenmerkte door veel ruzies. Ook verschillende buurtbewoners verklaren daarover. Hoewel verdachte en [slachtoffer 1] daarover verschillend verklaren, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte zonder noemenswaardige aanleiding heeft gehandeld. De rechtbank weegt dit ten nadele mee bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, op het moment dat er ruzie met [slachtoffer 1] ontstond, zoals hij ook zelf verklaart, reeds een mes in zijn handen had en dat hij zijn mes op dat moment (nog) gebruikte voor een ander doel dan het toebrengen van letsel bij aangeefster. De rechtbank weegt deze omstandigheid – dat verdachte zijn mes dus niet welbewust heeft gepakt in verband met de ruzie, maar dit al vasthield – ten gunste van verdachte mee bij de straftoemeting.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Uit het rapport van de reclassering Nederland d.d. 25 februari 2015 volgt dat ter voorkoming van recidive, gelet op zijn problematiek op bijna alle leefgebieden, een intramurale behandeling van verdachte nodig is. Het is echter onduidelijk in welke instelling verdachte intramuraal behandeld zou kunnen worden.
Door de weigering van verdachte om zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken van de hiervoor genoemde deskundigen is er onvoldoende informatie over de persoon van verdachte en zijn persoonlijkheid/problematiek. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een intramurale behandeling, maar niet bereid te zijn mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
De rechtbank ziet, gelet op het vorenstaande, geen aanknopingspunten voor het opleggen een voorwaardelijke strafdeel en een in het kader van een bijzondere voorwaarde op te leggen intramurale behandeling.
De rechtbank is het wel met de reclassering eens dat een klinische behandeling van verdachte wenselijk en noodzakelijk is. Beide bewezenverklaarde feiten laten zien dat verdachte personen die dicht bij hem staan fysiek te lijf gaat. Indien verdachte niet behandeld wordt, brengt zijn terugkeer in de maatschappij grote risico’s met zich mee.
Nu een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel niet haalbaar is, gaat de rechtbank er vanuit dat tijdens de detentie van verdachte, diagnostiek en behandeling van verdachte wordt ingezet en dat er wordt toegewerkt naar een langdurige klinische behandeling van verdachte, al dan niet startend in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank acht ter beveiliging van de maatschappij een forse gevangenisstraf noodzakelijk en geboden. Anders dan de raadsman zoekt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van die straf géén aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS ter zake van zware mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat bij poging tot doodslag, zoals hier bewezenverklaard, sprake is van een wezenlijk ander delict. Alles afwegende, mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, komt de rechtbank niettemin tot een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 300, 304 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaard.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder primair van parketnummer 16/659831-14 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16/659831-14 subsidiair:
poging tot doodslag;
parketnummer 16/652009-15
mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn moeder;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 maart 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
16/659831-14
Primair
hij op of omstreeks 28 augustus 2014 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, elf maal, althans meermalen, (met kracht) in de borst en/of de buik en/of de flank en/of de rug en/of de hals, althans (telkens) in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2014 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, elf maal, althans meermalen, (met kracht) in de borst en/of de buik en/of de flank en/of de rug en/of de hals, althans (telkens) in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2014 te Tienhoven, gemeente Stichtse Vecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, na kalm beraad en rustig overleg, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong en/of een gescheurde lever), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, elf maal, althans meermalen, (met kracht) in de borst en/of de buik en/of de flank en/of de rug en/of de hals, althans (telkens) in het lichaam te steken;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/652009-15
hij op of omstreeks 07 januari 2014 te Westervoort, althans in het arrondissement Oost-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn moeder, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2], (met kracht) bij de hals/keel heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, onder nummer PL0900- 2014237687 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste doornummering (pagina 1 tot en met 165). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1], pag. 34 en 35.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, met bijlagen, pagina 83 en 84.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een schrijven van het UMC Utrecht d.d. 11 september 2014 betreffende [slachtoffer 1], pagina 156 en 157.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring van het UMC Utrecht d.d. 1 september 2014 betreffende [slachtoffer 1], pagina 67.
6.Proces-verbaal van bevindingen pagina 23 en 24.
7.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, onder nummer PL078C-2014003023 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste doornummering (pagina 1 tot en met 22). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], pagina 13.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
10.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 27 februari 2015.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], pagina 15.